216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1910.
2. Rapport der Commissie, belast geiveest met het
onderzoek van de rekening der ontvangsten en uitgaven
van de gemeente, dienst 1909.
De conclusie van het rapport, om de rekening
voorloopig vast te stellen
in ontvang op 1,930,094.30
in uitgaaf op 1,807,676.83
met een batig saldo van 122,417.47
en aan Burgemeester en Wethouders 's Raads dank
te betuigen voor hun nauwkeurig beheer, voor welke
dankbetuiging de Voorzitter den Raad dankt, wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
De Wethouders hebben zich van medestemmen
onthouden.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
J. Bosma, eervol ontslagen werkman der stadsreiniging,
een pensioen uit de gemeentekas te verleenen.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij ons besluit van heden, no. 2112/679, in afschrift
hierbij overgelegd, werd aan J. Bosma, werkman der
stadsreiniging, op zijn verzoek eervol ontslag uit die
betrekking verleend met ingang van 1 September a.s.
Blijkens het van onzentwege ingesteld geneeskundig
onderzoek is genoemde werkman wegens ouderdoms-
en lichaamsgebreken niet meer geschikt zijne betrek
king verder naar behooren waar te nemen.
Volgens art. 1 der verordening (Gemeenteblad no.
32 van 1893), gelijk deze nader is gewijzigd, komt
Bosma, die 72 jaar oud is en den 1 September a.s.
40 dienstjaren heeft, in aanmerking voor pensioen
vanwege de gemeente.
Onder bijvoeging van een staat, waarin het pensioen
is berekend, dat hem krachtens de artikelen 35
der aangehaalde verordening kan worden toegekend,
hebben wij dan ook de eer U voor te stellen te
besluiten
aan J. Bosma met ingang van 1 September 1910
een pensioen te verleenen uit de gemeentekas ten
bedrage van f 279.— 's jaars.
Met algemeene stemmen wordt besloton overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
R. IJ. Boschma te Deinum vergunning te verleenen
tot het berijden van een gedeelte van den Harlinger-
trekweg onder dat dorp.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij ons is ingekomen een adres van R. IJ. Boschma
te Deinum, houdende verzoek om gedurende enkele
weken in den nazomer van dit en volgende jaren
gebruik te mogen maken van den Harlingertrekweg
voor het vervoeren van melk.
Het ligt in de bedoeling van den adressant om
de melk langs eene plank over te brengen van den
trekweg naar een voor het vervoer gebezigde schouw
in de fiarlingervaart.
Tegen de inwilliging van het verzoek bestaat on
zerzijds geen bezwaar, zoodat wij, in overeenstemming
met het door ons ingewonnen advies van den Direc
teur der gemeentewerken, de eer hebben U voor te
stellen te besluiten
aan den adressant en zijne rechtverkrijgenden de
gevraagde vergunning tot wederopzeggens toe te
verleenen onder de navolgende voorwaarden
a. dat het talud van den weg aan de vaartzijde,
op de plaats waar de plank gelegd zal worden, door
en op kosten van den adressant worde opgezet met
stapelzoden en puin en, voldoende versterkt, over
eene breedte van 3 Meter worde onderhouden, een en
ander ten genoegen van den Directeur der gemeente
werken of diens gemachtigde
b. dat voor het gebruik van den weg door adres
sant of zijne rechtverkrijgenden jaarlijks vóór of op
1 November, voor het eerst vóór of op 1 November
1910, ten kantore van den gemeente-ontvanger moet
worden betaald eene recognitie van 2.50
c. dat bij niet of niet-tijdige voldoening der re
cognitie de vergunning stilzwijgend zal worden geacht
te zijn vervallen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
omtrent het adres van het bestuur der Friesche Tuin-
bouwvereeniging om wederinhuring van het westelijk
gedeelte van het perceel land aan de Huizumerlaan,
kadastraal bekend gemeente Huizum, Sectie B, no. 892.
Dit prae-advies luidt als volgt
Door het bestuur der Friesche Tuinbouwvereeniging
wordt bij nevensgaand om prae-advies in onze handen
gesteld adres verzocht het westelijk gedeelte van het
perceel land, gelegen aan de Huizumerlaan en kad.
bekend gemeente Huizum, in sectie B no. 892, tot 1
November a.s. aan genoemde vereeniging in gebruik
afgestaan als proeftuin ten behoeve van het Rijks-
tuinbouwonderwijs, tegen een jaarlijksche huursom
van f 10.op de bestaande voorwaarden te mogen
inhuren tot 1 November 1916, tijdstip waarop ook
de huur van het oostelijk gedeelte van bedoeld
perceel eindigt.
Ter toelichting diene, dat het thans gevraagde
westelijk gedeelte van het land, ter grootte van on
geveer 42 are, bij Uw besluit van 24 April 1900, en
het overige oostelijk gedeelte, ter grootte van 1.28.70
hectare, bij Uw besluit van 13 November 1906 aan
de Vereeniging in huur werden afgestaan, het laatst
genoemde gedeelte voor uitbreiding van den proef
tuin en tegen oen jaarlijkschen huurprijs van 180.
Wat het verzoek zelf betreft, tegen de inwilliging
daarvan bestaat onzerzijds geen bezwaar, zoodat wij,
in overeenstemming met het advies van den Directeur
der Gemeentewerken, de eer hebben U voor te stellen
te besluiten
aan de Friesche Tuinbouwvereeniging te Leeu
warden in huur af te staan voor het tijdvak, ingaande
1 November 1910 en eindigende 1 November 1916,
het westelijk gedeelte van het perceel kad. bekend
gemeente Huizum, sectie B no. 892, gelegen aan de
Huizumerlaan, ter grootte van ongeveer 42 are, tegen
een jaarlijkschen huurprijs van 10.onder de
navolgende voorwaarden
1. dat partijen wederzijds het recht hebben de
huurovereenkomst tusschentijds te doen eindigen,
mits daarvan 3 maanden vooraf aan de wederpartij
kennis worde gegeven;
2. dat de afscheiding en bevrediging van-, zoo
mede de toegangsweg tot het gehuurde terrein, door
en op kosten van den huurder worden onderhouden;
3. dat de huurder op zijne kosten de slooten om
het gehuurde, voor zoover de verhuurder daartoe
verplicht is, naar behooren onderhoude
4. dat het gehuurde terrein worde gebruikt als
proeftuin ten behoeve van het Rijks-tuinbouwonder-
wijs en dat op dat terrein niet dan met vergunning
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1910. 217
van Burgemeester en Wethouders meerdere getim
merten worden geplaatst;
5. dat in geen geval het gebruik van het terrein
geheel of gedeeltelijk aan derden worde overgedragen
6. dat de huurder gedurende den geheelen huurtijd
kosteloos toegang moet verleenen om het gehuurde
van gemeentewege te doen opnemen en dit bij weder
verhuring ook aan gegadigden moet toestaan
7. dat de huurder aan den gebruiker van het
naastgelegen perceel kadastraal bekend in sectie B
no. 893 voortdurend vrijen toegang moet verleenen
van- en naar de Huizumerlaan
8. dat de verhuurder niet gehouden is na het
eindigen der huur, hetzij door het verstrijken van
den termijn, hetzij tengevolge van tusschentijdsche
opzegging, eenige schadevergoeding uit te keeren in
welken vorm of onder welke benaming ook voor
hetgeen zich op of in den grond mocht bevinden
en aan den huurder toebehoorende, noch voor gemis
van genot.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het
vaststellen eener verordening, regelende de aanstelling,
den werkkring en de bezoldiging van schoolartsen bij het
lager onderwijs en het bewaar schoolonderwijs alhier en
tot het nemen van verder daarmede in verband staande
maatregelen. Bijlage no. 14).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Baart de la Faille wijst er op, dat het nu
drie jaar is geleden, dat de gemengde Commissie,
samengesteld uit leden der Commissie van Toezicht
op het Lager Onderwijs en der Gezondheids-commissie,
zich tot de Gezondheids-commissie heeft gewend met
een uitvoerig rapport, waarin zij het instituut school
artsen op verschillende gronden aanbeval.
De Gezondheids-commissie heeft zich met het
gevoelen der gemengde commissie vereenigd en
zoo is dit rapport drie jaar geleden in handen
gesteld van Burgemeester en Wethouders ten fine
van prae-advies. Burgemeester en Wethouders heb
ben den noodigen tijd genomen om de kwestie
behoorlijk te overwegen od zijn als gevolg daarvan
met hun voorstel gekomen, dat in hoofdzaak over
eenstemt met de denkbeelden in het rapport der
commissie ontwikkeld. Spreker constateert het als
een verblijdend feit, dat waar de kwestie van school
artsen reeds sedert tien jaren in ons land aan de orde
is, zij hier in staat van wijzen is gekomen door het
voorstel dat den Raad thans heeft bereikt.
Het was voor Burgemeoster en Wethouders zeker
niet gemakkelijk een keus te doen uit de denkbeelden,
die te dezer zake in de overgrooto litteratuur ten
beste worden gegeven. Er bestaat toch groot ver
schil van meening over het nut en de noodzakelijk
heid van het instituut van schoolartsen en over de
wijze waarop het in verschillende gemeenten kan
worden ingevoerd. De denkbeelden daarover loopen
zoo uiteen dat, terwijl de eene autoriteit de school
artsen een dringende eisch des tijds noemt, vooral ten
gevolge van de invoering der leerplichtwet en aan die
schoolartsen de meest uitgebreide volmacht wil geven,
niet alleen als adviseurs over de hygiène van het
kind en de onderwijzers, maar ook over de inrichting
van het gebouw, de meubelen, ja hun zelfs een oor
deel wil toekennen over de paedagogie, er een
medicus in Amsterdam is, die het instituut overbodig
vindt en die beweert dat alles, wat er betrekking
op heeft, kan worden neergeschreven op een velletje
postpapier. Anderen zijn er die den schoolarts een
meer bescheiden rol willen toebedeelen, en hem in
de eerste plaats belasten met het toezicht over de
gezondheid van het kind en den onderwijzer. Deze
meening is in hoofdzaak, misschien iets beperkter
dan in het rapport der gemengde-commissie, neerge
legd in het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Het komt spreker voor dat dit voorstel voorziet in
de behoeften van een stad van middelbare grootte,
als de stad onzer inwoning is, te meer waar rekening
moet worden gehouden met den financieelen toestand
der gemeente. In het algemeen kan spreker dan ook
verklaren, dat er in het voorstel van Burgemeester
en Wethouders heel veel aantrekkelijks voor hem is
en het doet hem genoegen dat op de meeste punten
de denkbeelden der Commissie, wat betreft de be
voegdheid en den werkkring der schoolartsen, zijn
gevolgd.
Ook kan spreker zich vereenigen met het denkbeeld
om het werk aan twee heeren op te dragen die tot
de praktiseerende medici behooren. De opzet van
het voorstel toch is eenvoudig en bescheiden en de
schoolartsen zullen in de eerste plaats belast zijn met
het toezicht op de gezondheid van het kind en het
onderwijzend personeel.
Dit toezicht nu kan het best worden opgedragen
aan praktiseerende geneesheeren, die tengevolge hunner
dagelijksche bezigheden ervaring hebben en aan wie
het dan ook het best is toevertrouwd. Dat ook het
onderwijzend personeel aan het toezicht is onderworpen,
met deze restrictie dat, als op een andere wijze in
het toezicht is voorzien, dat van den schoolarts vervalt,
vindt ook sprekers bijval, hoewel dit niet voorkwam
in het rapport der gemengde commissie.
Wat do bezoldiging betreft, ook deze is rationeel
en gepast. Burgemeester en Wethouders hebben eene
vergelijking gemaakt met Arnhem, waar reeds eenige
jaren het instituut schoolartsen bestaat en spreker
vindt het juist gezien dat, waar in Arnhem drie
schoolartsen zijn, hier wordt voorgesteld twee te
benoemen, terwijl de bezoldiging iets lager is voor
gesteld.
In één opzicht echter kan spreker zich niet ver
eenigen met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders n.l. met dat gedeelte, waar dit college zijn
meeuing ten beste geeft over het al of niet voort
bestaan der Commissie, die tot nu toe belast was met
het toezicht op het hoofdzeer en op de behandeling
der kinderen.
Spreker is het niet eens met Burgemeester en Wet
houders, dat deze Commissie bij de instelling van het
instituut schoolartsen haar taak heeft neergelegd en
dat haar mandaat is vervallen.
Burgemeester en Wethouders zeggen dat dit geheel
in overeenstemming is met het advies der gezondheids
commissie. Dit is zeker minder juist gelezen. De
gezondheidscommissie is wel meegegaan met het denk
beeld dat de commissie zou worden ontslagen van
het toezicht op de schoolkinderen, niet echter van
het toezicht op de behandeling van het hoofdzeer.
Het komt spreker voor dat dit, waar do behandeling
van het hoofdzeer zulke uitstekende resultaten heeft,
moet blijven bestaan, totdat blijkt dat het overbodig
is. Aan de schoolartsen kan dat niet worden toe
vertrouwd, omdat deze zich niet inlaten met de
behandeling der schoolkinderen.
De redeneering, dat de gelden die door de opheffing
der commissie vrij komen, kunnen worden benut voor
het instituut schoolartsen, vervalt dus. Wat spreker
overigens tegen enkele onderdeelen van het voorstel
heeft zal bij de behandeling blijken, maar hij verklaart
het voorstel over het geheel met de meeste ingenomen
heid te hebben begroet.
De Voorzitter verzoekt den leden zich bij hunne
algemeene beschouwingen, zooals de heer Baart de