Vergadering van Dinsdag 26 April 1910.
80 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 19 April 1910.
liedenreglement noodig achten. Spreker zou het in
beginsel juister achten dat dit scheidsgerecht direct bij
de onderhavige verordening werd geregeldhij heeft
echter geen bezwaar het later bij eene afzonderlijke
verordening te doen, waar de stof voor regeling op
eens wel wat machtig is. Ten slotte zullen de twee
verordeningen toch samen één geheel vormen.
Doch nu kan men zich er niet toe bepalen, aan
het scheidsgerecht eene beslissing op te dragen in
zake van aan de werklieden op te leggen straffen,
doch het zal eveneens moeten oordeelen in alle andere
gevallen, waar het gaat om het recht van den werkman
en die andere gevallen kunnen weder in twee cate
gorieën worden ingedeeld, namelijk vooreerst de ge
vallen, waarin het reglement aan den werkman uit
drukkelijk een recht toekent, en ten tweede die, waar
het gaat om de portemonnaie van den werkman, bij
voorbeeld waar van hem schadevergoeding wordt
gevorderd. Alleen dan zal het scheidsgerecht als
noodzakelijk complement van de regeling der rechts
positie aan zijne bestemming beantwoorden, als het
ook in deze gevallen zal hebben te oordeelen. De
commissie heeft in haar Nader Verslag in punt 4
deze gevallen opgesomd. Zij heeft voorts bij elk der
betrokken artikelen uitdrukkelijk recht van beroep
op het scheidsgerecht toegekend.
Burgemeester en Wethouders geven er de voorkeur
aan, deze kwestie nader te regelen in de verordening
op het scheidsgerechtvandaar hunne nieuwe redactie
van het nieuwe lid van artikel 47.
Dit geschilpunt zal bij het eerste artikel, waar het
zich voordoet, d. i. artikel 19, beslist moeten worden.
Gaat de Raad daar mede met het systeem van Bur
gemeester en Wethouders, dan neemt de commissie
bij de andere artikelen hunne lezing over en ook
hunne redactie van artikel 47, 2e lid. Maar dan zal
de commissie bij dat artikel eene motie voorstellen,
waarin de Raad zich zal kunnen uitspreken over de
wenschelijkheid om in elk der genoemde gevallen
beroep op het scheidsgerecht toe te kennen, zulks
opdat Burgemeester en Wethouders bij het ontwerpen
der nieuwe verordening 's Raads wenschen zullen
kennen en daarmede rekening zullen kunnen houden.
Spreker meent nog te moeten wijzen op eene
dikwijls geuite meening als zoude het noodzakelijk
zijn, bij eene regeling van de rechtspositie der werk
lieden dezen allerlei nieuwe rechten toe te kennen.
Dit is eene dwaling. De regeling bedoelt in de eerste
plaats vastlegging in regelen van de rechten, die
praktisch den werkman ook nu reeds worden toege
kend. Dit neemt echter niet weg, dat, nu die rechten
één voor één in bespreking komen, vanzelf de gele
genheid zal bestaan om met beter oordeel dan de
raadsleden tot nog toe bezaten, telkens te overwegen,
of uitbreiding aan het recht des werkmans moet
worden gegeven. En in onzen tijd, waar de werk
lieden in de particuliere industrie er telkens weer in
slagen, kunne positie te verbeteren, zal zeker ook de
regeling van de positie der gemeentewerklieden meer
malen aanleiding geven tot uitbreiding hunner rechten.
Daarover zal bij elk punt afzonderlijk moeten geoor
deeld worden, doch nimmer zal men de regeling zelve
voor nutteloos mogen verklaren, omdat er zeker ver
langd recht daarbij niet wordt toegekend. Juist op
dit punt zal spreker zich wel eens lijnrecht tegenover
zijne medeleden in de commissie moeten plaatsen.
Eindelijk wijst spreker in dit verband nog op een
zeer positief voordeel van het bestaan van een werk
liedenreglement, namelijk dat het eenerzijds aan de
werklieden gelegenheid geeft om hunne grieven ook
in de toekomst duidelijk en gemakkelijk voor te
dragen, daar zij het artikel kunnen aanwijzen, waar
tegen zij bezwaar hebben en eene gewijzigde lezing
daarvan kunnen voordragen, terwijl anderzijds de
raadsleden de aldus te berde gebrachte grieven veel
beter dan tot nu toe zullen kunnen beoordeelen, daar
zij het geheele samenstel der rechten on verplichtingen
van de werklieden gemakkelijker dan thans zullen
kunnen overzien. Dit acht spreker een zoo groot
voordeel van de invoering van het werkliedenregle
ment, dat hij reeds enkel op dezen grond tot die
invoering zou willen adviseeren.
De heer van Messel stelt voor de beraadslaging te
sluiten.
De Voorzitter wijst er op dat, naar art. 28 van het
Reglement van Orde eene motie tot het sluiten der
beraadslaging, door twee leden moet worden onder
steund, alvorens hij die in omvraag kan brengen. Hij
vraagt mitsdien of de motie wordt ondersteund.
Meerdere leden ondersteunen de motiezij komt
mitsdien in stemming en wordt aangenomen met 14
tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Zandstra, Schoondermark,.
Oosterhoff, de Jong, Lautenbach, J. Koopmans,
Wilhelmij, van Messel, Beekhuis, Berghuis, Burger,
Komter, Menalda, en Hartelust. Tegen de heeren
Tijsma en G. W. Koopmans.
De heeren Beucker Andrese, Fransen, Feddema,
Feitz en Haverschmidt hebben intusschen de verga
dering verlaten.
De Voorzitter constateert dat de algemeene be
raadslaging is gesloten en de artikelsgewijze behan
deling thans aanvangt.
Aan de orde is art. 1.
De artikelsgewijze behandeling wordt geschorst en
de vergadering hierna door den Voorzitter gesloten-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 April 1910. 81
Tegenwoordig 22 leden, te weten de heeren de
Jon"-, Schoondermark, Lautenbach, G. W. Koopmans,
Zandstra, Hartelust, Wilhelmij, Feitz, Fransen, Me
nalda, Burger, van Messel, Beucker Andreae, Oosterhoff,
Tijsma, Beekhuis, Feddema, Haverschmidt, J. Koop
mans, Baart de la Faille, Berghuis en Komter.
Afwezig met kennisgeving de heer Besuijen.
Voorzitterde heer A. E. Zimmerman, Burgemeester.
I. De notulen der op Dinsdag 19 April 1.1. ge
houden vergadering worden gelezen en vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. resolutie van Gedeputeerde Staten, houdende
niet-ontvankelijk verklaring van het door mr. A. baron
van Harinxma thoe Slooten te Winschoten bij dat
collego ingesteld beroep tegen het besluit van den
Raad dezer gemeente d.d. 22 Maart j.l. no. H2R/42,
waarbij zijn beroep tegen de beslissing van Burge
meester en Wethouders omtrent het verleenen van
afschrijving op zijn aanslag in den Hoofdelijken Om
slag, dienst 1909, is afgewezen
2. bericht van den heer J. L. de Vries, dat hij
de benoeming tot lid van het bestuur der woning-
vereeniging „Leeuwarden" aanneemt
De mededeelingen 1 en 2 worden voor kennisgeving-
aangenomen.
3. adres van S. van der Veen om vergunning-
tot stratenaanleg op een terrein aan den Ooster
singel
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ten fine van prae-advies.
4. schrijven van curatoren van het gymnasium,
houdende aanbeveling voor de benoeming van een
tijdelijk leeraar in de geschiedenis aan die inrichting
van onderwijs
Zal bij punt 4 der agenda worden behandeld.
5. adres van J. W. Nicolai om vergunning tot
het maken van een inrit in het trottoir vóór zijn
pakhuis Maria Louisastraat no. 12
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders ten fine van prae-advies.
6. schrijven van den Directeur der Nederlandsche
Tramweg-Maatschappij aan Burgemeester en Wet
houders, houdende uiteenzetting van de bezwaren
der Maatschappij tegen de richting Groningerstraat
wegBleekPoppebrugStaatsspoorweg
Zal bij punt 11 der agenda worden behandeld.
III. Wordt ter tafel gebracht:
1. Voordracht voor de benoeming van eene
onderwijzeres aan gemeenteschool no. 9 (vacature
mej. M. Valkema)
1. Mej. I. Kniepstra te Leeuwarden.
2. J. Dikken te Hindeloopen.
3. R. van der Weij te Britsum.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan het bestuur der afdeeling Leeuwarden van den
Nederlandschen Bond voor Lichamelijke Opvoeding
vergunning te verleenen om gebruik te maken van
een gemeentelijk terrein, gelegen aan de noordzijde
van het Nieuwe Kanaal, ten westen van de fabriek
van don heer Zeilinga, voor het beoefenen van open
lucht-spel.
De punten 1 en 2 zullen in eene volgende vergade
ring worden behandeld.
IV. Rapporten.
De heer Beekhuis rapporteert dat de Commissie,
belast geweest met het onderzoek van de rekening
en verantwoording der Stads-Bank van Leening
geene aanleiding heeft gevonden tot het maken van
op- of aanmerkingen, weshalve zij voorstelt de reke
ning en verantwoording goed te keuren.
De Voorzitter stelt voor het rapport in een volgende
vergadering in behandeling te nemen, onder dank
betuiging aan de Commissie voor den door haar
verrichten arbeid.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
V. Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
F. Klijzing op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen
als onderwijzer aan gemeenteschool no. 4.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
D. van Hoorn op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen
als leeraar in de geschiedenis aan het Gymnasium.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
3. Benoeming van tijdelijk onderwijzend personeel in
de geschiedenis aan het Gymnasium.
De uitslag der gehouden stemming is, dat met
algemeene stemmen wordt benoemd de heer E. C.
G. Brünner voor de klassen 1 tot en met 5met
21 stemmen de heer A. Engelsman voor de 6e klasse.
Eén briefje is in blanco ingeleverd.
De Voorzitter deelt mede dat Curatoren te zijner
tijd een voorstel zullon indienen tot regeling van het
salaris van den heer Engelsman, in afwijking van de
verordening.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
W. Jaasma, eervol ontslagen gaarder der bruggelden
aan de Verwersbrug, een jaarlijksch pensioen te verleenen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij ons besluit van heden, no. 785/262, in afschrift
hierbij overgelegd, werd aan W. Jaasma, gaarder
der bruggelden aan de Verwersbrug, op zijn verzoek
eervol ontslag uit die betrekking verleend met ingang
van 1 Mei a.s.
Blijkens de bij het verzoek om ontslag overgelegde
verklaring van den behandelenden geneesheer, nader
bevestigd door den geneesheer-directeur van het
Stads-Ziekenhuis bij een op onzen last ingesteld ge
neeskundig onderzoek, is de gezondheidstoestand van
genoemden gaarder van dien aard, dat hij ongeschikt