204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 October 1908. te meer daar hij dit recht zou hebben gehad als hij nog eenige weken in functie was gebleven. Hij mag er formeel geen aanspraak op hebben, maar spreker is van oordeel dat er alle reden is om een jaarlijksche gratificatie toe te kennen. Spreker stelt dan ook voor tusschen de woorden „eene" en „gratificatie" in te lasschen het woord „jaar lijksche". De Voorzitter deelt mede dat door den heer Zand- stra een amendement is ingediend, strekkende om in te lasschen tusschen de woorden „een" en „gratificatie" het woord „jaarlijksche". Spreker brengt dit amendement tegelijk met het voorstel in behandeling. De heer Du pare meent te mogen constateeren, dat de onderwerpelijke zaak wijst op wat hij zou willen noemen een organisch gebrek in onze pensioen-ver- ordening. Daarbij wordt een tijdvak van vijftien jaren gevorderd, alvorens oen ambtenaar of werkman in dienst der gemeente bij gebleken ongeschiktheid aanspraak op pensioen kan doen gelden. Bij het Kijk en de Pro vincie wordt daarvoor een diensttijd van niet langer dan tien jaren vereischt. Bestond zoodanige bepaling ook hier, de heer Janssen zou thans een jaarlijksch pensioen van 231.kunnen krijgen. Spreker zou daarom Burgemeester en Wethouders beleefd in over weging wenschen te geven, deze zaak eens tot zich te nemen met het gevolg, dat gevallen als het onder werpelijke zich niet weder kunnen voordoen. Wat het voorstel van den heer Zandstra betreft, als spreker alleen met zijn gevoel mocht te rade gaan, dan zou hij er gaarne voor stemmen. Doch thans kan dit niet geschieden. Door aanneming van het voorstel zou langs een omweg de pensioen-verordening worden gewijzigd. Daartoe mag de Raad niet overgaan. Geheel iets anders is het met het voorstel van den heer Menaldadit blijkt genoegzaam uit diens toelichting. Den heer van iVlesse! is het voorgekomen, dat het voorstel-Menalda bij Burgemeester en Wethouders weinig sympathie heeft gevonden spreker heeft dien indruk gekregen, doordat Burgemeester en AVethou- ders in hun prae-advies verklaarden, de beslissing in dezen aan den Raad te willen overlaten. Tot het voorstel zelf komende, verklaart spreker noch het doel noch de strekking daarvan te begrijpen, omdat deze niet strooken met de door den voorsteller gegeven toelichting, In de vergadering van 22 September is door den heer Menalda het volgende gezegd „De heer Menalda heeft tegen het voorstel geen „bezwaar. Hij wenscht echter te wijzen op de ongun stige conditie, waarin de secretaris-boekhouder buiten „zijn schuld verkeert. Als hij toch zijn functie had „kunnen waarnemen tot half Januari, zou hij 15 dienst baren hebben gehad en daardoor aanspraak op pen sioen. Nu neemt hij vrijwillig, door zijne lichamelijke „gesteldheid daartoe genoodzaakt, ontslag en moet „daardoor het uitzicht op pensioen prijsgeven. Vol- „gens de verordening is daar niets aan te doen." Spreker vestigt de aandacht er op, dat door den heer Menalda immers zelf erkend wordt, dat de ver ordening op den heer Janssen niet van toepassing is. Nu zegt de heer Menalda verder „Spreker wenscht den Raad er op te wijzen, dat „hier een geval aanwezig is, waarin niet kan worden „volstaan met het opvolgen der verordening. Hij zou „daarom gaarne willen dat de Raad kon besluiten „den aftredenden secretaris-boekhouder eenigszins te gemoet te komen in de geldelijke schade, die deze „lijdt tengevolge het tegen 1 November genomen „ontslag." Om nu nader aan te toonen dat de secretaris-boek houder aanspraak heeft op een geldelijke schadeloos stelling, omdat hij genoodzaakt was tegen 1 November zijn ontslag te nemen, wordt door den heer Menalda nog het volgende aangevoerd „Wanneer hij tot 1 December had kunnen aanblij- „ven en de voogden hadden hem opnieuw aanbevolen, „dan was hij zeer waarschijnlijk weer benoemd en had „hij 1 Januari ontslag kunnen vragen." Deze zinsnede heeft sprekers bijzondere aandacht getrokken. Het is zeker toch niet denkbaar, dat een ambtenaar in dienst der Gemeente, als de heer Jans sen, met voorbedachten rade zich in Decembor zal laten herbenoemen, met het bewustzijn wegens lichame lijke gebreken in Januari weder ontslag te moeten nemen. Maar, stel, zegt spreker, dat de heer Janssen dat middel wel ter hand had genomen, het zou hem zeker niet hebben gebaat, omdat hij voor eene eventueele herbenoeming aan een keuring onderworpen was. Hij zou zeker afgekourd zijn Nu zegt de heer Menalda nog verder „Op deze gronden zou spreker het niet misplaatst „vinden, als de Raad besluit den heer Janssen eene „gratificatie toe te kennen. Het bedrag daarvan zou „spreker in overeenstemming willen brengen met het „bedrag, dat den heer Janssen als pensioen zouwor- „den toegekend en ruw geschat driehonderd gulden „zoude bedragen." Spreker beweert nu, dat toch uit deze laatste zin- snode ten duidelijkste blijkt, dat men niet anders kon veronderstellen, dan dat de heer Menalda een jaar lijksche gratificatie wenscht toe te kennen, omdat hij het bedrag daarvan in overeenstemming brengt met het pensioen, dat den heer Janssen zou worden toe gekend. Indien dit werd toegestaan, dan zou de ver ordening op verkapte wijze worden toegepast. Eene gratificatie van tweehonderd en vijftig gulden in eens te verleonen, zou doel noch strekking hebben, omdat het doel niet beantwoordt aan hetgeen de heer Menalda beoogt en de toekenning zou den secretaris boekhouder zeer weinig geldelijken steun verleenen, omdat genoemd bedrag, op rente gezet, een minimum inkomen zou opleveren. Ware het de bedoeling van den heer Menalda den secretaris-boekhouder een cadeau in den vorm van geld aan te bieden, dan had het voorstel moeten luiden „den heer Janssen voor de vele en goede diensten, aan de gemeente bewezen, een gratificatie in eens toe te kennen van tweehonderd en vijftig gulden." Aan een dusdanig voorstel zou spreker huiverig zijn z'n stem te geven, omdat zooeven door den heer Zandstra is gezegd, dat deze hoopte dat de Raad even welwillend zou zijn als het een arbeider gold. Spreker is ervan overtuigd dat, indien een dergelijk voorstel bij den Raad kwam omtrent een arbeider en het op goede gronden werd afgestemd, men den heer Zandstra zou hooren zeggen„Toen het den heer Janssen gold was de Raad er voor, nu het een ar beider betreft is men er tegen Wat het voorstel van den heer Zandstra betreft, spreker zal zich daar tegen verklaren. Zou de Raad dit voorstel aannemen, dan zal hij te eeniger tijd de nadeelige gevolgen van dit besluit ondervinden. De heer Menalda wenscht de door den heer van Messel geopperde bezwaren onder de oogen te zien. Deze wijst op de overwegingen, die bij den heer Janssen hadden kunnen opkomen om, met het voor uitzicht op pensioen, te trachten te worden herbenoemd en keurt die af. Maar, do secretaiis-boekhouder heeft dat niet gedaan. Spreker heeft er alleen maar op gewezen, dat het Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 October 1908. 205 mogelijk, ja menschelijk ware geweest, dat de gedachte om nog 2Va maand dienst te doen ten einde pensioen te kunnen halen, bij den heer Janssen ware opgekomen. Dat hij dat niet heeft gedaan is te prijzen en de gemeente is er mee gebaat. Spreker schijnt in zijn voorstel niet duidelijk te zijn geweest. Men meende tenminste er uit te moeten opmaken dat het de bedoeling was eene jaarlijksche gratificatie te geven. Spreker heeft gesproken over een bedrag, overeen komende met het pensioen. De schatting er van is ruw geweest. Pas dezer dagen ontving spreker de opgaaf wat het pensioen zou zijn geweest. Het is mogelijk dat de heer van Messel den indruk gekregen heeft, dat spreker eene jaarlijksche gratificatie had willen verleenen, hij kan evenwel verklaren, dat dit niet in zijne bedoeling heeft gelegen. Hij wil niet door een achterdeur binnenhalen, wat door de voor deur niet binnen kan. De verordening toch moet worden gehandhaafd. Wat het voorstel van den heer Zandstra betreft, spreker waardeert de goede bedoeling van dat raadslid. Het is hard voor spreker niet met dat voorstel te kunnen meegaan. Spreker kan het niet doen om het vervolg. De reden van sprekers voorstel is deze geweest. Hij waardeert het wat de secretaris-boekhouder voor de gemeente heeft gedaan en heeft daarbij in aan merking genomen de treurige omstandigheden, die hem gedwongen hebben op een ongewoon tijdstip ontslag te moeten vragen. Spreker zou hem daarom gaarne de erkentelijkheid der gemeente willen betoonen. De Voorzitter wil een enkel woord in het midden brengen. Door den heer van Messel is gezegd dat hij, omdat Burgemeester en Wethouders de beslissing aan den Raad wenschen over te laten, den indruk heeft gekregen dat het voorstel van den heer Menalda, toegelicht als het door dezen was, het Dagelijksch Bestuur niet sympathiek was. Die indruk is een juiste geweest. Hoe Burgemeester en Wethouders over dergelijke voorstellen denken, is voor den Raad geen vraagstuk. Zij hebben toch indertijd de gelegenheid die hun geboden werd toen de heer Zandstra het voorstel deed om aan den eervol ontslagen aschman Willemse eene gratificatie toe te kennen met vreugde aangegrepen, om zoo duidelijk mogelijk te zeggen, hoe zij dachten over de pogingen die hier nu en dan worden aangewend om, zoo krachtens de verordening geen pensioen kan worden toegekend, in den vorm eener jaarlijksche gratificatie toch een pensioen te verstrekken, of om, zoo het aan de verordening ont leende bedrag van het pensioen te laag wordt geoor deeld, al weder in den vorm eener gratificatie dat pensioen te verhoogen. De waarschuwing, toen door Burgemeester en Wethouders in hun prae-advies tot den Raad gesproken, was zoo duidelijk, dat in de Raadsvergadering van 24 Maart j.l., de heeren Zandstra en G. W. Koopmans, die van zoodanige waarschuwing niets wilden weten, zich geroepen hebben gevoeld tegen den naar hun oordeel te vermanenden toon van dat prae-advies op te komen. Het spreekt dus van zelf dat de Raad kon weten, welk prae-advies ook nu weder te wachten was. De wijze toch, waarop de voorsteller destijds zijn voorste] verdedigde, moest noodzakelijk den indruk hebben gewekt, dat door hem bedoeld werd om, bij gebreke aan pensioensreoht, thans den eervol ontsla gen ambtenaar eene jaarlijksche gratificatie toe te kennen. Die indruk was ook bij Burgemeester en Wethouders zeer sterk, doch om zekerheid te hebben, vroegen zij den heer Menalda naar diens pertinente bedoeling. Toen daarbij bleek, dat de voorsteller geen jaarlijksche gratificatie, doch slechts eene grati ficatie in eens had bedoeld, hebben Burgemeester en Wethouders gemeend dat het voorstel nu in de eerste plaats losgemaakt moest worden van zijne toelichting, dus van al wat het met de pensioenverordening in verband bracht. Vandaar dat zij in hun prae-advios schreven „van oordeel dat het mogelijk zou kunnen „zijn enz." Burgemeester en Wethouders zeiden niet dat dit zoo was alleen dat het mogelijk zou kunnen zijn. Zekerheid kon pas worden verkregen in de verga dering van heden en het was te verwachten dat de heer Menalda de gelegenheid zou aangrijpen om den Raad te overtuigen, dat hij met zijn voorstel niets anders bedoeld had dan een verdienstelijk ambtenaar een bewijs te geven van 's Raads erkentelijkheid voor bewezen diensten. Dit nu is door den heer Menalda heden zeer duidelijk gedaan. Maar daardoor is dan ook meteen afgesneden de gevolgtrekking, die de heer van Messel vreesde en die door den heer de Jong als spreker de kunst van gedachtenlezen verstaat reeds bij voorbaat werd toegejuicht, dat aanneming van het voorstel van den heer Menalda een precedent zal scheppen om eventueel andere dienaren der ge meente, bij gebreke aan pensioensaanspraken, aan een pensioen te helpen. Want door den voorsteller wordt nu niets anders beoogd, dan door den Raad aan een verdienstelijk ambtenaar een bewijs van waardeoring voor de volbrenging van zijn taak te doen geven. Daartegen kan bij niemand bezwaar bestaan en het is alleen te betreuren, de heer Menalda houde spreker zulks ten goede, dat de voorsteller destijds niet dui delijker heeft uiteengezet wat hij begeerde en niet gezwegen heeft over de pensioensquestie. Over het voorstel, na zijne toelichting van heden, wenscht spreker dat de Raad stemt. Dan is er natuurlijk geen plaats voor het voorstel van den heer Zandstra, dat, op handige wijze, weder een pensioen tracht uit te keeren, waar geen pensioensaanspraak bestaat. Wat door den heer Duparc hiervan is gezegd, heeft sprekers volko men instemming. De heer Hartelust heeft de geschiedenis van deze zaak van den beginne af meegemaakt. Spreker is met het voorstel van den heer Menalda bekend en hij heeft aan dat raadslid overgelaten het te verde digen. Hij kan dan ook verzekeren dat èn bij den heer Menalda èn bij hem de bedoeling heeft voorge zeten om een verdienstelijk ambtenaar, die op eene te betreuren wijze zijn ambt moet neerleggen, een bewijs van waardeering te geven. De heer Menalda heeft toevalligerwijze gesproken over de cijfers van het pensioen. Zij zijn niet genoemd met het oog om aan den betrokken ambtenaar een pensioen te verleenen. Waar spreker kan getuigen dat de heer Janssen, vooral in de laatste jaren, veel arbeid heeft verricht, kan spreker gerust verklaren, dat hij de voorgestelde onderscheiding ten volle verdient. Het doet den heer van Messel genoegen, dat door den voorzitter het doel van het voorstel duidelijk is uiteengezet. Had de heer Menalda dit schriftelijk of mondeling voor de behandeling van heden gedaan, dan had spreker de critiek achterwege kunnen laten en het debat ware vermeden geworden. Spreker zal den heer Menalda niet van repliek dienen, in het belang der zaak zal hij het stilzwijgen bewaren. De heer Zandstra doet opmerken dat spreker en zijne partijgenooten in het debat zijn gehaald. Er is gezegd dat, als den heer Janssen eene jaarlijksche gratificatie werd verleend, de sociaaldemocraten het zelfde zouden verlangen als het eens een arbeider gold. Dat is niet hunne manier van doen. Hun optreden mag Burgemeester en Wethouders niet aangenaam

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 5