128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juli 190<.
sant mede, dat wij bereid waren U voor te stellen,
hem het recht van uitgang en uitzicht ODder de ge
wone voorwaarden te verleenen, indien hij genogen
was den op bijgaande teekening geel gekleurden
hem toebehoorenden grond, gedeelten van do kad.
perceelen sectie E, no. 1934 en 2049 aan de gemeente
te verkoopen tegen den prijs van ƒ1.perM2, Het kwam
ons n.l. gewenscht voor, dat de gemeente zich den
eigendom dezer strookjes verzekerde, opdat, zoo te
eeniger tijd de behoefte mocht worden gevoeld aan
eene verbinding van den Noordersingel met de daar
achter liggende bouwterreinen, aan de totstandkoming
daarvan door particulieren geen hinderpalen zouden
kunnen worden in den weg gelegd.
Op ons schrijven ontvingen wij een uitvoerig ant
woord. Adressant ging daarbij niet rechtstreeks op
ons voorstel in, doch verklaarde zich in beginsel niet
ongenegen de in koop gevraagde strookjes grond voor
den openbaren dienst te bestemmenalleen was hij
van meening, dat bij de doortrekking van de door
ons gedachte straat geen algemeen gemeentebelang
was betrokken, maar enkel de belangen van particu
lieren, in cusu de eventueele exploitanten van de
achtergelegen bouwterreinen ingesloten tusschen Noor
dersingel en Spanjaardslaan, op den voorgrond traden.
In die omstandigheid vond hij dan ook aanleiding aan
den afstand verschillende voorwaarden te verbinden
welke te zijner tijd door die exploitanten zouden
moeten worden nagekomen. In het kort kwam de
redeneering hierop neer, dat de gemeente omtrent het
in orde maken der straat alles aan de samenwerking
van adressant en de achtergelegen eigenaren had over
te laten.
Het behoeft geen betoog, dat dezerzijds daarin niet
kan worden toegestemd.
Toen Dwinger dan ook aan Uwe vergadering inzond
nevensgaand om prae-advies in onze handen gesteld
adres, strekkende tot het erlangen van de vereischte
toestemming voor het maken van bedoelde deur- en
vensteropeningen in de te bouwen bewaarplaats, gaven
wij hem te kennen, alsnog de inwilliging van zijn
verzoek bij U to zullen bevorderen, indien hij de oor
spronkelijk door ons aangegeven voorwaarden accep
teerde. Blijkens het van hem ontvangen hierbij over
gelegd schrijven is adressant hiertoe niet genegen,
zoodat wij ons boven uiteengezet standpunt handha
vende, onder wederaanbieding van het adres, de eer
hebben, U voor te stellen te besluiten:
adressant te berichten, dat op zijn verzoek afwijzend
moet worden beschikt.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema zou een enkel woord over deze
zaak willen spreken.
Spreker behoeft niet te zeggen dat, terwijl hij
eenigszins bij de vraag geïnteresseerd is, hij zich daar
door bij de besprekingen in den Raad niet laat leiden.
Het komt spreker voor dat Burgemeester en Wet
houders ten onrechte de gevraagde uitgangen en
lichtscheppingen weigeren. De heer Dwinger toch
vraagt bestendiging van iets wat hij sedert jaren
bezit. Hij heeft vergunning tot bouwen krachtens de
bouwverordening en de Hinderwet van Burgemeester
en Wethouders en nu vraagt hij toestemming van den
Raad om in het nieuwe gebouw te mogen hebben,
wat hij in het oude reeds bezit. Burgemeester en
Wethouders stellen nu voorwij willen dat wel toestaan,
maar vóór wat hoort wat. Dit is op zich zelf niet te
misprijzen, maar als Burgemeester en Wethouders voor
den grond, die zij voor de gemeente in eigendom willeu
hebben ƒ1.per M2 bieden, terwijl de waarde veel
grooter is, draagt deze handelwijze het kenmerk, dat
Burgemeester en Wethouders de zaak niet in het goede
spoor willen leiden, en het ,,vóór wat hoort wat"
onevenredig gaan toepassen.
Achter den heer Dwinger liggen particulieren, die
een stratenplan willen indienen, dat misschien reeds
ingediend is en nu is het in het belang dezer exploi
tanten, dat de gemeente een toegangsweg wil maken.
Daartoe wil Dwinger wel meewerken, maar niet naar
don zin van Burgemeester en Wethouders. Maar spre
ker meent, dat, wanneer een terrein wordt gekocht,
het voor de hand ligt, het overblijvende eigendom
af te sluitenmet andere woorden, wanneer de heer
Dwinger, zijn terrein afstaande, met zijn erf onafge
sloten van den openbaren weg komt te liggen, ligt de
billijkheid voor de hand, hem eene afscheiding terug
te geven. Wat bereiken Burgemeester en Wethouders
nu met hun voorstel? Dat er een straat komt van 7
M. breed, terwijl in de bouwverordening eene minimum
breedte van 10 M. is voorgeschreven. En om zoodanige
straat te krijgen, verleent adressant zijne medewerking.
De gemeente moet toch zeker voorgaan meent spreker
met de straten op de voorgeschreven breedte te
maken. Waar nu gebleken is dat de heer Dwinger
bereid is mee te werken tot het in het leven roepen
van een gewenschten toestand, is spreker van oordeel
dat Burgemeester en Wethouders ten onrechte voor
stellen te weigeren het hebben van uitgangen over-
en lichtscheppingen op een terrein, dat voorbestemd
is voor openbare straat, en zich te veel hebben laten
leiden door de kwestie der door adressant voorge
stelde ruiling van grond.
Die ruiling van grond vroeg adressant trouwens
niet van Burgemeester en Wethouders, noch heeft hij
daarvoor hunne tusschenkomst ingeroepen, hij deed
enkel de belofte zijne voorwaarden tegenover derden
niet te zullen verscherpen.
De heer Haverschmidt heeft tegen de conclusie van
Burgemeester en Wethouders geen bezwaar.
Adressant vraagt uitgang en uitzicht op gemeente
terrein voor een nieuw lompenmagazijn en nu vragen
Burgemeester en Wethouders daarvoor in de plaats
do beschikking over een strook grond, die op den
duur onmisbaar is voor straataanleg.
Spreker vindt dien eisch niet onredelijk en adressant
schijnt van dezelfdo meening; alleen wenscht hij ver
goeding van de exploitanten van het achtergelegen
terrein, in de meeningdat deze belangrijk van den
straatweg zullen profitoeren.
Of adressant hiertoe de hulp inroept van de ge
meente is spreker niet recht duidelijk. De gemeente
kan zich trouwens met dergelijke onderhandelingen
niet inlaten; de heeren Dwinger en Bijlsma en con
sorten moeten dit onderling uitmaken.
De industrie van adressant is voor omwonenden
hinderlijkze hoort eigenlijk meer aan de grens dei-
gemeente thuis en elke uitbreiding ter plaatse komt
spreker minder gewenscht voor.
Daar de uitbreiding echter moeielijk belet kan
worden vindt spreker het volkomen juist dat de
gemeente eenig voordeel bedingt, in dit geval de
afstand van een strook grond, waardoor bij lateren
straataanleg veel moeilijkheden kunnen worden ver
meden.
De heer Burger heeft geen bezwaar tegen de con
clusie van het voorstel, wel tegen de wijze waarop
de zaak door Burgemeester en Wethouders is behan
deld. Als spreker tot zekere hoogte het voorstel van
Burgemeester en Wethouders verdedigt, staat deze
verdediging niet in verband met de plaats, waar hij
lieden toevallig zit. Spreker kan zich begrijpen, dat
Burgemeester en Wethouders boos zijn geworden.
Adressant toch stelt onredelijke eischen en wil boven
dien de gemeente nog grond opdringen, dien zij niet
verlangt. Het spijt spreker echter dat Burgemeester
en Wethouders daarom besloten hebben te zeggen,
nu krijg je niets. Spreker is van oordeel, dat met
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juli 1907. 129
Dwinger wel te praten zou zijn geweest, dat dit
althans had moeten zijn beproefd. Wanneer het ter
rein publieke straat wordt, krijgt adressant vanzelf
uitgang aan die straat. Hij vraagt nu echter uitgang
op een terrein, dat aan de gemeente behoort en deze
heeft gelijk met te zeggen, dat adressant de begeerde
uitgang en lichtscheppingen kan krijgen als omge
keerd de gemeente den grond kan krijgen, dien zij
noodig heeft. Ongelijk heeft echter de gemeente, door
voor dien grond een prijs aan te bieden ver beneden
de waarde. Spreker zou willen, dat de gemeente den
royalen weg insloeg, zich stelde op het standpunt
alsof er onteigening moest geschieden en voorwaarden
aanbood, zooals zij dan zou moeten verwachten, zich
te zien opgelegd. Hij zou dan ook behalve een goeden
prijs voor den grond ook nog willen aanbieden een
deel der kosten voor de plaatsing van eene afsluiting.
Indien Dwinger was gewezen op zijne onredelijke
eischen en de gemeente had hem een royaal bod ge
daan, dan ware misschien de zaak zonder moeite in
orde gekomen.
Intusschen, mocht het voorstel van Burgemeester
en Wethouders worden aangenomen, dan hoopt spreker
dat de heer Dwinger uit het in den Raad gesprokene
zal opmaken, dat hij nog wel eens zal kunnen aankloppen.
De heer Feddema wenscht het nu toch voor adres
sant en voor de bij de stukken overgelegde cor
respondentie op te nemen.
De heer Burger heeft gezegd dat de heer Dwinger
onredelijke eischen heeft gesteld, ja de gemeente zelfs
grond heeft opgedrongen dien zij niet begeert. Hieruit
maakt spreker op dat de heer Burger de stukken niet,
of tenminste niet goed heeft gelezen, want wat deze
gezegd hoeft omtrent de wijze waarop adressant te
werk is gegaan, is niet passend in den mond van
iemand als de heer Burger. De heer Dwinger heeft
niets geeischt en ook niets opgedrongen aan de Ge
meente, maar getracht de zaak in der minne te schik
ken. Hij heeft gezegd, dat indien de overeenkomst,
n.l. het toestaan van zijn verzoek, was te treffen, hij
de voorwaarden niet zou verzwaren, die hij gesteld had.
De geheele zaak had in het rechte spoor kunnen
worden geleid als de gemeente niet geboden had
1.per M2. Als men toch iets wil hebben en
daarvoor biedt, dan biedt men tenminste de waarde
en niet daar ver beneden. Indien Burgemeester en
Wethouders den vollen prijs hadden geboden, welke
waarde zeor juist te schatten is, en bovendien hunne
medewerking tot de afsluiting hadden toegezegd, dan
was de zaak wel in orde gekomen. Wanneer echter
de Raad hot voorstel van Burgemeester en Wethou
ders aanneemt spreker wil dit niet als een drei
gement hebben beschouwd zal de gemeente volgens
zijn oordeel voor lastige dingen komen te staan.
Bovendien is spreker van gevoelen, dat een onteige-
ningsbesluit ten opzichte van dezen grond zeer moei
elijk te krijgen is.
Het beste zou zijn als Burgemeester en Wethouders
voorloopig hun voorstel terug namen en van hun kant
een voorstel kon komen de onderhandelingen opnieuw
te openen.
De heer van Messel kan constateeren, dat de heer
Burger de stukken wel gelezen heeft, want spreker
heeft hem in de leeskamer ontmoet. Hoe goed de
heer Burger echter gelezen heeft weet spreker niet,
doch hij vertrouwt, dat wat dit raadslid leest, hij dat goed
doet. De kwestie komt hoofdzakelijk neer op de waarde
van den grond en daarover zijn de heeren Eeddema
en Burger het eens. Spreker wil aannemen dat dit
juist is, maar waar de heer Dwinger voorwaarden
heeft gesteld, waarom heeft hij dan niet gezegd, tegen
dien prijs wil ik den grond afstaan. Ieder die hem
kent weet wel, dat hij genoeg koopman is om zoo
te handelenvan timiditeit kan men hem niet be
schuldigen!
Het hoeft sprekers bijzondere aandacht getrokken,
wat door don heer Dwinger aan het slot van zijn
verzoek wordt gezegd n.l.
„Maar mocht onverhoopt de Raad met uw advies
medegaan, dan zal mij wel niets overblijven dan af
„te zien van mijne bouwplannen en eene afwachtende
„houding aan te nemen, in het vertrouwen, dat binnen
„zeer korten tijd ik met dezelfde verzoeken bij Uw
„college zal kunnen terugkomen als die tot nu door
„U zijn behandeld geworden," m. a. w. mijne heeren
geeft hij te kennen, dat hij met 't opnieuw indienen
zijner verzoeken wil wachten tot de samenstelling van
den Raad beter in zijn kader past.
't Is spr.'s bedoeling niet door deze mededeeling
den Raad in ongunstigen zin te stemmen tegen den
heer Dwinger, maar hij heeft gemeend 't toch even
te moeten releveeren.
Waar echter de Raad staat voor een positief afwijzen
van het verzoek, wil 't spr. voorkomen, dat hier ge
tracht moet worden de zaak billijkheidshalve in der
minne te schikken en noodigt hij Burgemeester en
Wethouders uit 't voorstel opnieuw tot zich te nemen.
De Voorzitter doet opmerken dat er bij herhaling
gesproken wordt over de waarde van het stukje grond.
Evenmin als de heer Dwinger hebben Burgemeester
en Wethouders aan die waardebepaling veel aandacht
geschonken.
Indien de heer Dwinger geantwoord had dat 1.
per M5 te min was en er b.v. ƒ7.voor moest
worden betaald, dan zou dat verschil niet zoo groot
zijn, want de grootte bedraagt misschien 40 M2.
Het verschil tusschen Burgemeester en Wethouders
en adressant komt meer hierop neer, dat de lieer
Dwinger van Burgemeester en Wethouders verlangt,
dat zij ten zijnen behoeve eischen zullen stellen aan
de achtergelegen bouwondernemers. Ofschoon niet kan
worden ontkend dat dio ondernemers wel eenig belang
hebben bij deze zaak, kan toch van dit College niet
worden geëischt dat het zich daarvoor spant. Wordt
het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan
genomen dan behoeft daarmee de kwestie niet van
de baan te zijn. Als Dwinger toch kennis neemt van
het standpunt van Burgemeester en Wethouders kan
hij zien dat er nog gelegenheid is om te onderhandelen.
Spreker meent dat er geen motieven bestaan voor
uitstel of afstemming.
De heer Beerends meent dat de discussiën leiden
tot een verkeerd standpunt. Dwinger verzoekt bij
adres niets meer dan vergunning tot het hebben van
uitgangen en lichtramen. In dat adi-es is geen sprake
van de ter tafel gebrachte bijzaken. Dit zijn twee
verschillende dingen. Spreker kan zich dan ook niet
met de conclusie van Burgemeester en Wethouders
vereenigen, omdat het prae-advies niet aangeeft dat
het gemeentebelang geschaad wordt door het verzoek
toe te staan. Wordt dit gemeentebelang niet geschaad,
dan kan spreker niet billijken, dat Burgemeestér en
Wethouders zich op het koopmansstandpunt hebben
gesteld. De Raad heeft niets anders te overwegen
of het gemeentebelang geschaad wordt of niet. Is
dit niet het geval, dan mag liet verzoek niet worden
geweigerd.
Do heer Burger antwoordt, dat het standpunt van
den heer Beerends iets sympathieks heeft. De indruk
van dit raadslid was ook eerst dien van spreker, maar
hij is er op teruggekomen. Wanneer het betrof een
gemeente-terrein dat uitsluitend publiekrechtelijk
bezit was, geeft spreker toe dat bij een verzoek als
het onderhavige alleen te vragen zou zijn of het pu
bliek belang door voldoening aan het verzoek geschaad
wordt.