114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juni 1907.
De heer Schoondermark heeft met groote verwonde
ring de beide vorige sprekers, leden van de Commissie
van Toezicht, het woord hooren voeren. Wat toch
is het geval. De heele zaak is aan de Commissie van
Toezicht te danken. Het was deze commissie opge
vallen, dat er misbruik werd gemaakt van onze goed
heid. Burgemeester en Wethouders zijn toen met
voorstellen gekomen om de gemeente Leeuwarderadeel
te dwingen. De Commissie van Toezicht is echter
de oorzaak geweest, dat die gemeente haar zin ge
kregen heeft ten opzichte van school no. 12. Nu
komen de beide sprekers voor Menaldumadeel op, op
eene wijze, alsof zij leden waren van den Raad dier
gemeente. Indien dit zoo ware, zouden zij het niet
beter hebben kunnen doen.
Spreker wil erkennen, dat de berekening van Bur
gemeester en Wethouders niet juist is. Het bedrag
had hooger moeten zijn. Is dit een motief om het
nu nog lager te maken Dit is toch zeer inconsequent.
Als wij aan onze eigen kinderen zoo goedkoop
mogelijk onderwijs geven, dan is dat toch geen reden
dit ook te doen aan kinderen uit andere gemeenten.
De heer van Ketwich Verschuur zal zich dus duide
lijker moeten uitdrukken. Hij moet niet vergeten, dat
het ons geld kost en dat wij dus disponeeren over
de belastingpenningon der ingezetenen.
Redeneerende als de heer van Ketwich Verschuur,
zouden wij den geheelen toeslag kunnen schenken, want
al hebben wij 100 of 130 kinderen, dat kost, volgens
den heer Haverschmidt, niets meer.
Spreker begrijpt de redeneering der beide sprekers
niet en kan niet meegaan met het voorstel van den
heer van Ketwich Verschuur. Hij adviseert ook den
Raad er niet op in te gaan.
De heer van Ketwich Verschuur zogt dat hij zeker
bijzonder onduidelijk gesproken heeft, daar de heer
Schoondermark er blijkbaar niets van heeft begrepen.
Spreker zal trachten nog duidelijker voor dezen te
zijn.
Spreker heeft over de vergoeding in het geheel niet
gesproken, doch enkel over het schoolgeld. Daardoor
is verwarring bij den heer Schoondermark ontstaan.
Spreker heeft alleen gesproken in het belang der
ouders van kinderen, die te Schenkenschans wonen.
Hij wenseht namelijk die personen hetzelfde school
geld te laten betalen als de Leeuwarder ingezetenen
namelijk voor 1 kind 3.50, voor 2 kindoren 5.25
en voor 3 7.De belastingpenningen der Leeuwarder
ingezetenen hebben er dus al heel weinig mede te
maken.
Voor die arbeiders is het van belang, dat zij zoo
weinig mogelijk betalen. Dit is ook door de bewoners
van Schenkenschans en door Burgemeester en Wet
houders van Menaldumadeel verzocht en daar gaat
spreker op in. Dat de Commissie van Toezicht de
regeling der schoolgelden voor alle buitengemeenten
aangebonden heeft is juistde heer Schoondermark
heeft als lid der Commissie de zaak mee gemaakt en
de reden ervan was dat uit Leeuwarderadeel een 60
kinderen hier voor 't gewone schoolgeld ter school
gingen om uitgebreid lager onderwijs te genieten.
School 12 heeft met deze zaak niets uit te staan
dit heeft de Raad begrepen door aanneming van liet
amendement der vijf raadsleden, waartoe spreker
behoorde, op 12 Maart j. 1. Er wordt gezegd dat
Burgemeester en Wethouders hebben voldaan aan de
wenschen van Menaldumadeeldat is slechts gedeel
telijk juist, n.l. niet wat betreft de Schenkenschanser
ouders en in het overige is slechts noodgedrongen
door Menaldumadeel toegestemd.
Spreker is begonnen te zeggen dat de heer Schoon
dermark verkeerd redeneerde door te zeggen dat door
hem spreker in zijn eerste discours over de toelage
is gesproken. Dit heeft hij niet gedaan, hij behan
delde enkel de reductie van het schoolgeld hij is dus
ook in geen enkel opzicht inconsequent.
Het komt spreker voor dat de heer Schoondermark
na deze toelichting wol zal begrijpen, dat spreker hot
toen alleen had over reductie van het schoolgeld; dat
de Schenkenschanser ouders in plaats van 7.— vol
gens sprekers voorstel f 5.25 per jaar voor 2 kinderen
zouden betalen en voor 3 7.inplaats van/10.50,
zooals dit al tien jaren geschiedt. Er mag dus niet
worden gesproken van het laten opdraaien van de
belastingschuldige Leeuwarders voor het onderwijs,
dat aan de kinderen uit Menaldumadeel wordt gegeven.
De heer Haverschmidt blijft het vinden een zaak van
ondergeschikt belang. Het is nog de vraag of er
iemand van zal profiteeren en juist daarom vond
spreker het wat klein dat Burgemeester en Wethou
ders de bestaande reductie van het artikel hadden
afgeknepen.
Overdreven noemt spreker het bezwaar dat de grond
slag, waarop de berekening is opgebouwd, zou worden
aangetast. Over die becijfering kan men heel ver
schillend denken. Wanneer in een klasse met 35
Leeuwarder leerlingen de 36ste en 37ste uit Menal
dumadeel zijn, dan kosten die beide leerlingen aan
Leeuwarden nietshun schoolgeld is een extraatje
voor de gemeentekas. Bovendien blijkt uit do stuk
ken dat van overbevolking op de scholen, waar de
kinderen uit Schenkenschans heengaan, geen sprake is.
Gebrek aan plaatsruimte behoeft dus ook geen reden
te zijn om de bezwarende bepaling te handhaven.
De heer Burger doet opmerken dat de heer Haver
schmidt bij zijne redeneering van een verkeerd stand
punt uitgaat. Deze toch spreekt alsof wij bezig zijn
een bestaande regeling te veranderen. Dit is echter
niet het geval.
Bij het maken der nieuwe regeling kan de bestaande
wel tot voorbeeld hebben gediend, maar wanneer daar
iets in gevonden wordt dat beter had kunnen zijn,
mag dat toch wel worden veranderd. De nieuwe
regeling moet worden beoordeeld naar haar eigen ver
diensten.
Wat doet nu de gemeente tegenover de ingezetenen
als zij onderwijs geeft tegen betaling van een bedrag
dat kleiner is dan de kostende prijs Dan geeft de
gemeente aan die ingezetenen eene belangrijke reduc
tie. Zij doet dit omdat ze te zorgen heeft voor hare
eigen gemeentenaren. Deze overweging doet zich
ook gelden in het geval dat er meer kinderen uit één
gezin de school bezoeken. Zij geeft dan eene extra
reductie in het belang der taak, die zij te vervullen
heeft. In het onderhavige geval nu bewijst Leeuwar
den eene beleefdheid aan Menaldumadeel. Wanneer
deze gemeente zelf had te zorgen voor onderwijs aan
kinderen uit die gemeente, zou dat haar natuurlijk
geld kosten. Het is dus niet meer dan billijk, dat,
waar wij zoo ten naastenbij den kostenden prijs bere
kenen, dat Menalnumadeel door hare bijdrage uit de
gemeentekas de reductie verleent, die wij aan onze
eigen kinderen toestaan en die zij, zelf voor het onder
wijs aan de kinderen harer gemeentenaren zorgende,
vermoedelijk ook zou geven. Het is onbillijk om nu
nog aan te dringen op reductie van onzen kant.
Indien spreker de zaak theoretisch in elkaar had
moeten zetten dan zou hij de ouders van kinderen
uit Menaldumadeel geen schoolgeld willen laten
betalen, maar van die gemeente eene som ineens voor
schoolgeld toeslag vorderen dan zou er van reductie
geen sprake zijn.
Nu is de regeling echter zoo getroffen, dat een
deel der kosten, in den vorm van schoolgeld, van de
ouders komt. Indien Menaldumadeel van oordeel is,
dat die ouders daardoor te voel worden gedrukt, laat
haar dan de reductie zelve betalen. Een reden om ze
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Juni 1907. 115
te brengen ten laste van onze gemeentekas, bestaat niet.
De heer Schoondermark zegt dat het blijkt dat de
heer Burger het met Burgemeester en Wethouders eens
is. Een opmerking wenseht spreker den heer Burger
te maken n.l., dat het moeielijk is eene regeling te
maken zooals deze dat zou wenschen. Practische
bezwaren verbieden dat.
Spreker wenseht er nog aan toe te voegen dat
Leeuwarden eene beleefdheid bewijst aan Menalduma
deel. Het frappeert hem, dat die gemeente den
moed heeft nog meer te vragen en dat er leden in
dezen Raad zijn die dat verdedigen, als waren zij
leden van den Raad dier gemeente.
De heer van Ketwich Verschuur doet nog opmerken,
dat de Raad in 1896 toch anders dacht en deze reductie
billijk achtte, want toen is ze ingevoerd en tot heden
blijven bestaan.
Burgemeester en Wethouders van 1907 toonen
zich dus in deze lang niet zoo vrijgevig als de Raad
reeds in 1896 was, doch ten onrechte, waar het het
onderwijs dor jeugd aangaat. Tien jaar lang hebben
de ouders van kinderen op Schenkenschans van de
reductie genoten, nu wordt hun, als het amendement
valt, dat voordeel ontnomen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 3, le lid wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
Het amendement-van Ketwich Verschuur wordt ver
worpen met 11 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren J. Koopmans, Zandstra,
Haverschmidt, Menalda en van Ketwich Verschuur.
Tegen de heerenLautenbach, Beucker Andreae,
Tigler Wijbrandi, Wilhelmij, Beerends, Komter, Beek
huis, Feddema, Schoondermark, G. W. Koopmans en
Burger.
Het 2e lid van art. 3 evenals de artt. 4 en 9 worden
met algemeene stemmen aangenomen.
Het geheelo voorstel en bloc wordt thans met alge
meene stemmen aangenomen.
De heer J. Koopmans was bij deze stemming niet
aanwezig.
Ten slotte wordt met algemeene stemmen aangeno
men onderdeel 2 van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan H. Griepsma en anderen, wonende
te Schenkenschans, gemeente Menaldumadeel, door
wie voor hunne kinderen toelating tot het openbaar
lager onderwijs te Leeuwarden op den bestaanden
voet is verzocht, te doen weten, dat met hunne be
langen rekening zal worden gehouden.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot uit
gifte van de overblijvende bouwterreinen aan de Zuidzijde
van het eerste Kanaalpand (bijlage no. 19).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer G. W. Koopmans zegt dat het de meeste
raadsleden wel niet zal verwonderen, dat spreker het
woord vraagt ten einde bij de artikelsgewijze behan
deling een voorstel te doen. Dat voorstel zal strekken
om te verkrijgen dat de terreinen alléén zullen worden
uitgegeven in erfpacht, zoodat zij niet zullen worden
verkocht. Spreker zal dit doel trachten te bereiken
door voor te stellen in art. 2 drie woorden te laten
vervallen.
Spreker zal den Raad niet vermoeien met eene rede
neering over het beginsel van erfpacht, omdat hij
meent dat zulks genoegzaam, laatst nog door den
heer Besuijen, is toegelicht en verdedigd.
In het voorstel van Burgemeester en Wethouders
komen een paar uitdrukkingen voor, die het bewijs
leveren, dat de grond in waarde is gestegen. Burge
meester en Wethouders toch zeggen de voorgestelde
prijzen komen der Commissie te laag voor" en ,,in
verband met de hoogere prijzen die voor de nieuwe
bouwblokken worden bedongen".
Deze beide uitdrukkingen versterken het idéé om
alleen in erfpacht uit te geven en dus niet te verkoopen.
De heer Zandstra is ook in principe tegen verkoop
en vóór uitgifte in erfpacht. Het is toch wenschelijk,
dat de gemeente zelf eigenares blijft van den grond,
opdat zij zelf profiteere van de meerwaarde. Zij krijgt
toch kosten bij de exploitatie, die door de voordeelen,
die de meerwaarde oplevert, moeten worden gedekt
en niet door de belastingpenningen der ingezetenen.
Ook is spreker tegen den verkoop van den grond,
omdat die in handen kan vallen van juist niet altijd
nette bouwspeculanten. In handen der gemeente is
het beter vertrouwd.
De heer Beekhuis doet opmerken, dat, waar door de
beide vorige sprekers is aanbevolen uitgifte van den
grond in erfpacht, dezen zeker de bedoeling hebben gehad
die uitgifte te doen plaats hebben met veranderlijken
canon. Immers indien dit niet het geval is, zal de
gemeente niet profiteeren van de meerwaarde. De
gemeente zal bij uitgifte in erfpacht met een vasten
canon, evenmin als bij verkoop, van eene mogelijke
stijging in waarde van den grond de vruchten plukken.
Waar nu hier ter stede de ervaring heeft geleerd,
dat, hoewel de gegadigden keuze hebben tusschen
erfpacht en koop, van dit eerste weinig of geen ge
bruik wordt gemaakt, daar komt het hem voor, dat het
van de hand doen der terreinen zeer zal worden
tegengehouden, indien wordt uitgegeven in erfpacht
met veranderlijken canon.
Indien de gemeente in het bezit was van alle
bouwterreinen om de stad gelegen, dan zou het anders
zijn, maar nu de gegadigden overal terreinen van
particulieren kunnen koopen, zullen zij niet licht over
gaan terreinen van de gemeente in erfpacht met ver
anderlijken canon te nemen.
De heer Zandstra repliceert, dat het duidelijk is,
dat het zijne bedoeling is, den grond in erfpacht uit
te geven, met b.v. een tien-jarige herziening van den
canon. De bewering van den heer Beekhuis, dat er
van erfpacht zoo weinig gebruik wordt gemaakt, is
juist, maar dit vindt zijn grond daarin, dat de gele
genheid om te koopen bestaat, dus ook om zich de
voordeelen van waarde-vermeerdering toe te eigenen.
Ook de grond in de oude stad zal in waarde rijzen,
zonder dat de gemeente er van profiteert en op die
manier eene vergoeding erlangt voor de kosten van
reiniging, politie, enz. Indien er behoefte komt aan
terrein en het is niet anders te krijgen dan in erf
pacht, moeten de gegadigden het nemen.
De heer Komter wil beginnen mede te deelen, dat
het heden aangebrachte voorstel tot uitgifte in erf
pacht van het terroin aan den Hoekstersingel eene
eenigszins uitvoerige erfpachts-regeling bevat. Sedert
October van het vorige jaar is deze kwestie in voor
bereiding en do gedrukte stukken, die hierover nog
deze week verschijnen, zullen, naar spreker vertrouwt,