220 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1910.
college, brengt geen verbeteringen aan in den bouw
of de inrichting der schoolvertrekkon of meubelen.
Dit gedeelte is voor de afdeeling gemeentewerken.
Niemand meer dan de medici zelf zullen hierom lachen.
Het mankeert er nog maar aan dat die heeren ook
bouwkundigen zijn geworden. Daarvoor is echter
niet de schoolarts noodig. Of wil men dat hij een
lijstje ophangt waarop hij schrijftbij vochtig weer
moet gij dit doen, als de omstandigheden zoo zijn
dan moet dit raampje op, die klep dicht. De school
arts komt toch niet alle dagen en het is zeker niet
voldoende, dat op den bezoekdag alleen alles in
orde is.
Spreker meent derhalve dat de aanstelling ons
geen stap vooruit brengt, alleen dat er weer een
paar ambtenaren moer zijn. Wiesbaden wordt door
de voorstanders van schoolartsen als een modelstad
geprezen, en wat lezen wij in het schoolrapport van
1904 1905? Dat er een geweldige epidemie van
roodvonk heeft geheerscht en dat, terwijl bij andero
epidemiën gemiddeld 33 °/0 gevallen voorkwamen,
dit cijfer op de volks- of middelscholen, waar de
schoolarts toezicht heeft, 68 bedroeg. Volgens
dr. van Dieren zullen de artsen onmogelijk bij
zooveel honderden kinderen een en ander be
hoorlijk kunnen nagaan of de onderwijzer moet hen
te hulp komen en zeggendokter, Grietje heeft
klieren aan den hals en Karei, daar ginds, hoest den
geheelen dag enz. Wanneer nu de onderwijzer mee
moet werken, waarom kan hij in plaats van deze
mededeelingen aan den schoolarts te verstrekken,
zich niet direct tot de ouders wenden. Die weg is
trouwens nog wat korter en zou den onderwijzer
ook ten goede komen, n.l. hierin dat de zoozeer be
geerde band tusschen ouders en onderwijzers ver
sterkt wordt.
Niets is meer afmattender voor den arts, schrijft
dr. van Dieren, dan vele menschen na elkander te
onderzoeken.
Ook wacht de ziekte niet op de komst van den
arts. Als het er op aankomt om zichtbare verschijn
selen van diphterie op te sporen, dan moet het on
derzoek dagelijks geschieden, zegt de geneesheer.
Hij zegt daarom dat degene, die dit alles bedenkt,
het woord schijnvertooning niet te kras zal vinden.
De hoogste troef, zegt dr. van Dieren, die de
voorstanders van schoolartsen kunnen uitspelen, is
dezedat bij kinderen stoornissen worden aange
troffen, die aan de kinderen zelve, hunne ouders of
onderwijzers onbekend zijn.
Maar, zegt dr. van Dieren, dergelijke stoornissen
kunnen ook bij ouden voorkomen.
Wie echter laat telkens zijn urine onderzoeken of
hoeveel vrouwen hebben niet een knobbeltje in de
borst dat kankerachtig blijkt te zijn. Dit is echter
geen reden om alle vrouwen op geregelde tijden te
laten betasten.
Wat men wel bereikt met al dat geoverdrijf?
Zenuwachtigheid bij de kinderen en stoornis bij het
onderwijs. Dezelfde schrijver verklaart ook nog dat
het constateeren van hardhoorigheid, achterlijkheid,
verstrooidheid, hoofdpijnlijden, neusbloeding en slecht-
uitzien, gemakkelijk door de ouders en onderwijzers
kan geschieden, zoodat daarvoor de schoolarts geheel
overbodig is. Spreker zal eindigen, maar wil alleen
nog dit zeggen. Prof. Chabot te Lyon verklaart
„de ouders alleen zijn in de gelegenheid het kind
„van nabij waar te nemen, acht te geven op afwij
kingen van de gezondheid, toename of vermindering
„van wasdom enz."
Dezelfde professor klaagde er over dat men, door
gaandeweg de taak van de school uit te breiden, de
kinderen te voeden en te kleeden, wel een noodig
werk heeft gedaan, maar tevens de ouders er aan
gewend heeft alles van de school te verwachten, ja
zelfs te eischen, niet alleen wat de opvoeding der
kinderen, maar ook wat de zorg voor de gezondheid
betreft.
Dit is ook sprekers opinie. Kweek bij de ouders
het plichtsbesef aan, leer het hen, dwing hen des
noods, maar neem het hun niet uit de handen.
De heer Beucker Andreae heeft intusschen de
vergadering verlaten.
De heer Haverschmidt is het instituut-schoolartsen
beter gezind dan de vorige spreker.
Het medisch-hygiënisch toezicht is een noodzakelijk
gevolg van de leerplichtwet, die alle kinderen tot
schoolgaan verplicht, en een feit is het, dat tijdig
ontdekte afwijkingen het schoolkind, later als vol
wassene, heel wat leed kunnen besparen.
Hiervoor kan niet uitsluitend worden gezorgd door
onderwijzers, noch door de ouders.
Een onderwijzer voor de klas heeft geen tijd zich
met iets anders bezig te houden dan met zijn onder
wijs en het toezicht op het gedrag der leerlingen;
het zijn juist de goede onderwijzers die zich geheel
aan hun onderwijs geven.
Waar moet trouwens een onderwijzer zijn kennis
van daan halen om medische raadgevingen uit te
deelen
Daarvoor moet men studie gemaakt hebben van
den bouw, verrichtingen en afwijkingen van het men-
schelijk organisme en is geneeskundige ervaring noodig
met het oog op besmetting.
In Amsterdam vonden de medici driemaal zooveel
patiënten aan besmettelijk hoofdzeer als door de
onderwijzers was ontdekt.
Burgemeester en Wethouders zijn goed geslaagd
in de samenstelling van eene verordening, die het
instituut in zijn eenvoudigsten vorm regelt.
Het hoofd wordt niet terzijde gesteld en behoudt
de leiding; de schoolarts adviseert.
Dit denkbeeld is proefhoudend gebleken en zal ook
hier tot de beste resultaten leiden.
Wat nu het aantal schoolartsen betreft merkt spre
ker op, dat 4 a 5000 kinderen reeds de openbare
scholen en bewaarscholen bezoeken en men niet kan
verwachten, dat één persoon met de noodige opge
wektheid het onderzoek kan verrichten.
De heer Zandstra wenscht zelfs één persoon, die
zich uitsluitend aan die taak wijdt, maar spreker
wijst naar de uitspraak van Dr. Blooker op het con
gres van openbare gezondheidsregeling in 1905, dat
zonder combinatie met de praktijk de taak van school
arts veel te eentonig en te geestdoodend is.
Dordrecht, Zutfen, Deventer en Nijmegen hebben
ook twee schoolartsen en vrees voor verschil in op
vatting van hun taak behoeft niet te bestaan nu
artikel 19 voorschrijft, dat zij ter bevordering van de
juiste en eenvormige uitvoering minstens tweemaal
per jaar vergaderen.
De heer Menalda heeft met belangstelling en inge
nomenheid kennis genomen van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Spreker zal graag
meewerken om het schoolartseninstituut in de gemeente
te helpen vestigen, omdat z. i. daarvan veel goeds is
te verwachten.
Een paar opmerkingen, naar aanleiding van de
toelichting van Burgemeester en Wethouders meent
spreker zich te mogen veroorloven. Spreker heeft
met genoegen gehoord dat de heer Baart de la Faille
de wenschelijkheid heeft uitgesproken om de favus-
behandeling te laten blijven zooals die tot nu toe is
geregeld. Hij is van oordeel dat men met deze be
handeling gezien de resultaten op den goeden
weg is en wil haar daarom niet aan de bestaande
commissie ontnemen en aan den schoolarts geven.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 September 1910. 221
Spreker hoopt dan ook dat de wenk van den heer
Baart de la Faille zal worden opgevolgd. Hij wenscht
nog eene opmerking te maken omtrent de meening
die Burgemeester en Wethouders te kennen geven
betreffende de taak der schoolartsen. Spreker gaat
hierin deels met den heer Zandstra mee. Hij acht
de taak zooals Burgemeester en Wethouders zich
die voorstellen, te beperkt.
Met den heer Zandstra is spreker van meening,
dat de schoolarts ook preventief moet optreden en
dat zijn oordeel mag worden gehoord in zaken de
school betreffende. Dit kan Burgemeester en Wet
houders niet vreemd zijn.
Blijkbaar met instemming toch halen zij op pag.
232 aan wat de gemengde commissie zegt, n.l. dat
slechte verlichting, banken enz. aanleiding zijn tot
vele ziekten en waarom zou de schoolarts in deze
kwesties zijn licht niet mogen laten schijnen
Spreker meent dat hierin kan worden voorzien door
artikel 21 te amendeeren. Spreker zal dit amende
ment, daar het artikel niet aan de orde is, nog niet
voorlezen.
Hij zal zich niet begeven in eene uitvoerige
bestrijding van den heer Lautenbach. Slechts op
een paar punten wil hij de aandacht van dit raadslid
vestigen.
In artikel 2 c en d staat dat de schoolarts belast
is met het toezicht op die verschijnselen, die hinderlijk
zijn voor het onderwijs of het verblijf in school en
gevaar of schade kunnen veroorzaken voor de andere
leerlingen. Alleen deze zaken zijn al een reden van
bestaan voor den schoolarts. Waar nu de heer
Lautenbach het recht der ouders van uitsluitend toe
zicht op de kinderen verdedigt, verwijst spreker hem
naar artikel 6, waar de ouders gedwongen worden te
kiezen, zoodat aan het uitgesproken verlangen van
dit raadslid dwing ze desnoods, wordt voldaan.
De heer Hartelust wijst er op dat door hem geen
nieuwe denkbeelden zullen worden ontwikkeld. Spreker
zal dan ook enkel stilstaan bij een paar zaken, uit de
debatten opgevangen. De heer Baart de la Faille
heeft telkens geconstateerd dat er twee schoolartsen
zullen komen. Spreker leest evenwel in het voorstel
een of meer, zoodat het voor hem niet zeker is dat
er twee komen. Spreker zou van oordeel zijn dat
twee nog te weinig is, ware het niet dat de heer
Baart de la Faille voorstelt om de favusbehandeling,
zooals die thans is ingericht, te laten bestaan.
Een zeer belangrijk deel van den arbeid van den
schoolarts wordt hierdoor weggenomen, tengevolge
waarvan die arbeid zeer wordt beperkt.
Wanneer een dergelijk voorstel kans heeft te worden
aangenomen zijn twee schoolartsen voldoende.
Het denkbeeld van één schoolarts-specialist lacht
spreker niet toe. In de eerste plaats omdat het werk
van zoo iemand eentoonig en geestdoodend is en in
de tweede plaats omdat de uitoefening der functie
zal moeten plaats hebben gedurende de schooluren.
Deze nu zijn niet zoo talrijk dat één schoolarts het
werk zal kunnen doen. Een van de vele aanhalingen
van den heer Lautenbach n.l. dat niets afmattender
is dan het onderzoek van vele menschen na elkander,
is in deze een wapen in sprekers hand, want deze
aanhaling zal dan zeker van toepassing zijn op den
schoolarts-specialist. Hij zou de kans loopen, spoedig
zoo oververmoeid te zijn dat hij zijn werk niet meer
behoorlijk kon doen.
De heer Burger zal niet in herhalingen vervallen,
want hij gaat geheel mee met het door den heer
Baart de la Faille gesprokene.
Over de favusbehandeling heeft spreker nog wel
iets te zeggen, doch hij meent dat dit het best
geschiedt bij onderdeel c. Nu wenscht hij iets in
het midden te brengen naar aanleiding van de opmer
kingen van den heer Menalda, die wil dat de school
arts geroepen moet worden te adviseeren in alle
zaken, de schoolhygiëne betreffende. Spreker vindt
in dit denkbeeld wel veel goeds, doch meent er tegen
te moeten waarschuwen, dat men den schoolarts over
alles en nog wat rapporten zal laten maken en zoo
weer een nieuw rad voegen in het administratieve
raderwerk. Doch ongetwijfeld zal de schoolarts in
de school wel dingen ontmoeten die hem aanleiding
geven tot opmerkingen in verband met de school
hygiëne, en het zou jammer zijn als de gemeente
daarvan niet profiteerde. Spreker vraagt daarom
aan Burgemeester en Wethouders of het niet gewenscht
zoude zijn om den schoolarts behalve de hem bij
art. 2 opgedragen taak nog voor te schrijven dat hij,
hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanvraag van
Burgemeester en Wethouders advies uitbrengt over
alle punten de schoolhygiëne betreffende. Spreker
is van oordeel dat daarvan zeker profijt is te wachten.
De heer Tijsma heeft zich, toen hij de bijlage in
handen kreeg, er over verwonderd, dat Burgemeester
en Wethouders feitelijk beginnen met hun excuses
te maken dat zij met dit voorstel zijn gekomen. Zij
toch hebben gezegd de toestand op hygiënisch ge
bied is goed, de ouders hebben er nooit op aange
drongen, maar toch zijn wij tot U gekomen met dit
prae-advies omdat wij reeds dikwijls een stem uit
uw midden hebben beluisterd en zich er nooit een
stem tegen heeft verklaard. Daaruit meent spreker
te mogen concludeeren dat Burgemeester en Wethou
ders hun voorstel niet con amore hebben gedaan,
maar dat zij bezweken zijn voor den aandrang, bij
de beraadslagingen van vorige begrootingen op hen
uitgeoefend.
Wat het instituut zelve betreft, daarover bestaat
een uitgebreide litteratuur en spreker zou daaruit
eene bloemlezing kunnen houden tot in het oneindige.
Men zal nu eens een uitspraak van een voorstander,
dan weer een van een tegenstander aantreffen en als
men dan veel leest, zal men, al studeerende, een
gevoel krijgen als Faustmen is aan het eind even
wijs als aan het begin.
Spreker zal niet tegen dit voorstel stemmen. Bij
art. 1 evenwel zal hij een amendement indienen
beoogende om het instituut voor drie jaar in het
leven te roepen, omdat spreker er zoo weinig van
weet. Wanneer het een paar jaar heeft bestaan is
de Raad beter in staat er over te oordeelen.
De heer 08 Jong zal een enkel woord spreken naar
aanleiding van de rede van den heer Lautenbach.
Deze is bijzonder scherp en hatelijk uitgevallen, zoo
als hij dat soms kan.
Allereerst vroeg de heer Lautenbach, „waar blijft
het gezin En hij haalde aan, dat de gemeente
reeds geld geeft voor schoolvoeding en -kleeding,
wat nu wordt uitgebreid met een uitgave voor het
instituut schoolartsen.
Deze redeneering„waar blijft het gezin" of „men
rukt het gezin uiteen" wordt meermalen gehoord
van de mannen der richting waartoe de heer Lauten
bach behoort, als er iets goeds wordt voorgesteld.
Het is een bijzonder goedkoop argument.
Wat is toch de zaak?
Gebleken is overal waar men de moeite van te
onderzoeken heeft genomen, dat er vele kinderen op
de schoolbanken zitten, die lichaamsgebreken hebben
en besmetting verspreiden.
En bovendien bleek, dat als hiertegen doelmatig
wordt opgetreden, veel kan worden voorkomen of in
zijn loop gestuit. Spreker meent daarom, dat, waar
deze feiten niet te loochenen zijn, de gemeente heeft
op te treden.