116 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908. „De leeraren der gymnasia worden benoemd door „den gemeenteraad, die vooraf eene aanbevelingslijst „van benoembaren ontvangt door curatoren, na verhoor „van den Inspecteur, wiens advies aan den gemeen teraad wordt overgelegd, opgemaakt." Hier is geen sprake van tijdelijke leeraren. De heer Baart de la Faille kan dit wel een leemte noemen, maar spreker blijft er bij dat zoowel de vaste als de tijdelijke leeraren door den Raad moeten wor den benoemd. De heer Baart de la Faille vraagt of de heer Sclioon- dermark ook het slot van den brief zou willen lezen. De heer Schoondermark doet opmerken dat de brief van den heer Borgesius ter visie heeft gelegen. Burgemeester en "Wethouders kunnen echter de redactie van curatoren niet overnemen, omdat niet gesproken wordt van den Inspecteur. Intusschen wil spreker aan het verzoek van den heer Baart de la Faille voldoen en het slot van den brief voorlezen, dat luidt „Het ontmoet echter m. i. geen bezwaar, dat bij raadsbesluit aan Burgemeester en Wethouders wordt opgedragen om voor het geval onverwijld voorziening noodig is, in de tijdelijke voorziening van opengevallen lessen na verhoor van den Inspecteur, voorloopig en voor korten, in het raadsbesluit op te nemen termijn, te voorzien." De heer Baart de la Faille handhaaft zijn amen dement. Het wordt ondersteund en maakt alzoo een onder werp van beraadslaging uit. De heer van Messel vraagt of de Raad een besluit kan nemen tegen de wet in. De Voorzitter begrijpt de strekking van het amen dement van den heer Baart de la Faille niet en nog minder, hoe dat lid kan blijven beweren, dat art. 17 der Hooger Onderwijswet alleen op de vaste en niet op de tijdelijke leeraren slaat. De redactie van dat artikel geeft, naar sprekers oordeel, tot geen twijfel aanleiding en het feit dat Burgemeester en Wethou ders van Amsterdam zich met hun vraag tot den Minister van Binnenlandsche Zaken hebben gewend, toont duidelijk aan dat ook dit College niet twijfelde, of zoowel de tijdelijke als de vaste leeraren moesten door den Raad worden benoemd. Het komt er slechts op aan om nu in de praktijk geen al te groote moeilijkheden te ondervinden van de bepaling, omdat de Raad niet steeds bijeen is en dus niet onmiddellijk kan handelen. Maar dit bezwaar te ondervangen door eenvoudig, in strijd met de wet, te gaan bepalen dat de tijdelijke leeraren door Burgemeester en Wethouders zullen worden benoemd, schijnt spreker wel wat sterk. Trouwens spreker is in dit opzicht niet erg ongerust. Als onverwijlde voorziening noodig is en curatoren zich dus tot Burgemeester en Wethouders wenden, zullen deze wel onverwijld overgaan tot het doen eener aanbeveling en zal de Raad wel onverwijld benoemen. Zooals de heer Schoondermark reeds heeft gezegd al een paar maal gebeurde het dat de Raad een leeraar aan het gymnasium benoemde, die reeds vóór de klasse stond de voorloopig getroffen voor ziening werd eenvoudig zoo spoedig doenlijk door den Raad gesanctioneerd dat was de praktijk en zal het ook in de toekomst wel blijven. De Voorzitter deelt thans mede, dat de heer Baart de la Faille zijn amendement heeft ingetrokken. Het voorstel genoemd onder A la wordt met alge- meene stemmen aangenomen. A 16. (wijziging van art. 10 der verordening voor het Gymnasium.) De heer Baart de la Faille doet opmerken dat waar „driemaal" zal worden veranderd in „vijfmaal" de clausule „telkens vóór den aanvang van de na te noemen vacantiën"zal moeten vervallen omdat er maar drie vacantiën zijn. De heer Schoondermark is het met den heer Baart de la Faille eens. De genoemde clausule moet ver vallen. Dienovereenkomstig wordt besloten en het aldus ge wijzigd voorstel met algemeene stemmen aangenomen. A Ic en A Id worden eveneens met algemeene stemmen aangenomen. A IT. Inlassching van nieuwe artt. 5 en 6 in de verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het Gymnasium. De heer Baart de la Faille vindt het vreemd dat in het ontwerp-art. 5 der verordening tot vaststelling van het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het Gymnasium staat„bij bericht van afwezigheid van den Rector of een leeraar wegens ziekte wordt een geneeskundige verklaring overgelegd." Voor eene ziekte van oen dag, b.v. hoofdpijn, behoeft dit niet te geschieden. De redactie is gekozen op grond dat de leeraar geen verlof vraagt maar eenvoudig bericht geeft van afwezigheid. Spreker stelt daarom voor te lezen in de plaats van„bij bericht van afwezigheid", „bij aanvraag om verlof tot afwezigheid." De heer Schoondermark antwoordt dat ook in art. 7 niet gesproken wordt van het aanvragen van verlof, maar van het geven van bericht wegens afwezigheid. Daarom is ook hier gesproken van bericht. Het is niet de bedoeling de leeraren, die eene lichte onge steldheid hebben, naar een dokter te laten loopen. De heer G. W. Koopmans had bij het Middelbaar Onderwijs op hetzelfde feit willen wijzen. Wanneer men om iets vraagt, dan bewijst het vragen er om dat men het gewenschte niet heeft. Het komt spreker dan ook vreemd voor dat iemand verlof kan vragen tot afwezigheid wegens ziekte die nog niet bestaat. Zooals de heer Baart de la Faille wenscht is het niet de aangewezen redactie. Spreker wenscht de voorgestelde redactie te behouden en die uniform maken voor alle drie inrichtingen. De heer Baart de la Faille vindt de door hem voor gestelde redactie-wijziging niet zoo ongerijmd. Het geven van bericht geschiedt aan den Rector en heeft betrekking op eene ziekte van korten duur. Bij een dergelijk geval acht spreker het ongerijmd dat de leeraren eene geneeskundige verklaring moeten overleggen. Art. 7 doelt op eene langere afwezig heid. In dat artikel is ook sprake van verlof. Als verlof tot afwezigheid wordt aangevraagd, dan wenscht spreker het overleggen eener geneeskundige ver klaring. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908. 117 De Voorzitter deelt mede dat door den heer Baart de la Faille een amendement is ingediend, luidende te lezen in de plaats van „bij bericht van afwezig heid, „bij aanvraag om verlof tot afwezigheid". Dit amendement wordt ondersteund en maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De heer G. W. Koopmans kan zich niet voorstellen hoe iemand verlof kan vragen wegens eene ziekte die niet bestaat. Hij wil de voorgestelde redactie be houden. De heer Schoondermark wil een verzoek doen. Als er een voorstel van Burgemeester en Wethouders komt, heeft de Raad 14 dagen tijd om het te bestu- deeren. Ook voor amendementen dient die tijd er te zijn, want het kan licht gebeuren dat er een verkeerd besluit genomen wordt ten gevolge van een rauwe lings in de vergadering geworpen amendement, waar over men zoo plotseling een oordeel moet vellen. Spreker zou daarom den leden willen verzoeken der gelijke amendementen van te voren en schriftelijk in te dienen. De heer Baart de la Faille wil, als de heer Schoon dermark dit wenscht, wel amende honorable doen voor het voetstoots indienen van zijn voorstel. Het komt hem echter voor dat het van zoo weinig beteekenis is, dat het niet noodig was het vooraf in te dienen, omdat de portee er van niet moeilijk is te begrijpen. Overigens is spreker het met den heer Schoondermark eens dat het beter is amendementen tijdig in te dienen. De heer Schoondermark repliceert dat de heer Baart de la Faille, waar deze zelf zegt dat zijn voorstel zoo weinig beteekent, het ook wel kan intrekken. De heer Baart de la Faille handhaaft zijn amendement. Het wordt in stemming gebracht en aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Besuijen, Wilhelmij, de Jong, Oosterhoff, Zandstra, Krijgsman, Duparc, Komter, Haverschmidt, Feitz, Burger, Baart de la Faille en Menalda. Tegen de heeren G. W. Koopmans, Schoondermark, van Messel en Lautenbach. Art. 5 wordt aldus gewijzigd met algemeene stem men aangenomen. Art. 6 wordt met algemeene stemmen aangenomen, evenals A IIó. A III. Verordening op de school van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes met vijfjarigen cursus te Leeuwarden. De voorgestelde wijziging sub atoevoeging van twee nieuwe alinea's aan art. 8, wordt met alge meene stemmen aangenomen. Aan de orde is onderdeel b, de wijziging van art. 14. De Voorzitter deelt mede dat hierop een amendement is ingediend door de heeren Duparc, Baart de la Faille en Menalda, luidende De ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen in het ontwerp van Burgemeester en Wethouders, bijlage no. 11 van 29 April, tot wijziging van art. 14 der verordening op de school van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes met vijfjarigen cursus te Leeuwarden te schrappen de woorden „na afgelegd examen, na afloop van den cursus te houden." De heer Duparc wenscht mede namens de heeren Baart de la Faille en Menalda het voorstel toe te lichten. Blijkens het bij de stukken overgelegd advies van de Commissie van toezicht op het Middelbaar onder wijs, wil zij de eindexamens van de leerlingen der hoogste klasse na afloop van den cursus doen ver vallen, daar deze examens, zooals zij schrijft, in de laatste jaren al bitter weinig belangstelling hebben gewekt, ze voor het overgaan en het toekennen der diploma's geen gewicht in de schaal leggen en ze een plaag zijn voor de docenten en leerlingen. De Inspecteur van het Middelbaar onderwijs ver klaart nu wel, zich te kunnen vereenigen met de uitspraak van de Commissie, dat bedoeld examen is een plaag voor docenten en leerlingen. Toch wil hij dat examen behouden. „Beschouwt men", schrijft hij, „het openbaar examen als een openbare les, en dat karakter werd steeds aan deze samenkomsten gegeven, en neemt men in aanmerking, dat deze openbare les aan de ouders der meisjes gelegenheid biedt, om eenigen tijd te vertoeven in de omgeving, waarin hun kinderen verscheidene jaren van hun leven doorbrengen, dan heeft wellicht deze samenkomst nog wel haar goede zijde. Ik beschouw het althans steeds als een voorrecht in die aangename brandheldere omgeving te mogen waarnemen met welk een toewijding door de docenten wordt gewerkt en welk een vriendelijke toon tusschen de docenten en de meisjes heerscht, zoodat het mij sterk zou verwonderen, als eventueele bezoekers van een oponbaro los niet met prettige indrukken van de inrichting in hun huishoudelijken kring zouden terugkeeren". Burgemeester en Wethouders zeggen in de toe lichting van hun voorstel alléén, dat zij het openbaar examen hebben behouden. Geheel dus op gezag van den Inspecteur. Spreker deelt mede, in vroegere tijden meer dan eens het openbaar examen te hebben bijgewoond, maar allerminst met een prettigen indruk te zijn huiswaarts gekeerd. Niet omdat hij eenigerlei aan merking had te maken op de wijze, waarop de direc trice en leeraressen zich van haar taak kweten, maar dewijl hij ze steeds beklaagde, om het praalvertoon, waartoe zij door de verordening werden gedwongen. Yan een eigenlijk examen was er niets te bespeuren, en dit kon ook moeilijk het geval zijn, waar zoo vóór en na aan de leerlingen slechts eenige vragen over de verschillende vakken worden gedaan. In den regel vertegenwoordigde spreker de ouders der leerlingen. Ten slotte had hij er genoeg van en bleef hij van het zoogenaamd examen weg. Zeer waarschijnlijk hebben later andere ouders dezelfde indrukken verkregen, want, is spr. wel onder richt, dan behoort het tot de groote zeldzaamheden, dat, buiten de leden der Commissie van toezicht, er nog een belangstellende bij het examen verschijnt. Spreker begrijpt dan ook niet waarom Burgemeester en Wethouders het examen in stand willen doen houden. Hij kent alle leden van het dagelijksch bestuur als humane mannen en mag dus niet de ver onderstelling wagen, dat zij de leeraressen op den laatsten dag van een voor haar moeilijk jaar nog zouden willen plagen. Evenmin zou spr. willen aannemen, dat een eventueele bezoeker hot als een voorrecht zou beschouwen eenige uren te mogen vertoeven in de „aangename brand heldere omgeving", waarvan de Inspecteur gewaagt. Daar het hier voorts nooit is geweest en ook moeilijk kon zijn wat onder een examen is te verstaan en elk examen, dat niet noodig is, om de kennis van iemand te beoordeelen, moet vervallen, zijn de voorstellers van meening, dat, nu de verordening toch moet worden gewijzigd, van deze gelegenheid dient te worden ge bruik gemaakt, om eindelijk het examen af te schaffen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 3