122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908.
met een strook van een meter breedte daarlangs,
gemeten uit den waterkant op 0.50 M. boven F. Z. P.,
te weten: a. enz.;
c die ten noorden van blok Vile.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
intrekking, zulks met het oog op de den len Jali a.s.
inwerking tredende verordeningen betreffende het ge
bruik van schoollokalen voor particuliere lessen, van het
bij raadsbesluit van 29 October 1907 tot wederopzegging
toegestane gebruik van twee lokalen van gemeenteschool
no. 11, ten behoeve van de af deeling Leeuwarden e.o.
van de Nederlandsche Onderwijzers-Propagandaclub (voor
drankbestrijding).
Dit voorstel luidt als volgt
Met ingang van 1 Juli 1908 treedt in werking de
bij raadsbesluit van 28 Januari 1908 vastgestelde
nieuwe regeling omtrent het gebruik van schoollo
kalen voor particuliere lessen.
In verband hiermede zijn bij het aangehaalde be
sluit bereids de vroeger door U verleende vergunnin
gen ingetrokken alleen ten aanzien van de bij Uw
besluit van 29 October 1907 aan de afdeeling Leeuwar
den van de Nederlandsche Onderwijzers-Propaganda-
club (voor drankbestrijding) verleende vergunning om
tijdelijk en tot wederopzeggens toe gebruik te maken
van twee lokalen der gemeenteschool no. 11 is zulks
nog niet geschied.
Dit zal alsnog dienen te gebeuren, omdat ook dit
gebruik wordt geregeld door de nieuwe verordening.
Wij hebben daarom de eer U voor te stellen te
besluiten
Met ingang van 1 Juli 1908 in te trekken hetraadsbe-
sluit van 29 October 1907, no. 327R/154, waarbij aan de
afdeeling Leeuwarden van de Nederlandsche On-
derwijzers-Propagandaclub (voor drankbestrijding) tij
delijk en tot wederopzeggens toe twee lokalen van
gemeenteschool no. II in gebruik zijn afgestaan en aan
de afdeeling voornoemd te kennen te geven, dat zij
zich ter bekoming eener nieuwe vergunning kan
wenden tot Burgemeester en Wethouders.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
7. Nader voorstel van Burgemeester en Wethouders
tot vaststelling der voorwaarden van uitgifte in erfpacht
van het terrein der voormalige Bleekerij aan den Hoekster-
singel (Bijlage no. 13).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger zegt dat in het verslag van de
commissie van Rapporteurs uit de sectiën voorkomt
3, algemeene opmerkingen omtrent de indeeling en
redactie van het voorstel. Die opmei'kingen zijn van
speciaal juridischen aard, die uit den aard der zaak
van een bepaalden kant kwamen.
Spreker heeft zich met de redactie van dit gedeelte
belast. Hij stelt er prijs op dit mede te deelen omdat
hij de verantwoordelijkheid daarvoor op zich neemt.
Hij wenscht hier te verklaren, dat, al klonk de be
doelde hier en daar misschien wat scherp, hare
strekking niet was om af te breken, maar om, zij het
ook na gedeeltelijke afbraak, op te bouwen.
fn het stadium, waarin deze zaak zich nu bevindt
zal spreker, al is ook aan zijne denkbeelden in menig
opzicht niet tegemoet gekomen, niet trachten, ze
alsnog door te voeren. Dit zou destructieve arbeid
zijn en de eenheid van gedachte, die aan het gewij
zigde ontwerp ten grondslag ligt, slechts kunnen
verstoren, met het gevolg, dat juist de rechtszekerheid
die 3 had moeten bevorderen, in gevaar kwam.
De gemaakte opmerkingen hebben aanleiding ge
geven tot het geheel opnieuw beschouwen van het
ontwerp uit juridisch-technisch oogpunt en hier en
daar tot verbetering. Daarmede is het doel dier
opmerkingen in hoofdzaak bereikt.
Wat spreker betreft is de in 3 geopperde kwestie
thans afgedaan.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt overeenkomstig het
voorstel besloten
a. tot straataanleg op de terreinen der voormalige
„Linnenbleekerij" aan den Hoekstersingel en verbe
tering der bestrating in de omgeving daarvan, op de
wijze als op de overgelegde teekening is aangeduid
en volgens de daarvoor door den Directeur der
Gemeentewerken opgemaakte rekening.
b. de aldus gevormde bouwblokken als bouwterrein
in erfpacht uit te geven en over te gaan tot de be
handeling van het in ontwerp overgelegde besluit
tot vaststelling van bepalingen betreffende de uitgifte
van het bouwterrein.
De artikelen 110 dier bepalingen worden met
algemeene stemmen aangenomen.
Aan de orde is art. 11.
De heer G. W. Koopmans meent dat het opschrift
„levering" boven dit artikel niet goed is. Het slaat
op de aanvaarding en zou dus met art. 10 onder één
opschrift kunnen worden gebracht.
Dan zou hij willen voegen tusschen „verbonden"
en „bekende", de woorden „of alsnog to verbinden."
Verder staat in het artikel dat de gemeente den
erfpachter vrijwaart voor het volle genot terwijl vol
gens art. 776 van het Burgerlijk Wetboek alleen ver
goeding verschuldigd is, als de erfpachter 5 achter
eenvolgende jaren van het geheele genot is beroofd
geweest. De gemeente doet in dezen dus meer dan
de wet voorschrijft.
De heer Burger gelooft niet, dat door in te gaan
op de denkbeelden van den heer G. W. Koopmans,
er verbetering in het artikel zou worden aangebracht.
De kern van het artikel ligt in de slot-zinsnede,
waar de vrijwaringsplicht der gemeente beperkt wordt.
Uitgesloten wordt de vrijwaring wegens gebreken,
lasten, erfdienstbaarheden, onderhoudsplichten, enz.,
die bij de uitgifte niet bekend of althans niet genoemd
zijn. Al die gebreken enz. blijven voor rekening van
den erfpachterdie neemt den grond zooals die is
en heeft geen ander verhaal dan zoo hij in het „volle
genot" wordt gestoord. Ziedaar het eenige, wat het
artikel zegt. Het handelt daardoor uit den aard der
zaak slechts over die gebreken enz., die tijdens de
levering reeds bestaan en daarom heeft het geen zin,
om gebreken enz., die later mochten ontstaan, er in
op te nemen. De erfpachter neemt bij de levering
of aanvaarding den grond zooals die is en het gaat
niet aan, te zeggen gij moet den grond nemen zoo
als die niet is, doch misschien later zal worden.
Wat het opschrift betreftvoor „levering" zou men
zeer wel „aanvaarding" kunnen lezen, doch dat gaat
niet omdat dit woord reeds als opschrift staat boven
art. 10.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908. 123
En tegen het woord „levering" bestaat geen wer
kelijk bezwaar. Wel zou dit het geval zijn als hier,
zooals de heer Koopmans meent, moest worden ge
dacht aan de levering in den zin van art. 671 Burger
lijk Wetboek, doch dat is niet het geval. De mis
vatting ligt aan de wet, die bij onroerend goed
tweeërlei levering kent, de juridische levering, de
eigendomsoverdracht, die geschiedt door overschrijving
der akte van aankomst in de openbare registers en
de feitelijke levering of inbezitstelling. Wie zijn on
roerend goed verkoopt of daarop een zakelijk recht
als dat van erfpacht vestigt, moet op beide wijzen
leveren. Men zie b. v. artt. 1510 en volgende
het staat vast dat de verkoopers van een onroerend
goed er met de juridische levering niet af is, doch
overeenkomstig deze artikelen ook verplicht is tot
feitelijke levering op inbezitstelling.
In den laatsten zin nu is het woord „levering" bij
ons artikel bedoeld en daarom is er tegen behoud
van het opschrift geen bezwaar.
De heer G. W. Koopmans zou nog antwoord wenschen
op zijne laatste opmerking, dat n.l. de gemeente den
erfpachter stelt in het volle genot, terwijl het Burger
lijk Wetboek voorschrijft, dat de erfpachter vergoeding
kan vragen als hij 5 achtereenvolgende jaren van het
geheele genot beroofd is geweest.
Ook de heer Burger had deze uitdrukking willen
vervangen door „rustig en vreedzaam bezit". De
rechtsgeleerde raadsman heeft echter aangetoond dat
ook de term „vol genot" met de woorden der wet
overeen komt en spreker heeft zich daar bij neergelegd.
De heer G. W. Koopmans heeft nog geen antwoord
op zijn laatste vraag. De gemeente verleent volledige
vrijwaring, terwijl art. 776 van het Burgerlijk Wetboek
zegt
„Alinea 2. Zoo niettemin de erfpachter gedurende
vijf achtereenvolgende jaren van het geheele genot
beroofd is geweest, zal hem kwijtschelding verschul
digd zijn voor den tijd van het gemis".
Moet de gemeente nu verder gaan dan het Burgerlijk
Wetboek voorschrijft?
De heer Burger antwoordt dat de vrijwaring der
gemeente door dit artikel beperkt is en dat deze
zegtik geef niet meer dan dat.
De heer G. W. Koopmans doet gaarne amende
honorable. Sprekers amendement is in het laatste lid
van art. 13 door Burgemeester en Wethouders over
genomen. Door die overname is sprekers doel bereikt.
De artt. 1116 worden met algemeene stemmen
aangenomen.
Art. 17.
De heer Burger zal niet in herhalingen vervallen,
doch eenvoudig verwijzen naar 2 van het verslag
der rapporteurs. Hij wil den aanhef van dit artikel
lezen „In 1965" en dan laten vervallen de woorden
„en vervolgens steeds om de 25 jaar, te rekenen van
den aanvang der volgende uitgiften". Spreker is van
oordeel dat, waar de Raad volkomen vrijheid heeft om in
1990, d.i. 25 jaar na de eerste herziening, al dan niet
opnieuw met veranderlijken canon uit te geven, de
voorspiegeling van geregelde herziening eene dwaas
heid is. Feitelijk zal herziening, als in het ontwerp
geregeld, in 1990 niet plaats hebben, doch zal de
Raad alsdan over den grond geheel vrij beschikken
en zoowel de voorwaarden als de prijzen vaststellen,
zooals hem dan zal goeddunken.
Dit amendement wordt ondersteund en maakt een
onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Komter doet opmerken dat deze kwestie in
de sectiën tot verschillende inzichten heeft geleid.
Het betreft eene overeenkomst die voor beide par
tijen bindende kracht heeft. In de artt. 21 en 26 is
omschreven de preferentie van den erfpachter op zijn
terrein bij te niet gaan van het recht, door verloop
van den tijd waarvoor het is uitgegeven. Wordt
deze bepaling geschrapt, dan wordt het voor den
erfpachtnemer bezwaarlijker
De heer Burger antwoordt dat er geen behoefte is
aan herziening, daar het erfpachtsrecht in 1990 afloopt.
Daarom is het dwaasheid om tegen dat jaar en later
nu reeds herziening van den canon voor te schrijven.
Bij deze bepaling is gedacht aan eene voortzetting
van het recht.
Nu wordt inderdaad aan de erfpachters een voor
keurrecht gegeven, doch dit is gebonden aan de
voorwaarde, dat de gemeente den grond opnieuw zal
uitgeven en aan de daarbij te stellen bepalingen,
waarbij wellicht herziening van den canon zal wor
den uitgesloten. Daarom doet men verkeerd met
eene voortduring op de tegenwoordige condities voor
te spiegelen.
Nu besloten is dat in 1990 alle terreinen weer be
schikbaar zijn voor de gemeente, is het voorkeur
recht van weinig beteekenis en wordt daaraan niet
te kort gedaan door de bepaling van herziening om
de 25 jaar weg te laten..
De heer Komter zegt dat de heer Burger iets over
het hoofd schijnt te zien. Bedoeld is bij de uitgifte
een recht van voorkeur te geven aan hem, die in
1990 nog erfpachter is. Door de bepaling op te nemen
van herziening om de 25 jaar wordt die voorkeur
telkens opnieuw voor een tijdvak van 25 jaar be
stendigd.
Wanneer het erfpachtsrecht afloopt kan de pachter
zich tot het opnieuw bekomen ervan tot Burgemees
ter en Wethouders wenden op de wijze, als in art. 26
is omschreven.
Dit is een voorrecht van den erfpachtnemer. Spreker
stelt er prijs op de proef niet te bezwaarlijk te maken.
Het amendement van den heer Burger wordt ver
worpen met 10 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Wil-
helmij, Duparc, van Messel, Haverschmidt, Burgeren
Menalda.
Tegen de heeren Besuijen, de Jong, G. W. Koop
mans, Oosterhoff, Zandstra, Krijgsman, Schoondermark,
Lautenbach, Komter en Haverschmidt.
De artikelen 1723 worden met algemeene stem
men aangenomen.
Aan de orde is art. 24.
Het is den heer G. W. Koopmans opgevallen dat de
Raad in bepaalde gevallen de vervallenverklaring
van het recht kan uitspreken. De rechtskundige
adviseur zegt: de gemeenteraad verklaart het erfpachts
recht vervallen. De erfpachter zal dan een proces
moeten beginnen. Spreker stelt zich de zaak echter
anders voor. De gemeente bericht den erfpachter dat
het recht vervallen is. Hij blijft echter wonen en
dan moet de gemeente de procedure beginnen.
Spreker vraagt wat is de uiterste termijn in art. 13.
Spreker heeft eens iemand gesproken, die op 12
November huur moest betalen en beweerde dat hij
de huur niet behoefde te betalen, zonder daardoor in
gebreke te zijn, omdat het contract luidde, dat hij