234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1910. gunning te verleenen tot het maken en tot weder- opzeggens toe hebben van bedoelden inrit, onder voorwaarde dat worden in acht genomen de voor waarden, gesteld bij raadsbesluit van den 26 Januari 1909 no. 12r/10, voor zoover naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders toepasselijk, met dien verstande, dat als termijn, waarop de recognitie ad 1.ten kantore van den gemeente-ontvanger moet worden betaald, worde gesteld 1 November, voor het eerst 1 November 1910. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 6. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van Th. Overmeer, directeur van de Naam- looze Vennootschap „de Leeuwarder Houthandel"voor heen Th. W. Overmeer Zoon, voor een inrit in het trottoir vóór het perceel Willemskade no. 16. Dit prae-advies luidt als volgt Bij aan Uwe Vergadering gericht en om prae-advies in onze handen gesteld adres d.d. 13 September 1910 verzoekt Th. Overmeer in zijne kwaliteit van direc teur der naamlooze vennootschap de Leeuwarder Houthandel voorheen T. W. Overmeer Zn. ver gunning tot het maken van een inrit in het trottoir vóór het perceel, plaatselijk gekwoteerd Willemskade N.Z. no. 16. Onzerzijds bestaat tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaar, zoodat wij, onder overlegging van de door ons ingewonnen adviezen van den Ge meentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht en den Directeur der Gemeentewerken, de eer hebben U voor te stellen te besluiten aan de vennootschap en hare rechtverkrijgenden vergunning te verleenen tot het maken en tot weder- opzeggens toe hebben van bedoelden inrit, onder bepaling, dat worden in acht genomen de voor waarden, gesteld bij raadsbesluit van den 26 Januari 1909 no. 12k/10, voor zoover naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders toepasselijk, met dien verstande, dat als termijn, waarop de recognitie ad 1.— ten kantore van den gemeente-ontvanger moet worden betaald, worde gesteld 1 November, voor het eerst 1 November 1910. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders in zake het verzoek van het bestuur der Kinderbewaarplaats alhier, om het gemeentelijk subsidie, ad f 300.per jaar, te willen continueeren. Dit prae-advies luidt als volgt Door Uwe Vergadering werd om prae-advies in onze handen gesteld een adres van het bestuur der vereeniging „Kinderbewaarplaats" alhier, houdende verzoek om het bij Uw besluit van 29 October 1907 aan genoemde vereeniging toegekend subsidie uit de gemeentekas, ten bedrage van 300.'s jaars, voor het vervolg te willen continueeren. Uit de door het bestuur overgelegde rekening over 1909 en begrootingen voor 1910 en 1911 blijkt, dat de vereeniging den geldelijken steun der gemeente vooralsnog niet kan ontberen, wil zij hare taak naar behooren volbrengen. Wij hebben dan ook de eer, onder verwijzing naar de gronden, waarop het verzoek steunt en naar de motieven, die ons in 1907 tot een gunstig prae-advies hebben geleid (Handelingen bladzijde 240), U voor te stellen te besluiten aan de vereeniging „Kinderbewaarplaats" te Leeuwar den, voor de jaren 1911, 1912 en 1913 wederom een subsidie uit de gemeentekas te verleenen ten bedrage van 300.per jaar, onder verplichting, dat ge regeld aan Burgemeester en Wethouders worden overgelegd de begrooting voor het komende en de rekening alsmede een beredeneerd verslag der werkzaamheden over het afgeloopen dienstjaar. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders 8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders in zake het adres van H. H. Keij alhier, gemachtigde van Rijk Keij te 's Gravenhagehoudende verzoek hem te ontheffen van de betaling eener som van f 180. krachtens raadsbesluit van 22 Februari l.l. verschuldigd voor den aanleg door de gemeente van trottoir aan het Molenpad, welk werk reeds tegelijkertijd met den straat- aanleg aldaar van zijnentwege is bevorderd. Dit prae-advies luidt als volgt Bij raadsbesluit van 22 Februari van dit jaar werd aan H. H. Keij, als gemachtigde van R. Keij te 's Gravenhage, vergunning verleend tot straataanleg op de kadastrale perceelen sectie G nos. 8439, 3157, 6270, 6271 en 6876 onmiddellijk bewesten de Am bachtsschool, tusschen het Molenpad en de Wijbrand de Geeststraat. Onder meer werden daarbij, ten behoeve van trot- toiraanleg ter plaatse, van adressant in ruil voor de gemeente overgenomen strookjes grond aan het Molen pad, op de bij het raadsbesluit behoorende teekening D E F gemerkt, en aan hem opgelegd, aangezien ook nog de toestemming om de volle beschikking daarover te erlangen van den huurder moest worden verkregen, waarmede, naar vermoed werd, wel eenige tijd zou heengaan, eene som van 180.in de kas der gemeente te storten, waarvoor deze dan naderhand dien aanleg zelf zou in orde maken. Inmiddels is de toestemming van den huurder spoediger afgekomen dan men dacht en adressant heeft daarom reeds den trottoiraanleg aldaar en de daarmede gepaard gaande terugplaatsing van erfschei- dingen sinds in de algemeene aanbesteding der straat werken opgenomen. Derhalve verzoekt hij thans van de betaling dier f 180.te mogen worden ontslagen. Het bedrag van 108.voor het voort durend onderhoud en van 10.80 voor het toezicht op den aanleg blijft hij evenwel, gelijk van zelf spreekt, verschuldigd. Op grond van het voorafgaande behoort het verzoek te worden ingewilligd, zoodat wij U in overweging geven te besluiten uit het raadsbesluit van 22 Februari 1910 no. 60R/27 te laten vervallen de voorwaarde sub B 3 en die sub B 4 te nummeren B 3 uit de voorwaarde sub B 2 van dat raadsbesluit te schrappen de woorden „met uitzondering van de gedeelten D E F" en de bedragen f 198.en f 19.80 aldaar te lezen onder scheidenlijk f 306.en f 30.60. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1910. 235 De Raad gaat in comité-generaal ter behandeling van 9. Rapport der Commissie voor de reclames inzake bezwaarschriften in eersten aanleg tegen aanslagen in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1910. Na heropening is aan de orde 10. Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het vaststellen eener verordening, regelende de aanstelling, den werkkring en de bezoldiging van schoolartsen bij het lager onderwijs en het beivaarschoolonderwijs alhier en tot het nemen van verder daarmede in verband staande maatregelen (Bijlagen nos. 14 en 19). Aan de orde is artikel 6 met het daarop door den heer Burger ingediende amendement. Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk met het artikel een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter vraagt of de heer Burger diens amendement alsnog wenscht toe te lichten. De heer Burger zal zich voorloopig bij de schrifte lijke toelichting bepalen. De heer Schoondermark kan zich niet voorstellen, dat de Raad op het voorstel van den heer Burger zal ingaan. De heer Burger zegt dat in het ontwerp sprake is van tweëerlei onderzoek, n.l. het onderzoek in het belang van het kind zelf en dat in het belang der omgeving, waarvan het laatste wel het belang rijkste is, wat door spreker betwijfeld wordt. Van dit onderzoek nu zegt de heer Burger „Zoo men dit eenmaal aanvaardt, moet het worden „beschouwd als uitvloeisel van een door de overheid „erkende verplichting, om, waar zij onderwijs geeft, „alles te doen wat in haar vermogen is om te zorgen, „dat de leerling in de school geen gevaar loopt, „eenige besmettelijke ziekte op te doen. „Maar hieruit volgt dan ook, dat de overheid, eene „controle op het besmettingsgevaar invoerende, onjuist „zou handelen, door te dulden dat eenig leerling aan „het onderzoek werd onttrokken." Burgemeester en Wethouders evenwel zijn van meening dat dit onttrekken aan het onderzoek niet plaats heeft. In artikel 11 toch staat „De schoolarts wijst aan het hoofd der school de „leerlingen aan, die lijden aan kwalen, welke voor „de overige leerlingen nadeelig of hinderlijk zijn, „met opgave van hen, ten aanzien van wie het raad zaam is hun tijdelijk het verblijf op de school te „ontzeggen. „De redenen van de tijdelijke verwijdering worden „door den schoolarts schriftelijk ter kennis van de „ouders, voogden of verzorgers gebracht." Hieruit blijkt toch duidelijk dat door den schoolarts voldoende controle wordt uitgeoefend. Een kind dat hinderlijk is voor een ander, gaat er uit. Waar is het dat de Raad aanvaard heeft het principe dat een kind niet nadeelig of hinderlijk mag zijn voor een ander, maar eveneons is het waar dat de Raad aanvaard heeft het principe, dat er een onderzoek zal geschieden in het belang der kinderen zelf. Dit is het toezicht door den heer Burger onder I bedoeld. De heer Burger echter negeert dit laatste met zijn voorstel eenvoudig. Aan den eenen kant zegt hij, dit negeer ik, aan den anderen kantwaar het onderzoek aan vaard is, moet het ook worden volbracht. Spreker heeft in de vorige vergadering reeds gezegd dat de heer Burger de zaak veel te ernstig opneemt. Wat is toch het geval met de besmettingsgeschiede nis De heer Burger zal daaronder toch niet willen verstaan een epidemische besmettelijke ziekte. Die kan toch ook de schoolarts niet altijd diagnostiseeren. Alleen als hij te dien opzichte een bepaald vermoe den heeft, zal hij moeten zeggen ik zal een onder zoek instellen. De geheele geschiedenis der besmet ting komt neer op favus. Wat gebeurt er, nu er nog geen verordening op het instituut-schoolartsen bestaat? Door de schoolcommissie of liever de gemengde com missie wordt op de verschillende scholen een onder zoek naar het hoofdzeer ingesteld. Nog nooit is er eenige aanmerking gemaakt. Nu zal ditzelfde door den schoolarts geschieden. Hij zal de kinderen, die aan favus lijdende zijn, door het hoofd der school doen verwijderen. Ook voorziet de verordening tot beteugeling van besmettelijke ziekten in deze materie. Hetzelfde zal kunnen geschieden wanneer de leerlin gen met ongedierte ter school komen. Spreker is van oordeel dat de overheid er voldoende voor zorgt dat het eene kind geen last heeft van het andere. De heer Burger zet geheel op zij dat de overwe ging der school-, gemengde- en gezondheidscommissiën om het instituut in te voeren, deze was laat de ver borgen gebreken observeeren, dan kan aan de ouders worden medegedeeld: dit of dat mankeert je kind, let daar dus op. Dat zulks praktisch geen bezwaar op levert, blijkt wel uit de verordeningen van Arnhem, Leiden, Nijmegen, Dordrecht. Spreker heeft zich bovendien de moeite getroost de verslagen van ver schillende gemeenten te dezen opzichte na te gaan en het bleek hem dat nergens over het instituut schoolartsen wordt geklaagd. Integendeel wordt er overal met veel ophef van gewaagd. Overal zijn de ouders zeer tevreden dat zij omtrent de gebreken hunner kinderen worden ingelicht. In Arnhem zijn er reeds 60 °/0 der ouders, die den raad van den schoolarts opvolgen. Waar nu in artikel 1 der ver ordening dit alles is aanvaard, begrijpt spreker niet dat de heer Burger daar in artikel 6 zoo maar een streep door wil halen. In artikel 2 van de verorde ning is zonder discussie of stemming de taak van den schoolarts omschreven en nu zal de heer Burger in artikel 6 willen laten uitdrukken, dat dit alles geen ernst was en dat de schoolarts alleen heeft te zorgen dat er op school geen besmettelijke ziekten voorko men, want dat, en dat alleen zou het resultaat van des heeren Burger's voorstel zijn. Spreker zal niet met den heer Burger meegaan en hij hoopt dat de Raad het ook niet zal doen. De heer G. W. Koopmans helde in de vorige ver gadering naar het denkbeeld van den heer Burger over, omdat deze gewoonlijk in dergelijke zaken, wat de controle betreft, verder gaat dan Burge meester en Wethouders. Nu spreker de schriftelijke toelichting van het voorstel van den heer Burger heeft gelezen, ziet hij echter dat het neerkomt op eene gedeeltelijke verzwakking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker zal dan ook niet met den heer Burger meegaan. Bovendien is de redactie van het voorstel van den heer Burger spreker niet duidelijk. Spreker leest daarin „het in artikel 4 onder 1° bedoeld onderzoek blijft „achterwege en ieder onderzoek wordt beperkt". Spreker zou het duidelijker vinden wanneer er stond„ieder ander onderzoek". Hij kent niet des heeren Burger's bedoeling en weet niot of er ook meer achter zit. Dan leest spreker verder „ten aanzien van die leerlingen, wier ouders, voog-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3