42 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1913.
De organisaties der gemeentewerklieden hebben her
haaldelijk geagiteerd en verschillende leden van den
Raad, vooral de sociaal-democraten, hebben herhaal
delijk gepleit voor een minimum-loon van f 10.
Wanneer nu uit den boezem van den Raad stemmen
opgaan om loonsverhooging, dan is dit te wijten aan
hun spreken en al mag men dat lange praten over
één onderwerp vervelend vinden, het is toch ergens
goed voor, daar er nu tegenstanders tot voorstanders
zijn bekeerd.
De motie-Fransen is indertijd aangenomen en daarbij
is aan Burgemeester en Wethouders opgedragen een
loonregeling te ontwerpen „meer evenredig aan de
behoeften van een arbeidersgezin". De heer Fransen
heeft door zijn motie Burgemeester en Wethouders
in een moeilijke positie gebracht, daar zij in een ander
milieu leven en daardoor moeielijk de behoeften van
een arbeidersgezin kunnen beoordeelen. Zij hebben
dan ook de klip omzeildwant zij hebben bij de
loonregeling geen rekening gehouden met de behoeften
van een arbeidersgezin, maar als basis aangenomen
de loonen die door de particuliere patroons worden
betaald. In de toelichting toch zeggen Burgemeester
en Wethouders dat zij een onderzoek hebben ingesteld
bij de gunstig bekend staande patroons. Spreker
vraagt of die gunstig bekend staande patroons hun
goeden naam hebben kunnen houden, daar er ook
onder zijn, die aan een volwassen werkman 12 cent
per uur uitbetalen, geen loon bij ziekte uitkeeren en
die dus niet eens voldoen aan datgene, wat het
arbeidscontract ten dezen voorschrijft. Het spijt spreker
dat hij de namen dezer patroons niet heeft, want het
zou waarlijk niet slecht zijn als hunne namen bekend
werden. Zij mogen toch geen aanspraak maken op
den naam gunstig bekend.
Spreker nu is van oordeel, dat de gemeente geen
loonregeling mag ontwerpen, die op dergelijke loonen
is gebaseerd. Wel hebben Burgemeester en Wet
houders hunne loonregeling niet gemaakt, rekening
houdende met de laagste loonen en hebben zij de
gemiddelde tot voorbeeld genomen, maar de gemeente
behoort als werkgeefster het meest gunstig bekend te
staan door de hoogste loonen uit te keeren. In de
opgaaf van de patroons komen loonen voor van 12
20 cent. Hadden Burgemeester en Wethouders nu
de berekening gemaakt naar de hoogste loonen dan
zou hun voorstel er anders hebben uitgezien. Het
aanhangig voorstel toch streeft er niet naar om de
gunstigste positie in te nemen ten opzichte van de
particuliere patroons. Het verbaast spreker dan ook
zeer dat Burgemeester en Wethouders, nu wij leven
in een tijd waarin de prijzen der eerste levensbehoeften
voortdurend stijgen, nog met een voorstel zijn ge
komen, waarin loonen voorkomen beneden f 10.
Het heeft de betrokkenen dan ook zeer teleurgesteld
en de verhooging, die nu wordt voorgesteld, is geen
verhooging, waardoor deze zaak voor een tijd van de
baan raakt, daar ze reeds te niet wordt gedaan door
de verhoogde prijzen der levensmiddelen.
Het zal er mee gaan als met een tram-conductenr
in Amsterdam, die kans heeft 58 cent verhooging te
krijgen, maar van zijn huisbaas de boodschap kreeg,
dat de huur 50 cent per week was verhoogd.
Spreker zal zijn rede niet zoo lang maken als oor
spronkelijk zijn bedoeling was. Hij zal niet wijzen
op het arbeidersbudget, waar de Raad zich indertijd
zoo weinig van heeft aangetrokken, hij zal niet wijzen
op de berekening van dr. Moquette te Utrecht, die
berekend heeft dat een middelmatig gezin minstens
14.— per week noodig heeft voor eerste levens
behoeften, hij zal dat laten zwemmen. Wat hij wil
zeggen is dit, dat deze cijfers in flagrante tegenspraak
zijn met die, welke heden door Burgemeester en
Wethouders aan den Raad zijn voorgelegd. Wanneer
de heeren zich zelf eens afvragen wat zij noodig
hebben, zullen zij moeten erkennen, dat de voor
gestelde bedragen te laag zijn. De organisaties hebben
een minumum-loon gevraagd van f 10.20 en het doet
spreker dan ook genoegen dat reeds door den heer
Fransen is voorgesteld de beide laagste loonklassen
te doen vervallen. Wanneer de Raad dit voorstel
aanneemt, plaatst hij zich nog niet op een abnormaal
standpunt, maar blijft hij nog beneden het gemiddelde.
Op het platteland toch wordt reeds aan de onge
schoolde arbeiders in het zuivelbedrijf een loon gegeven
van f 10.en binnen korten tijd komt er van den
Bond van zuivelfabrieken een voorstel om dat loon op
f 10.50 te stellen. Als arbeiders op het platteland,
waar het in het algemeen goedkooper woont, f 10.50
krijgen, is 10.20 voor Leeuwarden toch zeker niet
te veel gevraagd. Zelfs bij aanneming van het voor-
stel-Fransen zal men zien dat deze gemeente, in ver
gelijking met andere steden, die met Leeuwarden
kunnen worden vergeleken nog niet vooraan staat.
In Alkmaar is het minimum-loon f 11.in Arnhem
f 11.40, in Delft 10.20, in Dordrecht f 10.80, in
Haarlem f 12.Schiedam f 10.50, Wormerveer
f 12.terwijl in Zaandam een minimum-loon wordt
voorgesteld van 12.40. Dat Leeuwarden in ver
gelijking met deze plaatsen nog lang niet bovenaan
staat, komt te sterker uit als men de indeeling in de
klassen nagaat.
In Haarlem staan de plantsoenarbeiders in de 5e
klasse, hier in de 2e, de smeden in de 7e, hier in de
Be, de hulpstokers in de 7e, hier in de Be en 4e klasse.
Leeuwarderadeel betaalt de stokers met f 12.50 tot
f 14.00, de reinigers met 1B.
Niemand zal dus in verband met deze mede-
deelingen willen en kunnen zeggen dat de gemeente
Leeuwarden, als de Raad het voorstel Fransen aan
neemt, een abnormalen stap doet.
De medegedeelde cijfers toonen nu duidelijk aan,
dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet beantwoordt aan de meest billijke verwachtingen
en spreker mag met reden verwachten, dat de Raad
verder zal gaan en de beide laagste loonklassen zal
laten vervallen. De fooienkwestie is dan meteen mooi
opgelost. Door het geven eener toelage toch wordt
de thans bestaande ongelijkheid bestendigd.
Wanneer toch de laagste klassen vervallen, kan
ook de voorgestelde toelage voor het gemis van de
fooien vervallen en spreker is er van overtuigd, dat
de arbeiders deze regeling gaarne zullen accepteeren.
Het fooienstelsel werkt demoraliseerend en werkt den
goeden gang van zaken ernstig tegen. Spreker wil
dan ook hierom het voorstel-Fransen gaan steunen.
Spreker weet wel dat een deel der arbeiders van deze
regeling eerst eenig nadeel zullen hebben, maar dat
nadeel zal spoedig in een voordeel zijn veranderd,
daar zij dan meer loon krijgen wat ook verhooging
van hun pensioensgrondslag meebrengt. Het zal toch
wel niet in de bedoeling liggen het bedrag der fooien
bij de vaststelling van den pensioensgrondslag als loon
mee te tellen.
Het voorstel Fransen kost de gemeente wel een
paar centen, maar zulks gebeurt wel meer zonder dat
er veel drukte voor wordt gemaakt, b.v. bij de salaris
regeling der leeraressen aan de Middelbare School
voor Meisjes, waar direct 1700.is gegeven aan
een kleine groep van menschen en weik bedrag in
den loop der jaren nog zal stijgen. De sociaal
democraten hebben zich daar niet tegen verzet en
spreker hoopt nu dat de Raad de arbeiders zal be
denken door het voorstel-Fransen aan te nemen.
Wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders
aangenomen, dan zal een groot gedeelte der arbeiders
niets krijgen. Het is wei typisch dat de Directeur
der Gemeentewerken schrijft, dat door het voorstel
van Burgemeester en Wethouders slechts één plantsoen
arbeider wordt gebaat. De Raad heeft indertijd door
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1913. 43
aanneming der motie-Fransen erkend dat de loonen
in overeenstemming moesten worden gebracht met de
behoeften van een arbeidersgezin. Nu zullen de leden
hebben te beslissen wat huns inziens een bedrag is
dat met die behoeften evenredig is. Spreker hoopt
dat de heeren aan hun eigen behoeften zullen denken,
en dat zij zullen begrijpen dat het noodig is, wil
Leeuwarden een goede positie als werkgeefster innemen,
het voorstel-Fransen aan te nemen. Dit voorstel gaat
spreker en zijn partijgenooten nog wel niet ver
genoeg, maar zij zullen er zich bij neerleggen, in de
hoop dat de Raad het zal aanvaarden.
Het beteekent voor een groot deel der arbeiders
eenige verbetering, vermindering van het wekelijksch
tekort. Spreker hoopt voor de eer van den Raad en
voor die der gemeente Leeuwarden dat het voorstel-
Fransen zal worden aangenomen.
De heer Tijsma heeft gesproken over het adres van
den Federatieven Bond en zich beklaagd over daarin
voorkomende uitdrukkingen aan het adres van Bur
gemeester en Wethouders. Spreker wil over den vorm
van het adres niet twisten, maar hij meent dat der
gelijke adressen met moderatie moeten worden gelezen,
omdat de arbeiders, door de schuld van de heerschende
klasse (door de heeren hier vertegenwoordigd) een
minimum van onderwijs krijgen, zoodat zij zich dik
wijls niet in den vorm kunnen uitdrukken als wen-
schelijk zou zijn. Hij is het echter niet met den heer
Tijsma eens, dat door de organisaties der werklieden
geen critiek op Burgemeester en Wethouders mag
worden uitgeoefend. Spreker huldigt niet de leer
van het spreekwoord„wiens brood men eet, wiens
woord men spreekt".
Het is moeilijk voor de arbeiders, die weinig onder
wijs hebben genoten, om de juiste woorden te vinden
en spreker acht het niet verstandig op een woord
dood te vallen als dit soms wat scherp is.
Verder heeft de heer Tijsma in overweging gegeven
de laagste loonklassen te behouden en voor onge-
huwden een minimum loon vast te stellen van ƒ9.90.
Spreker is daar niet voor, want hij wil geen premie
stellen op het huwelijk. Men zou dan aan den eenen
kant de arbeiders verwijten dat zij zoo vroeg trouwen
en aan den anderen kant ze dwingen om het te doen.
Een ongehuwde arbeider, die zijn werk goed doet, moet
even goed een voldoend loon hebben als de gehuwde.
De heer Burger begint met te zeggen, dat één ding
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders hem
aangenaam heeft getroffen, n.l. dit, dat zij eene be
langrijke verbetering van het minimumloon hebben
voorgesteld. Het is nu drie jaar geleden, dat de
thans geldende loonen zijn vastgesteld en in dien tijd
is zeer veel gobeurd, waardoor de kosten van het
levensonderhoud veel duurder zijn geworden. Wij
hebben echter het verschijnsel gezien, dat met de
verhoogde prijzen der levensbehoeften, de bronnen
van inkomsten van Rijk en gemeenten ruimer hebben
gevloeid, tengevolge van de vermeerderde welvaart.
Spreker heeft zich nu afgevraagd of het nu wel aan
gaat om, waar het hooge ambtenaren betreft, te zeggen
we geven je 300.meer en wanneer het de arbei
ders geldt, steeds te zeggen het kost zooveel.
Spreker is niet dwars of revolutionair als hij mee
gaat met Burgemeester en Wethouders, die wat het
minimumloon betreft iya klasse omhoog zijn gegaan.
Het is echter de vraag, wat hebben Burgemeester en
Wethouders gedaan en beantwoordt het aan wat ge
beuren moet als men begint met loonsverhooging.
Burgemeester en Wethouders hebben het geheele
systeem van het Werkliedenreglement onderstboven
gegooid. Dat systeem bestaat hierin, dat de klassen
onderling 60 ct. verschillen, terwijl ook elke verhoo
ging 60 ct. bedraagt. Nu hebben Burgemeester en
Wethouders de onderste klassen in elkaar geduwd of
liever spreker bedoelt er niets kwaads mee in
elkander geknoeid, alleen om het aantal klassen te be
houden. Hierdoor zullen alleen de werklieden uit de drie
laagste klassen profiteeren, terwijl bij periodieke ver
hooging het voordeel verloren gaat. In de hoogere
klassen krijgt niemand eenige verbetering, hoewel het
leven niet voor een deel der arbeiders duurder is
geworden, maar voor allen. Spreker wil hiermee niet
zeggen, dat elke arbeider met 0.60 of 1.20 moet
worden verhoogd, want hij kan de motieven der
indeeling in de klassen niet beoordeelen. Daarom
heeft spreker het voorstel-Fransen met vreugde be
groet, want het maakt, juist door het wegvallen van
twee klassen, dat de nieuwe regeling niet automatisch
in toepassing komt, doch dat Burgemeester en Wet
houders nu genoodzaakt zijn alle loonen te herzien,
zoodat de 90 cent verhooging niet aan enkelen ten
goede komt, terwijl het loon der overigen, ondanks
de stijging van den levensstandaard, op dezelfde
hoogte zou blijven.
De heer J. Koopmans heeft indertijd tegen de motie-
Fransen gestemd, niet zoozeer omdat hij de loonen
voldoende achtte, maar omdat Burgemeester en Wet
houders in de klasseverdeeling genoeg ruimte hadden
het loon te brengen in overeenstemming met den
loonstandaard en de levensomstandigheden. Ook
thans nog ziet spreker de noodzakelijkheid van eene
wijziging in de Massificatie niet in. Er behoeft geen
wijziging plaats te vinden indien Burgemeester en
Wethouders de loonen brengen op het peil, dat ver
band houdt met de behoeften van een arbeidersgezin.
Waarom moeten dan de laagste klassen vervallen,
indien deze loonregeling goed is Ze kunnen dan
gerust blijven bestaan.
De heer Fransen „dan kunnen ze ook wel gemist
worden."
De heer J. Koopmans geeft dit toe maar wijst er
op, dat indien de Raad het voorstel Fransen aan
neemt, dit tot gevolg zal hebben, dat alle klassen
omhoog schuiven de 3e de eerste wordt enz.
Burgemeester en Wethouders zouden dan een
geheel andere Massificatie moeten maken en daarvan
zijn de financieele gevolgen niet te overzien. Dat
voorstel is derhalve onaanneembaarspreker wenscht
er tenminste niet toe mede te werken en acht het
beter dat Burgemeester en Wethouders de voorstellen
tot zich nemen om den Raad over de financieele
gevolgen ervan voor te lichten.
De heer Bertling zegt dat er al verscheidene malen
is gesproken over de rangschikking der plantsoen
arbeiders. Hij wil Burgemeester en Wethouders daar
omtrent een vraag stellen. Hij ziet, dat Burgemeester
en Wethouders zich voorstellen een andere rangschik
king te maken voor enkele categorieën. Die wijziging
nu houdt verband met de loonregeling en spreker
vraagt of Burgemeester en Wethouders niet reeds nu
inlichtingen kunnen geven omtrent hun voorstel tot
rangschikking.
De heer Hiemstra hoort van den heer J. Koopmans
dat deze van oordeel is, dat het voorstel-Fransen niet
behoeft te worden aangenomen, omdat Burgemeester
en Wethouders voldoende ruimte hebben om den arbei
ders een voldoend loon te geven. Hij is dat met
den heer Koopmans eens, maar als Burgemeester en
Wethouders van die bevoegdheid geen gebruik maken,
is het de dure plicht van den Raad om in te grijpen.
Het grootste deel der arbeiders toch zit in de drie