84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1913. De heer Tiemersma zegt dat het wel waar kan zijn, dat het bedrijf nog niet ver genoeg ontwikkeld is naar den zin van Burgemeester en Wethouders om hooger loonen te besteden, maar men verwacht toch dat het spoedig zal gaan bloeien. Wanneer men nu echter ambtenaren aanstelt bij een bedrijf, moet men geen slechte loonen geven. Nu kan de bewuste klerk wel een jongmensch zijn, maar voor 8.per week kan men ook niet veel vragen. Spreker zou dan ook liever in overweging willen geven direct een betere kracht te nemen voor een beter loon. Dat het bedrijf klein is, mag geen be letsel zijn. Grootmaking van een bedrijf ten koste van het loon is een verkeerd standpunt. Bovendien wanneer zich dan later eventueel de behoefte doet gevoelen behoeft de verordening niet direct te worden herzien. Hij handhaaft zijn voorstel. De heer Hiemstra gelooft dat het voorstel van den heer Tiemersma een verbetering is, die Burgemeester en Wethouders wel kunnen overnemen, omdat het hun meer ruimte geeft. Wanneer er toch twee klerken benoemd worden, zal de jongste allicht 15 jaar zijn en moet de oudste toch wel minstens 21 jaar oud zijn en voor zoo iemand is 416.beslist een te laag salaris. Wanneer het voorstel-Tiemersma wordt aangenomen zal dit in de praktijk geen verandering brengen, maar Burgemeester en Wethouders eenige meerdere ruimte naar boven geven. De heer Burger vindt één argument van den heer Oosterhoff niet krachtig. Omdat toch een bedrijf klein is, is geen reden om aan den betrokken ambtenaar een betrekkelijk laag salaris te geven. Wanneer men iemand wil hebben en men verlangt van hem dat hij zijne betrekking naar behooren zal vervullen, moet men hem ook een behoorlijk salaris geven. Spreker zal zich echter toch bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders neerleggen om de rede nen door hen in de toelichting ontvouwd n.l. omdat het voorgestelde salaris overeenkomt met dat van den klerk ter secretarie. Waar er nu slechts één jongen is, voor wien het salaris voldoende wordt geacht, komt het spreker niet gewenscht voor thans ten opzichte der salarisregeling een principieele be slissing te nemen, waarvan de gevolgen voor de andere takken van dienst niet zijn te overzien. Deze aangelegenheid evenwel geeft spreker nog een andere vraag aan de hand, die misschien wel bij dit artikel kan worden besproken, n.l. deze: In den slotzin van het volgend artikel staat „de bepaling van art. 4 is ook voor dit personeel toepasselijk". Dit slaat op de verhoogingen en nu acht spreker het van belang te weten hoe de bedoeling is met de toekenning der verhoogingen, want het hangt er veel van af wanneer het jongemensch in kwestie 624. zal ontvangen. Spreker vraagt of Burgemeester en Wethouders ook inlichtingen kunnen geven welke regel zal worden gevolgd voor de bepaling der tijd stippen en het bedrag der verhoogingen. De heer Tijsma verschijnt ter vergadering. De heer Oosterhoff (wethouder) wijst erop dat het niet zijne bedoeling is geweest te zeggen dat in een klein bedrijf voor hetzelfde werk minder moet worden verdiend dan in een groot bedrijf. Eenzelfde werk moet op dezelfde wijze worden beloond. Hier echter heeft men iemand noodig, die eene eenvoudige admi nistratie kan doen en nu zijn Burgemeester en Wet houders van oordeel dat het jongmensch, dat dezen dienst moet verrichten voor zijn leeftijd behoorlijk wordt gesalarieerd. Wanneer het bedrijf zich uitbreidt kunnen Burgemeester en Wethouders de verordening herzien. Wat nu de verhoogingen betreft, Burgemeester en Wethouders hebben geen bepalingen gemaakt omtrent het bedrag. Zij kunnen die daar zolf beoordeelen en het zal voor een groot deel afhangen van de capaci teiten van den betrokkene zelf. De heer Hiemstra vindt het eigenaardig, dat men met het jonge bedrijf alleen aankomt nu het geldt de salarieering van een klerk en niet toen de salari- eering van de andere ambtenaren is besproken. Hij geeft toe dat Burgemeester en Wethouders door de voorgestelde regeling meer vrijheid hebben, maar die vrijheid kan zoowel ten nadeele als ten voordeele van den betrokkene zijn. De man in kwestie heeft, zooals het hier staat, geen recht op verhooging zooals de andere ambtenaren en door aanneming van het voorstel zal er een verkeerde verhouding worden geschapen. Spreker zou het daarom wenschelijk achten dat de bepaling, die voor de verhooging bij andere ambtenaren geldt, ook werd toegepast op dezen ambtenaar. Hij stelt een amendement voor naast het voorstel-Tiemersma, luidende „den klerk drie drie- jaarlijkscbe verhoogingen toe te kennen van ƒ75''. Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk met het voorstel van Burgemeester en Wethouders een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Oosterhoff (wethouder) doet opmerken dat, wanneer op het denkbeeld van de hoeren Tiemersma en Hiemstra wordt ingegaan, de klerk bij verhooging hooger salaris zal krijgen dan de klerk-magazijn- moester, die van ƒ500—ƒ800 verdient en boven den klerk staat. De heer Hiemstra heeft gezegd dat het eigenaardig is dat Burgemeester en Wethouders wel over het jonge bedrijf spreken, nu het geldt het salaris van den len klerk, terwijl zij dit niet hebben gedaan bij de salarisregeling van de andere ambtena ren. Spreker moet dit evenwel tegenspreken en wijst er op dat dezelfde overwegingen hebben gegolden bij de bepaling van het salaris van den boekhouder. Toen is ook gezegd dat, juist omdat het bedrijf nog zoo jong is, de boekhouder van de gasfabriek wel tegelijk boekhouder van het electriciteitbedrijf kan zijn, omdat er voor laatstgenoemd bedrijf niet een volle werkkracht noodig was. De Voorzitter voegt aan het door den heer Ooster hoff gesprokene nog toe, dat hetgeen de Wethouder omtrent de verhouding tusschon de salarisregeling van den len klerk en den klerk-magazijnmeester heeft gezegd, niet alleen geldt bij verhooging, maar ook bij eerste aanstelling. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement—Tiemersma wordt verworpen met 18 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren Tiemersma, Hiemstra en Zandstra. Tegen de heerenBerghuis, Tulp, Lautenbach, Boosman, Fransen, Oosterhoff, Schoondermark, J. Koopmans, Hartelust, Wilhelmij, Bertling, Vonck, Komter, Beekhuis, Haverschmidt, Burger, Menalda en Tijsma. De Voorzitter vraagt of de heer Hiemstra zijn amendement handhaaft. De heer Hiemstra wil de verhoogingen aan de anderen toegekend ook doen gelden voor den len klerk. Hij handhaaft daarom zijn amendement. De heer Boosman meent dat de heer Hiemstra heeft gesproken van vier verhoogingen van 75.Hij meent daarop de aandacht te moeten vestigen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1913. 85 De Voorzitter antwoordt dat zulks niet het geval is. Spreker geeft echter te kennen dat het zeker in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders om den eersten klerk om de drie jaar eene verhooging toe te kennen. Het is bij de gemeente-ambtenaren vrijwel een vaste regel. Zij stellen dan ook voor aan artikel 6 een bepaling toe te voegen, gelijkluidend aan die van artikel 3. De heer Hiemstra trekt hierop zijn amendement in. Artikel 6 wordt gewijzigd als door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld met algemeene stemmen aangenomen. De artikelen 7 en 8 worden met algemeene stemmen aangenomen, waarna de verordening in haar geheel met algemeene stemmen wordt vastgesteld. Aan de orde isonderdeel B, de instructie voor den Directeur van het gemeentelijk electriciteitbedrijf. Deze instructie wordt eerst artikelgewijs, daarna in haar geheel met algemeene stemmen vastgesteld. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van het Werkliedenreglement (Bijlage no. 19) en tot wijziging van de gemeentebegrooting en de begrooting voor de gemeentelijke gasfabriek, beide dienst 1913. De beraadslaging wordt geopend. De heer Fransen zegt dat, toen op 11 Maart het voorstel betreffende de loonregeling van de werklieden ter tafel kwam, daarin was opgenomen een voorstel om het aannemen en vragen van fooien te verbieden en om de werklieden daarvoor in de plaats een schadevergoeding van 40.te geven. Toen nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders tenge volge van de aanneming van sprekers voorstel is gewijzigd, is er over de heele fooienkwestie feitelijk niet gesproken. Nu komen Burgemeester en Wet houders met een voorstel om het vragen en aannemen van fooien te verbieden zonder meer. Dit komt spreker ten opzichte van onderscheidene werklieden van de gemeentereiniging onbillijk voor. De fooien van deze menschen bedragen 1.per week. Nu zal de loonsverhooging met 1 Mei in werking treden en daardoor zullen zij met de a.s. kermis de fooien niet meer in ontvangst mogen nemen. Zij verspelen daar door dan 4 maanden of 20.Waar het nu de gemeente niets kost, zou spreker het verbod om fooien aan te nemen en te vragen niet op 1 Mei, maar op 1 Augustus willen doen ingaan. Dan hebben de menschen de gelegenheid om de kermisfooien nog te ontvangen. Spreker stelt daarom voor „de llaad besluit het aannemen van fooien strafbaar te stellen en dit te doen ingaan op 1 Augustus a.s" Nog wenscht spreker inlichtingen omtrent het voor stel sub a: intrekking van het besluit van 11 Maart. Hij begrijpt daar de bedoeling niet van. Don heer Bertling komt het gevaarlijk voor het verbod van het vragen en aannemen van fooien later te doen ingaan dan de salarisverhooging. Hij meent dat beide tegelijk moeten ingaan. Wanneer toch bet verbod later ingaat, duurt het vragen en aannemen van fooien onwillekeurig voort. Spreker wil Burge meester en Wethouders uitnoodigen, de vergoeding, die noodig mocht zijn door het verbod, alsnog aan de betrokken arbeiders uit te keeren. De heer Burger is het volkomen met den heer Bertling eens. Ook hij vindt het beter den werklieden vergoeding te geven. Hij begrijpt echter de fooien kwestie niet, daar het hem niet duidelijk is dat de menschen 4 maanden schade hebben. Het verbod zal hun naar sprekers meening geen schade berokkenen, daar zij met 1 Januari de helft der fooien al binnen hebben. De heer Fransen „Zij krijgen de fooien niet vooruit". De heer Schoondermark (wethouder) merkt op dat Burgemeester en Wethouders, door de breede uiteen zetting der zaak door den heer Hiemstra in de ver gadering van 11 Maart, langs logischen weg tot hun voorstel zijn gekomen. De heer Hiemstra toch heeft gezegd dat alle werklieden tevreden zullen zijn als de beide laagste loonklassen vervallen. De verklaring van den heer Hiemstra was zoo per tinent, dat spreker den heer Oosterhoff vroegzou hij dat nu zeggen namens de werklieden of uit zich zelf. Nauwelijks echter is dit door den heer Hiemstra geopperd, of hij wil nu weer aan de werklieden de fooien vergoeden. Spreker had dit niet van den heer Hiemstra verwacht. De heer Lautenbach wil het voorstel van den heer Bertling gaarne ondersteunen. De arbeiders toch hebben eenige jaren een minimum loon genoten en men moet niet uit het oog verliezen dat dit minimum loon niet toereikend is om te voorzien in de eerste levensbehoeften. Hij, die geen vreemdeling is in een arbeidersgezin, weet dat het bedrag der fooien bestemd wordt voor het aanbrengen van ver beteringen in de kleeding en in de huishouding. Wan neer nu die fooien worden afgeschaft, is dat buiten gesloten. Men moet bovendien niet uit het oog ver liezen dat ook de emolumenten ten bedrage van ƒ1.50 per week vervallen zijn, zoodat zij, die èn de fooien èn de emolumenten missen, daarvan een schade zullen ondervinden van 130.— per jaar. Dat is de bere kening hier jaren geweest, en óók werden daarmee voorheen de lage loonen goed gepraat. Spreker meent dan ook dat er alle aanleiding be staat om den betrokken werklieden eenmaal 40. vergoeding te geven. De heer Hiemstra heeft nog niet gesproken en toch heeft hij al een aanval van den wethouder Schoon dermark te verduren gehad. Een interruptie aan het adres van den heer Burger is oorzaak dat de Wet houder spreker inconsequentie verwijt, maar deze aanval van den heer Schoondermark is niet op zijn plaats. Door de verwerping van het amendement om de voorgestelde loonsverhooging op 1 Januari te doen ingaan, zullen de werklieden, wanneer met ingang van 1 Mei het fooienverbod in werking treedt, schade lijden. Spreker acht het wenschelijk hen daarvoor schadeloos te stellen. Op welke manier dit moet ge beuren laat spreker koud. Hij gelooft wel dat Bur gemeester en Wethouders zullen inzien dat zulks noodig is. Wanneer dat gebeurt, zullen Burgemeester en Wethouders tegenover het fooienverbod ook veel sterker staan. Spreker ondersteunt dan ook het voor stel van den heer Bertling om vergoeding te geven. Hij oordeelt met dit raadslid dat dit beter is dan het later in werking laten treden van het verbod om fooien aan te nemen of te vragen. Do heer Schoondermark heeft gezegd dat spreker heeft beweerd dat alle werklieden tevreden zouden zijn. Zeker dat is ook zoo, maar ten opzichte van de fooien was toen geen besluit genomen. Daarover

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1913 | | pagina 3