262 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1908.
Spreker voelt veel voor het voorstel van Burge
meester en Wethouders, te meer daar de gemeente
zelf land voor de uitbreiding ter beschikking heeft.
Dan is de gemeente er voor 25 jaar, misschien voor
langer af.
De heer Baart de la Faille doet opmerken dat de
heer Besuijen, en zeker terecht, bezwaar heeft tegen
de onkosten, verbonden aan het verplaatsingsplan der
commissie ad hoe. De commissie heeft dit bezwaar
levendig gevoeld en was dan ook huiverig om met
het plan te komen. Als de heer Besuijen echter leest
de historie van al de werkzaamheden, besprekingen
en onderhandelingen met de verschillende spoorweg
maatschappijen, zal hij erkennen, dat de commissie
niet lichtvaardig met haar uitgebreid plan is voor den
dag gekomen. Men zou zeker tegen het plan der
commissie meer bezwaren kunnen aanvoeren.
De afstand van de stad is groot. Maar als men dat
zegt, dan antwoordt spreker, dat die afstand juist zoo
groot is gemaakt om allen hinder weg te nemen. De
commissie heeft ook wel het oog gehad op dichterbij
gelegen terreinen. Ten Oosten der stad is geen
geschikt terrein te vinden.
De heer Besuijen heeft gerekend op een voordeel,
te verkrijgen door den aanleg der tram. Dit is echter
toekomstmuziek.
Spreker zou er op willen wijzen dat de bezwaren,
aan den aanleg van de tramlijn verbonden, eene lijdens
geschiedenis is. Die aanleg is zeer onzeker. Moet
men daarop wachten dan rijst de vraag hoe lang
zal dat duren? Komt die tram er dan zou dit een
aanbeveling zijn voor het plan-Besuijen. Dat raadslid
vergete niet, dat de turfstrooiselmest moet worden
vervoerd van het station naar het terrein, waar dit
artikel aftrek vindt en waar geen ander débouché voor
te vinden is. Het vervoer van compost zou in den
winter bezwaarlijk worden. Spreker geeft toe, dat
de winters in den regel niet zoo lang duren en dus
de compost zoo lang kon worden bewaard, tot de
dooi intreedt.
De Wethouder heeft den nadruk gelegd op het
bouwen van arbeiderswijken niet alleen, maar ook
van heerenhuizen in de nabijheid van het aschland.
Nu behoeft men niet zoo scherpzinnig te zijn om
op te merken dat het niet het aschland is geweest,
dat de aantrekkingskracht heeft uitgeoefend, maar de
nabijheid van het station. De stad breidt zich in die
richting uit. De bewoners van de Willemskade onder
vinden alle last van het aschland, waarom zij dan ook
in den zomer hunno huizen verlaten en elders een
goed heenkomen zoeken.
De commissie heeft 5 jaar hare aandacht aan deze
zaak gewijd en is tot de voorgestelde oplossing ge
komen. Meent de heer Besuijen dat de oplossing
dezer kwestie door een sectie-onderzoek kan worden
bereikt, dan zal spreker zich daar niet tegen ver
zetten.
De heer Van Ketwich Verschuur zou den heer
Oosterhoff gaarne een vraag willen stellen. Deze
vraag staat in verband met de Hinderwet. Ons to-
genwoordig aschland is gevestigd, zoo hij meent,
onder vigueur van het Koninklijk Besluit van 1824.
Daarna is gekomen de wet op de inrichtingen van
1875 en de Hinderwet van 1901. Onder het genoemd
Koninklijk Besluit vallen „hoopen drek, vuil enz".
Art. 28 der Hinderwet schaft het Koninklijk Besluit
af, maar art. 29 zegt dat op inrichtingen, vóór die
wet reeds bestaande, van toepassing is art. 14 der
wet van 1875. Een nieuwe vergunning is nu
volgens art. 14 1° der Hinderwet noodig, omdat de
inrichting wordt uitgebreid en eene verandering in
bewerking zal plaats hebben.
Het is nu mogelijk dat de heer Oosterhoff hier
omtrent reeds eenige zekerheid kan geven..
Is dit niet zoo, dan staat men voor de mogelijk
heid dat de voorgenomen uitbreiding niet kan wor
den uitgevoerd, omdat de gemeente Leeuwarderadeel
of de omwonenden zich zullen verzetten tegen de
vermeerdering van den hinder. Spreker stelt zich
voor dat een nieuwe vergunning noodig is en vraagt
is het reeds zeker dat Leeuwarderadeel tegen de
uitbreiding geen bezwaren zal inbrengen
De heer Menaitla wenscht een enkele opmerking
te maken. De heer Besuijen sprak van een onder
zoek in de sectiën en de heer Baart de la Faille
voelt er veel voor in deze zaak heden niet te be
slissen. Spreker wenscht in verband hiermede er op
te wijzen, dat de eigenaren van de terreinen na 12
November niet meer voor hun aanbod behoeven in
te staan.
Indertijd is verlenging van dezen termijn aange
vraagd en spreker weet niet hoe het er nu mee
staat of n.l. de eigenaren tot verlenging genegen zou
den zijn. In het algemeen gaat spreker met den
heer Baart de la Faille mee. Diens standpunt is ook
j dat van spreker.
Met hoeveel belangstelling spreker het plan-
j Oosterhoff heeft ontvangen, hij is bevreesd dat de
hinder, die bestond en nog bestaat, zal blijven be
staan. Misschien zal daarin eenige verbetering wor
den aangebracht, men moet dit altijd afwachten.
Spreker voelt zich bezwaard met dat plan mee te
gaan.
Wat het denkbeeld van den heer Besuijen aangaat,
hiermee kan spreker zich niet vereenigen. Hij wil
gaarne erkennen, dat de Commissie niet heeft stil
gestaan bij het door den heer Besuijen aangewezen
terrein. Als echter de Commissie met dit terrein
was gekomen, zou men hebben gezegdje gooit je
eigen glazen in, want de terreinen aan het Kanaal
zullen er door gedeprecieerd worden. Nu er reeds
veel menschen wonen, gaat het niet aan dien menschen
het aschland als het ware op hun dak te sturen.
Spreker kan niet becijferen dat het plan-Besuijen
eene groote besparing zou geven. Bovendien ligt het
terrein te dicht bij de stad. Spreker zou willen zeg
gen als de gemeente zich belangrijke onkosten ge
troost, moet zij geen half werk doen.
Het komt den heer Krijgsman voor dat er bij Bur
gemeester en Wethouders geen bezwaar kan zijn de
plannen tot verplaatsing van het aschland naar het
Kanaal te onderzoeken. De Raad kan de cijfers van
den heer Besuijen niet controleeren. De Directeur
der Gemeentewerken kan daarover worden gehoord.
Dan kan later worden beslist of het ook de voorkeur
verdient boven het plan-Oosterhoff.
Het plan der commissie ad hoc is spreker te duur,
omdat men tegenwoordig ten opzichte van het ver
wijderen van het straatvuil met hulp van verbranding
in een overgangstijdperk verkeert. Een uitgaaf nu
van 2 ton voor een tijdelijken maatregel acht spreker
niet gewettigd. Spreker zou daarom met den heer
Besuijen eerst de resultaten willen zien van de door
den heer Oosterhoff voorgestelde maatregelen, alvorens
tot uitbreiding over te gaan en vraagt of Burgemeester
en Wethouders ook bereid zijn, vooreerst een ver
brandingsoven en een schaftlokaal te bouwen, om
dan later, als blijkt, dat werkelijk de gewenschte
verbetering is verkregen, de verdere werken uit te
voeren.
De heer Oosterhoff dankt den heer Baart de la
Faille voor diens vriendelijke woorden tot Burge
meester en Wethouders gericht. Het komt spreker
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 November 1908. 263
voor dat de vraag, waar het op aankomt, deze is
veroorzaakt het aschland werkelijk zulk een grooten
hinder als wordt voorgesteld
De meening, die Burgemeester en Wethouders daar
over hebben, bepaalt hunne houding.
Het komt spreker voor dat de hinder werkelijk te
breed wordt uitgemeten. In het prae-advies is al
medegedeeld op welke gronden men deze meening
was toegedaan en dat de hinder waarop wordt ge
wezen, niet alleen de schuld is van het aschland.
Bovendien zijn er ook menschen, die de zaak kun
nen beoordeelen, en anders denken dan de zwaar-
tillenden in ons midden.
De Inspecteur van het geneeskundig Staatstoezicht
heeft in 1870 reeds te kennen gegeven dat er bij hem
geen bezwaren bestonden, het aschland ter plaatse
te bestendigen. Sedert is de toestand toch ook veel
verbeterd.
Wat het advies der gezondheidscommissie op het
plan der commissie ad hoe aangaat, spreker is van
oordeel dat deze commissie de zaak ook niet zoo
ernstig vindt. Eerst wordt gevraagd of het niet
mogelijk is door verbranding en een andere behande
ling der faecaliën aan den hinder tegemoet te komen.
Daarna vervolgt zij „mocht echter geen betere op
lossing van bestaande gebreken mogelijk zijn, dan
„kan de sub-commissie zich met eene verplaatsing
„buiten de bebouwde kom vereenigen."
De commissie is dus niet zoo warm voor verplaatsing.
Dat de hinder schromelijk wordt overdreven, kan
men trouwens ook heden aan de raadszaal zien. De
ruimte voor het publiek bestemd is zoo ledig als
gewoonlijk, geen adressen zijn ingekomen, er is in
het kort van de zijde der burgerij geen enkel blijk
gegeven van belangstelling in deze toch inderdaad
gewichtige zaak.
Spreker ontkent hiermede den hinder niet, dien het
aschland thans veroorzaakt, maar hij is van oordeel
dat de maatregelen, die Burgemeester en Wethouders
denken te nemen, onderschat worden.
Dat niet alle last zal worden weggenomen, mag
waar zijn, het grootste deel echter wel.
Door den heer Baart de la Faille is gezegd dat
het ledigen der tonnen blijft bestaan en dat hierdoor
de grootste hinder wordt veroorzaakt. Spreker ge
looft echter dat de hinder het grootst is als de stoffen
opgestapeld zijn en tot rotting overgaan.
Verder stemt spreker toe dat men in 1903 over
tuigd scheen van de noodzakelijkheid van verplaatsing
van het aschland en daarom de commissie opdroeg
plannen te ontwerpen. Sedert is echter veel ver-
veranderd. Niet alleen is de toestand beter geworden
door de bereiding van turfstrooiselmest, maar ook
door de wijze waarop het ierpompen tegenwoordig
geschiedt. Als vroeger het ierpompen in volle wer
king was, werd de stad vervuld met een onaange-
namen reuk. Zooals dit tegenwoordig plaats heeft,
ruikt men niets.
Door den heer Baart de la Faille is opgemerkt dat
enkele tegen het plan der commissie ingebrachte be
zwalken niet zoo zwaar wegen. In de eerste plaats
het vervoer.
Spreker heeft geen besprekingen gehouden met de
spoorwegmaatschappij, maar het komt hem voor dat
deze niet zoo gemakkelijk zal zijn. Er zal een con
tract moeten worden gemaakt en dat zal geld kosten.
Dan wenscht spreker er nog op te wijzen wat hem
oorspronkelijk is ontgaan, dat de commissie geen
rekening heeft gehouden met den aanleg van nieuwe
ierkelders.
Do kosten daarvan zijn nog al van beteekenis. In
1884 is een ierkielder gebouwd van ƒ4760.zoodat
5 22000.zullen kosten.
De heer Besuijen zegt dat Burgemeester en Wet
houders te veel hun aandacht hebben geschonken aan
het gebrek aan ruimte en te weinig hebben gelet op
den veroorzaakten hinder. Spreker wenscht er op te
wijzen dat het afdekken der compost met turfstrooisel
wel zal meewerken tot vermindering van den last,
maar dat dit niet de voornaamste verbetering is, die
Burgemeester en Wethouders willen aanbrengen.
Daarbij komt immers dat tengevolge van de verbranding
van 15 M3. vleesch en vleeschafval per week, de stank
belangrijk zal worden verminderd. De heer Besuijen
geeft dan ook het denkbeeld aan de hand voorloopig
de proef met het afdekken en het bouwen van een
nieuwen brander te nemen. Spreker wenscht 'dan
te doen opmerken dat de heer Besuijen nu het ge
brek aan ruimte te gering schat. De gemeente heeft
nu al 2 jaar een crediet van 300.aangevraagd
om compost te kunnen bergen op een terrein bij de
Tijn,je.
Uitstel van vergrooting van het aschland zal dit
bezwaar grooter maken. Dat Burgemeester en Wet
houders bezwaren zullen hebben het denkbeeld van
den heer Besuijen nader te onderzoeken, gelooft
spreker niet. Het terrein, dat door dat raadslid is
uitgekozen, komt hun echter zeer ongeschikt voor.
Het gaat niet aan een aschland aan te brengen op
een plaats die langzamerhand wordt aangebouwd. Het
zal de waarde der nog onverkochte terreinen dépre-
cieeren en de verdere bebouwing tegenhouden.
Wat de vraag van den heer van Ketwich Ver
schuur betreft, spreker, ofschoon op dit terrein weinig
thuis, is van oordeel dat het aschland er niet is onder
vigueur van het Koninklijk Besluit van 1824. In 1685
is de tegenwoordige plaats door het gemeentebestuur
aangewezen als aschland, zoodat het er bestaat vol
gens het souvereiniteitsrecht der gemeente.
Wat de heer van Ketwich Verschuur verder heeft
medegedeeld, slaat op inrichtingen, die bestaan krach
tens een of andere vergunning. Het wil Burgemeester
en Wethouders voorkomen dat dit met het aschland
niet het geval is en hier dus geen hinderwetsvergun
ning noodig is, tenzij alleen voor het nieuwe gedeelte.
In 1878 toch hebben Gedeputeerde Staten Burge
meester en Wethouders opgelegd veranderingen aan
te brengen. Burgemeester en Wethouders zijn in
beroep gegaan, welk beroep als te laat ingesteld,
niet ontvankelijk werd verklaard.
Daaruit is dus geen tegenovergestelde conclusie te
trekken.
De heer Komter wenscht er ook op te wijzen dat,
hoe duur het plan der commissie al is, toch nog de
post voor de ierkelders ontbreekt. Zonder dezen post
zou de belasting bij aanneming van het voorstel der
commissie ad hoe al moeten worden gebracht van
3.75 op 4.05. Spreker waarschuwt er voor het finan
cieel gedeelte niet te licht te achten.
Het plan van den heer Oosterhoff beveelt zich aan
door zijn bescheiden omvang. Er wordt niet zooveel
kapitaal in gestoken en dat is van temeer belang waar
wij leven in een tijd, dat ook op dit gebied elk
oogenblik nieuwe denkbeelden ontstaan en nieuwe op
lossingen van dit vraagstuk aan de hand worden ge
daan. Juist daarom is het dan ook van groot belang
een toestand te scheppen, die voor een 20-tal jaren
voldoende is zonder een groot kapitaal uit te geven,
dat later misschien ton deele waardeloos wordt.
Ook den heer Besuijen wenscht spreker er op te
wijzen, dat deze een post voor ierkelders groot p. m.
22000.moet uittrekken en bovendien misschien
wel 50,000.voor waardeverlies aan bouwterreinen,
die nog onverkocht zijn. Ook dit plan zal dus groote
uitgaven met zich meebrengen in vergelijking met dat
van den heer Oosterhoff.
De heer van Ketwich Verschuur zegt dat de heer