106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1907. lasten op te leggen, die in de oogen van menschen met goed gevulde buidels klein mogen schijnen, doch voor den betrokkene een groote opoffering zijn. Onze eisch is aan de overheid (en die is er om de gemeenschap) algemeen verplicht voldoend kosteloos onderwijs. Kunnen wij alles niet krijgen, het bestaande koste loos onderwijs zullen wij trachten te handhaven en beslist stemmen tegen de invoering van niet-kosteloos onderwijs. In het aangeboden ontwerp dient teruggenomen de geheele verordening op de heffing en invordering van schoolgeld. Kan het gemeentebedrijf in de tegenwoordige maat schappij slechts bestaan als er winst wordt gemaakt, b.v. de gasfabriek, daarom behoeft dit bij het onderwijs niet zoo te zijn. In schoolgeldheffing zien wij eene bevordering van standenscholen, wat wij zooveel mogelijk zullen bestrijden. Wijziging van artt. 14,18, 25 en 28 zijn van bijkom- stigen aard, zeggen Burgemeester en Wethouders, die van art. 21 is van meer ondergeschikt belang. Naar het spreker voorkomt is dit eene verbetering hier toch worden de leeraren meer erkend en dit is voor hem niet van ondergeschikt belang. Dit is even eens het geval met artt. 10 en 18, 27 en 28, waar het hoofd de macht bezit onbeperkt te heerschen over de onderwijzers. Sprekers voornemen is dan ook op verschillende artikelen amendementen voor te stellen. De heer Schoondermark zegt dat het hem ge noegen doet den heer Tromp te hooren verklaren, dat deze voor het aangeboden voorstel zal stemmen, hoewel het hem niet geheel bevredigt. Spreker zelf bevredigt het ook niet geheel en al, doch de om standigheden zijn oorzaak, dat Burgemeester en Wet houders met geen ander voorstel konden komen. Als spreker zijn zin kreeg, dan verdwenen alle winter- avondscholen en werden deze vervangen door zomer- ochtendscholen. Dit kan nu echter in de gegeven omstandigheden niet. Wat den heer Zandstra betreft, het is hier niet de plaats om een politiek debat te voeren. Alleen dit wil spreker dat raadslid tegenvoeren, dat omtrent de heffing van schoolgeld het principe van Burge meester en Wethouders zeer duidelijk is uiteengezet. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter stelt voor het adres aan H. M. de Koningin, waarbij opnieuw ontheffing wordt gevraagd van de verplichting tot instandhouding eener Burger dagschool, te verzenden. Met algemeene stemmen wordt hiertoe besloten. De heer Beerends verlaat de vergadering. De Voorzitter stelt voor over te gaan tot artikels- gewijze behandeling. Dienovereenkomstig wordt besloten. De art. 12 worden met algemeene stemmen aan genomen. Op art. 3 is door den heer Zandstra een amendement ingediend om in alin. 1. achter het woord Directeur te lezen „en door de vergadering van leeraren". Dit amendement wordt niet ondersteund en maakt geen onderwerp van bespreking meer uit. Door den heer J. Koopmans wordt een amendement ingediend om in de eerste alin. achter het woord Directeur te lezen „in overleg met de leeraren". In de toelichting kan hij kort zijn. Het komt hem gevoegelijk voor de leeraren te raadplegen over het begin en einde der vacantie, waar dit toch ook hun vrijen tijd geldt. In het ontwerp is trouwens het beginsel van overleg met de leeraren in zake het onderwijs reeds neergelegd. Dit amendement wordt ondersteund. De heer Tromp wijst er op, dat ook in art, 21 staat „de regeling van het onderwijs geschiedt door den Directeur, in overleg met de leeraren". De heer Schoondermark is van oordeel dat deze opmerking van den heer Tromp niet juist is. In art. 21 staat „de regeling van het onderwijs"hier betreft het de bepaling van liet begin en het einde der vacantie. Spreker ziet er geen voordeel voor het onderwijs in. of het begin der vacantie bepaald wordt door den Directeur met of zonder overleg met de leeraren. Bovendien wordt, als deze inrichting van onderwijs in de „Ambachtsschool" wordt ondergebracht, de weg van zelf gewezen. De heer Tromp meent dat de Wethouder van Onder wijs er zich gemakkelijk afmaakt. In art. 21 staat „de regeling van het onderwijs geschiedt door den Directeur in overleg met de leeraren". Nu hangt het er van af wat men onder onderwijs verstaat. In den ruimsten zin opgevat behoort daaronder ook de regeling der vacantie. Bovendien geldt het hier geen losse bepaling, maar een systeem om te voorkomen dat de Directeur oppermachtig zal worden. Spreker acht het consequent dit amendement aan te nemen. De heer Zandstra is van oordeel dat, waar in art. 21 gesproken wordt van overleg met de leeraren, het wenschelijk is, dat dit ook in andere gevallen wordt voorgeschreven De heer Menalda meent er op te moeten wijzen dat in dit artikel niet voorkomt de bepaling, dat de Commissie van Toezicht moet worden gehoord. Is dit een abuis of bestaat er een reden voor Het amendement van den heer J. Koopmans, in stemming gebracht, wordt verworpen met 10 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heeren Oosterhoff, Komter, Lau- tenbach, J. Koopmans, G. W. Koopmans, Van Messel. Zandstra, Tromp en Feitz. Tegen, de heeren Tigler Wybrandi, Burger, Schoon dermark, Wilhelmij, Van Ketwich Verschuur, Beekhuis. Haverschmidt. Baart de la Faille. Feddema en Menalda, Art, 3 wordt ongewijzigd aangenomen. De heer Menalda verzoekt antwoord op de zooeven door hem gestelde vraag. De heer Beekhuis doet opmerken dat er al staat omstreeks Kerstmis tot na Nieuwjaar. Het is dus een overbodige omslag de Commissie van Toezicht te raadplegen. Op art. 4 is door den heer Zandstra een amende ment ingediend om in de 2e alinea achter het woord Directeur te lezen „in overleg met de leeraren". Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 190*. 107 De Voorzitter doet den heer Zandstra opmerken, dat dit artikel slaat op een taak van Burgemeester en Wethouders. Dit college moet de schooluren regelen en wel op de in het artikel bepaalde manier n.l. op voorstel van den Directeur, de Commissie van Toezicht gehoord. De heer Zandstra handhaaft zijn amendement. Het wordt echter niet ondersteund en maakt dus geen onderwerp van beraadslaging uit, Art. 4 wordt ongewijzigd aangenomen. Bij art. 5 wijst de heer G. W. Koopmans er op, dat in de laatste alinea, waar sprake is van de lijst van leerboeken, staat dat deze vóór 15 Juni door de Commissie van Toezicht wordt vastgesteld, terwijl de artikels 26 en 27, waar over de begrooting ge sproken wordt, bepalen, dat deze voor 1 Juni moet worden ingezonden. Is het niet beter om den eersten datum ook te stellen op 1 Juni? De heer Beekhuis doet opmerken, dat het opper vlakkig schijnt dat de heer Koopmans gelijk heeft. Deze boeken echter hebben met de begrooting niets uitstaande, want zij worden door de leerlingen en niet door de gemeente bekostigd. De heer G. W. Koopmans repliceert, dat de boeken voor onvermogenden door de gemeente worden be taald. Verscheidene onvermogenden zullen zeker van de Burger avondschool gebruik maken, zoodat er ook nog al wat geld voor boeken noodig zal zijn. Ook omdat in art. 27 de bepaling voorkomt, dat de bij de begrooting toegestane som niet mag worden over schreden, stelt spreker voor te lezen in de plaats van „vóór 15 Juni", „vóór 1 Juni". De heer van Messel vindt 1 Juni wel wat laat, omdat de begrooting vóór 1 Juni moet worden vast gesteld. Hij zou beter vinden te lezen vóór 15 Mei. De heer G. W. Koopmans wil er ook wel 15 Mei \an maken als de Raad dat beter vindt; dan kunnen de artikels 26 en 27 onveranderd blijven. De heer van Messel stelt voor te lezen „15 Mei". Spreker gelooft dat zijn amendement het meest prac- tische is. Hij wil echter ter bekorting der debatten de bepaling van den datum wel aan Burgemeester en Wethouders overlaten. De heer Schoondermark doet opmerken dat, als de Raad met de laatste gedachte van den heer van Messel meegaat, de datum zal blijven zooals die is voorgesteld. Het is toch overgenomen uit art, 5-oud en heeft nog nimmer aanleiding gegeven tot eenige onregelmatigheid. De heer Van Messel vindt dit motief van den heer Schoondermark wel wat zwak. Als spreker toch éénmaal zondigt, dan behoeft hij dat voor de tweede maal niet weer te doen. Gaarne laat hij de bepaling van den datum aan Burgemeester en Wethouders over. De heer G. W. Koopmans is van oordeel dat het voorstel van den heer van Messel niet voor aanneming vatbaar is, daar straks toch de eindstemming en definitieve vaststelling zal moeten plaats hebben of de zaak zou 14 dagen moeten worden uitgesteld. Spreker blijft bij zijn voorstel van 1 Juni. Bij art. 26 zal bij voorstellen in den laatsten regel te lezen 15 Juni, dan ontstaat er een goed geheel. De heer Burger waarschuwt tegen het ingaan op amendementen, die zoo bij wijze van inval worden in gediend en blijkbaar weder allerlei andere veranderin gen in de meest verschillende artikelen maken. De mogelijkheid bestaat, dat er iets goeds uit voortkomt, maar nog waarschijnlijker is het, dat de heele zaak er door in de war wordt gestuurd. De kwestie, door den heer Koopmans aan de orde gesteld, heeft bui tengewoon weinig te beteekenen. Het sommetje wordt in ieder geval op de begrooting gebracht zonder dat men precies weet, hoeveel er noodig zijn zal. Kan men het alzoo inrichten, dat de prijs der leermidde len bekend is, men kan niet weten, hoeveel koste- looze leerlingen er zullen zijn. De heer G. W. Koopmans vindt de uitdrukking van den heer Burger om niet in te gaan op amendemen ten. die zoo maar uit de lucht vallen, wel wat kras. 't Is niet de eerste keer dat hij zulks hoort uit den mond van den heer Burger en hij meent daarom de vraag te mogen stellen is men verplicht tot het voor uit indienen van amendementen en doet de heer Bur ger dit zelf ook altijd? Hij is van oordeel dat de raadsleden de vrijheid moeten behouden tot het ten allen tijde indienen van amendementen, vooral wanneer ze worden toegelicht op eene wijze, als bij het voorgestelde is geschied. De heer van Messel trekt zijn amendement in; dat van den heer Koopmans wordt verworpen met 12 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heeren Lautenbach, G. W. Koop mans, Zandstra, Tromp, Feitz en Feddema. Tegen de heeren Oosterhoff, Komter, Tigler Wij- brandi, Burger, Schoondermark, van Ketwich Ver schuur, J. Koopmans, Beekhuis, van Messel, Haver schmidt, Baart de la Faille en Menalda. Art. 5 wort ongewijzigd aangenomen. De heer Zandstra stolt voor om oud-artikel 6 in plaats te stellen van het nieuwe. Het voorstel wordt ondersteund door den heer G. W. Koopmans. De heer Zandstra zegt dat hij niet anders kan zeg gen dan wat hij straks heeft beweerd, n.l. dat hij van meening is, dat de kosten van het onderwijs moeten worden bestreden uit de gemeentekas. Het voorstel van den heer Zandstra wordt verwor pen met 17 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heerenG. W. Koopmans en Zandstra. Tegen de heeren Oosterhoff, Komter, Tigler Wij- brandi, Lautenbach, Burger, Schoondermark, Wilhelmij, van Ketwich Verschuur, J. Koopmans, Beekhuis, van Messel, Haverschmidt, Baart de la Faille, Tromp, Feitz, Feddema en Menalda. Artt. 6 en 7 worden ongewijzigd aangenomen. De heer Zandstra dient op art. 8 een amendement in, luidende in de tweede alinea achter het woord „Directeur" te lezen„en leeraren". Dit amendement wordt niet ondersteund en maakt dus geen onderwerp van beraadslaging uit.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 5