166 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 October 1907.
bouwvakarbeiders luidt, dat het toezicht op steigers en
steigermateriaal beslist onvoldoende is.
Het gebruikte materiaal is vaak ondeugdelijk en
de voorraad onvoldoende. Vooral is dit het geval
bij eigenbouwers en kleine baasjes, waar alles uit een
zuinige portemonnaie gaat en de karigheid met touw
en hout, ten koste van de veiligheid der arbeiders
bestaat.
Zoo komt het niet zelden voor dat bij het ver-
hoogen van een steiger de kortelingen moeten wor
den gebruikt van den steiger, waarop de arbeiders
staan. De arbeider moet zich dan aan de juffers
vasthouden en gymnastische toeren verrichten, als
gevolg van gebrek aan materiaal.
Ook ziet men meermalen oude vloerplanken, uit
een afgebroken pand gebezigd als steigerplanken,
onder het motief dat nieuw hout vuil wordt. Bij de
groote bezwaring door massa's specie, steen en puin
moet men zich nog verwonderen, dat er niet meer
ongelukken gebeuren.
Evenwel is het gevaar voor menschenlevens reeds
voldoende om maatregelen voor zeer scherp toezicht
te nemen, vooral als men verneemt, dat het in de
meeste andere plaatsen beter is.
Naar spreker van verschillende kanten is medege
deeld, is van een deugdelijk, scherp toezicht geen
sprake. De inspectie is nog nooit op den steiger ge
zien. Is dat een gevolg van gebrek aan tijd van 't
personeel, laat Burgemeester en Wethouders dan
ovorwegen of de opzichters bij gemeentewerken niet
met die van het woningtoezicht belast kunnen worden
met de inspectie. Dit brengt spreker tot de vraag
Zijn Burgemeester en Wethouders geneigd maat
regelen te nemen, waardoor het toezicht op het
steigermateriaal en de steigerwerken wordt verbeterd?
Do Voorzitter antwoordt dat wat de eerste vraag
betreft, met de Commissie van bijstand zal worden
overwogen, in hoeverre art. 75 der bouwverordening
dient te worden aangevuld.
Wat de tweede vraag aangaat: er wordt toezicht
uitgeoefend. Hoe goed dit echter ook zij, het is
onmogelijk alles te weten, wat er in dezen gebeurt,
want tijdens het werk ondergaan die steigerwerken
telkens verandering.
Het ongeluk bij Schilkampen bijv., waarop de heer
Besuijen doelde, is geschied onmiddellijk na het
oprichten der steigers en daarbij was geen ambtenaar
van het woningtoezicht tegenwoordig. Dat van
Arijdag j.l. had ook bij beter toezicht niet kunnen
worden voorkomon. Spreker stelt er prijs op dit te
verklaren, omdat door een bericht in de plaatselijke
pers de indruk zou kunnen zijn gewekt, dat hier
van nalatigheid sprake kan zijn. Het ongeluk is te
wijten aan eeno noodlottige omstandigheid. Spreker
heeft onmiddellijk een onderzoek doen instellen en
hem is gerapporteerd, dat do steiger van goede hoe
danigheid was en aan het klimmateriaal niets ontbrak.
De Inspecteur schrijft spreker daarover woordelijk
het volgende
„Waarschijnlijk is dc man door te ver overreiken
„van de ladder gevallen en op de straat terecht ge-
komen.
„Na den val stond de ladder nog tegen den schoor
steen, waaruit blijkt dat aan de opstelling en het
„materieel daarvan niets ontbrak, evenmin als aan
„het steigerwerk.
„Het gebeurde moet dan ook mijn's inziens geheel
„aan een ongelukkig toeval worden toegeschreven.
„De bijzonderheden heb ik vernomen van den opper-
„man, die het steigerwerk heeft gemaakt on die zich
„tijdens het ongeval alleen met den verongelukte op
„den steiger bevond."
Het is een feit, dat na het ongeluk het klim- en
steigermateriaal onbeschadigd was, zoodat er van
slechte hoedanigheid geen sprake kan zijn. Waar do
heer Besuijen zich verbaast dat er niet nog meer
ongelukken gebeuren, trekt spreker daaruit de con
clusie, dat de steigers in deze gemeente niet zoo slecht
worden gemaakt als dat lid wel meent.
Spreker zal intusschen de kwestie of verscherping
van het toezicht noodig is, bij Burgemeester en Wet
houders ter sprake brengen.
In beginsel is spreker er echter niet zoo'n groot
voorstander van, om in de bouwverordening in het
minutieuse de voorwaarden te gaan regelen, waaraan
klim- en steigerwerk moeten voldoen. Als al die voor
waarden zijn nageleefd, hetgeen doorloopend zou
moeten worden gecontroleerd, daar aan een steiger
telkens wordt gewerkt en veranderd, heeft men nog
niets meer dan eene oppervlakkige gerustheid dat de
zaak in orde isde beste waarborg voor goed steiger
materiaal ligt in den persoon des aannemers, die zich
bewust moet zijn van zijne groote verantwoordelijkheid;
niet in overheidsvoorschriften, die misschien de ver
antwoordelijkheid zullen gaan brengen bij de inspec-
teerende ambtenaren, waar zij niet in de eerste plaats
thuis behoort.
Het doet den heer Besuijen genoegen, van den
Voorzitter te hebben gehoord, dat diens opmerking,
„dat ook lij beter toezicht het ongeluk niet zou zijn
voorkomenalleen geuit wordt naar aanleiding van
berichten in de plaatselijke pers en niet naar aanleiding
van 's sprekers woorden. Spreker herhaalt met klem
dat, als er iets te verwijten is, het verwijt ons zelf,
dit is den Baad, treft.
Een kleinigheid in het rapport van den Inspecteur
is onjuist, n.l. dit, dat er niets gebroken is tenminste
naar spreker is medegedeeld is er een schroot, waarop
de metselaar viel, stuk geraakt.
Intusschen blijft spreker van meening dat, als het
toezicht wordt uitgeoefend als tot nu toe, dit onvol
doende is, want op de steigers is nog nooit de inspectie
gezien.
Wat de gerustheid aangaat, die volgens den Voor
zitter zal worden gewekt indien de bepalingen omtrent
steigerwerken worden aangevuld in den geest als
door spreker is aangegeven, dit is hij niet met den
Voorzitter eensdat zou een argument zijn tegen
eiken veiligheidsmaatregel. De Voorzitter zal evenwel
zeker over dit punt nog geen debat verwachten.
Inderdaad is de eene patroon geneigd meerdere
veiligheidsmaatregelen te nemen dan de andere nu
zijn er evenwel aannemers die, daartoe door de
concurrentie genoodzaakt, geen geld kunnen besteden
om voor de veiligheid der arbeiders te zorgen. Zouden
ze bij hun inschrijving met de uitgaven voor veilig
heid te veel rekening houden, dan verloren zij het
steeds tegen de minder conscientieuse inschrijvers.
Als echter alle aannemers door de bepalingen worden
genoodzaakt het steigerwerk in den omschreven
vorm in te richten, zal daarmee algemeen rekening
worden gehouden. Spreker hoopt, dat Burgemesstcr
en Wethouders dit zullen overwegen.
De interpellatie is hiermee afgeloopen.
17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake
het raadsbesluit tot het zenden van een adres aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende de toe
passing der Woningwet door de Begeering met eene op
dat voorstel ingediende nota van den heer K. P. W.
Besuijen (bijlagen nos. 26 en 29).
De beraadslaging wordt geopend.
Had de heer Besuijen in de voorgaande vergadering
reeds met verbazing vernomen van het aanbrengen
van bijlage 26, nog meer verwonderd zal hij zien,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 October 1907. 167
die onder het opschriftadres aan de Tweede Kamer
inzake de toepassing der Woningwet, geen concept
adres aantreft, maar de raadgeving om op het genomen
besluit terug te komen.
Dat Burgemeester en Wethouders zich daarbij niet
veel gelegen laten liggen aan het wel eens gehoorde
„eerbied voor genomen Raadsbesluiten", wenscht
spreker tot later gebruik hier vast te nagelen.
De naar sprekers oordeel onvoldoende argumentee
ring heeft hij in zijn nota, bijlage 29, behandeld.
Spreker vestigt de aandacht op de tegenstrijdig
heid van bijlagen 24 en 26. In het eerste wordt
geklaagd over het regeeringsbesluit, dat het plan be
snoeid heeft; zeker niet ten voordeele van de volkshuis
vesting de gemeentelijke opofferingen gereduceerd heeft,
etc. etc. Vervolgens wordt met eenig sarcasme opge
merkt, dat met instemming der Bcgeering, de clausule
werd geschrapt, terwijl Burgemeester en Wethouders
in bijlage 26 geheel veranderd schijnen, en de Regee
ring gaan verdedigen, door te zeggen
men zal de Begeering bezwaarlijk van minder ruime
toepassing der Woningwet kunnen beschuldigen.
Vanwaar die veranderde zienswijze? Dit kan spreker
slechts gissen. Spreker vertrouwt dat de weerlegging
van do argumenten van Burgemeester en Wethouders
in bijlage 29 verdere toelichting voorloopig overbodig
maakt. Hij stelt echter voor de conclusie van Burge
meester en Wethouders in twee deelen in stemming
to brengen. Spreker is dan in de gelegenheid tegen
het eerste te stemmen en vóór het tweede.
De heer van Ketwich Verschuur was in de verga
dering van '20 Augustus niet tegenwoordig. Indien
hij tegenwoordig geweest ware zou hij gestemd heb
ben tegen de verzending van het adres. Spreker acht
het dan ook een geluk dat het niet vorzonden is.
In bijlage no. 29, de Nota van den heer Besuijen,
Jeest spreker
„waar moet het heen, wanneer een minderheid zich
„niet bij zijn nederlaag neerlegt, maar in eene volgende
„vergadering komt met nieuwe strijdmiddelen om
„daarmede te reageeren tegen de gevallen beslissing
Spreker vraagt zich af, hoe kan hier van een neder
laag sprake zijn, er was immers van Burgemeester
en Wethouders geen voorstel uitgegaan.
In plaats van een verwijt, had Burgemeester en
Wethouders dank moeten worden gebracht, omdat dat
college door zijn schrijven, Bijlage no. 26, den Raad
in de gelegenheid stelde een verkeerd besluit in te
trekken, zooals spreker verwacht dat thans zal ge.
schieden.
Om nu tot de zaak zelf te komen, vraagt spreker,
wat wil de Woningwet?
De Woningwet van 22 Juli 1901 wil volgens hare
wordingsgeschiedenis voor de arbeiders den aanbouw
bevorderen van goede, gezonde, niet dure woningen.
Gemeente en Rijk kunnen daarbij financieelen steun
verleenen onder zekere te stellen voorwaarden.
Als huur voor zulk een woning wilde de ontwerper
van deze wet, Minister Borgesius, in dat geval eene
som stellen, die met de bouwkosten overeenkomt,
dat is de kostende1) prijs, o.a. blijkens de Memorie van
Toelichting op art. 82 (Handelingen Tweede Kamer
bijlage no. 74).
Dat de huurprijs niet hooger behoeft te zijn dan
voor den bouw noodzakelijk is, wordt o.a. bevorderd
door art. 10 van het Koninklijk Besluit van 28 Juli
1902, waarbij bepaald is dat aandeelhouders in bouw
verenigingen, die door Gemeente en Rijk gesteund
worden, hoogstens 4 °/0 van hun kapitaal ontvangen,
terwijl de huurprijs iets kan zakken door de annuïteit
langer, de aflossing over meerdere jaren te nemen.
Behalve evengenoemden steun en den bijzonderen
gcldelijken steun bij ontruiming van onbewoonbaar
Het cursiveeren doet spreker.
verklaardo woningen, art. 32, laat zich de wet met
geldelijke bijdragen, ook indirect, niet in. Om nu
zeer duidelijk te doen uitkomen, dat volgens de
Woningwet de gelden der gemeente niet gebruikt
mogen worden om woningen tegen geringe huur in
gebruik te geven, diende de heer Mackay, bij de behan
deling in de Tweede Kamer, een amendement in,
waarvan de motieven zijn
Wat bij een te geringe huur aan den huurprijs
norm ontbreekt, is een gave en daarmee, n.l. met
philantropie, laat zich deze wet niet in, daarvoor
behoort do gemeentekas niet bij te dragen.
Dit amendement strekte daartoe om in de artt.
26 en 30 van het ontwerp in te voegen het woord
uitsluitenden zulks ter duidelijke onderscheiding
zooals de voorsteller zeide van
a. die vereenigingen, welke in het belang dei-
volkshuisvesting werkzaam zijn en
b. die vereenigingen die zich ook op philantro-
pisch gebied bewegen. De minister Borgesius nam
dit amendement over en 't werd zonder stemming
door de Kamer aangenomen.
Derhalve de Woningwet bevordert den aanbouw
van goede en gezonde woningen en de beantwoor
ding der vraag, of eonige vereeniging uitsluitend, de
volkshuisvesting beoogt, liet men, ook blijkens
de discussie in de Tweede Kamer op 14/15 December
1905, waarvan spreker gedeelten zal moeten lezon
of kort weergeven, aan de Regeering, die met
de plaatselijke omstandigheden te rade had te gaan,
over, en daarmee tevens de beslissing op de vraag
of de kostende dan wel de daarmede, (blijkens de
hierna volgende aan te halen besprekingen) gelijk te
stellen, te bedingen marktprijs, de normale genoemd,
als maatstaf bij de te stellen clausule in statuten of
Koninklijk besluit, moet in acht genomen worden.
En dat de vereenigingen, welke in het belang der
volkshuisvesting werkzaam zijn, blijven binnen even-
genoemde perken wat de huursom betreft, daarvoor
dienen de voorwaarden, die aan het verleenen van
voorschotten en bijdragen kunnen wordon gesteld.
Spreker komt tot de vraagis wat men noemt de
huurprijzenclausule (de verplichting om de huursom
niet te doen dalen beneden eenen norm), zonder
eenig recht, zooals op 20 Augustus in den Raad
en in de Nota no. 29 is betoogd, in het Ko
ninklijk besluit van 12 Juli 1907 betrekkelijk de
Woningvereeniging opgenomen en moet de Raad
volharden bij zijn besluit, om zich tot de Tweede
Kamer te wenden ten einde die clausule geschrapt
te krijgen, waartoe op 20 Augustus 1.1. is besloten
Wat is over de clausule in het algemeen bij de
behandeling der begrooting op 14/15 December 1905
voorgevallen en gaf dit aanleiding tot het volgens
sprekers denkbeeld onjuist betoog, waarop zoo juist
is gedoeld
De Nota van den heer Besuijen (bijlage no. 29)
geeft er een en ander over te lezen het eerst laat
hij den heer Goeman Borgesius spreken.
Indien men echter iemands woorden citeertmoet
men niet midden in een zin ophouden, vooral niet
als er iets volgt, dat niet in de kraam van hem, die
citeert, te pas komt.
Spreker is verplicht er den Raad op te wijzen dat
bijl. no. 29 den heer Borgesius midden in zijn discours
laat ophouden en hetgeen volgt is toch zeer interes
sant voor deze zaak. Na wat is afgedrukt op pag.
299 van bijlage no. 29, vervolgt de heer Borgesius
„Ik had gehoopt dat de Minister zou gezegd hebben,
„ik denk er niet aan een dergelijke voorwaarde (de
„huurprijzen-clausule) te stellen, ik zal zelfs de voor
gaarden van toelating, die in het Koninklijk Besluit
„zijn gesteld, nog milder maken ik zal alles doen
„om de oprichting van goede bouwvereenigingen te
„bevorderen.