88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1918.
De Voorzitter ziet daar oppervlakkig geen bezwaar
in. Hij wil echter liever de redactie zoo niet maar
voetstoots wijzigen en vraagt of de Raad het goed
vindt dat Burgemeester en Wethouders de redactie
van dit artikel nog eens goed bezien.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer Vonck wijst er nog op dat in het ontwerp
nu eens sprake is van aanleg van riolen, dan weer
van aanleg van rioleering. Dit is minstens niet con
sequent en in het gegeven geval ook niet juist.
Hier moet worden gesproken van den aanleg van
riolen. Met rioleering wordt een compleet stelsel van
riolen bedoeld. Spreker geeft Burgemeester en Wet
houders in overweging deze kwestie bij de eindredactie
nog eens na te gaan.
De Voorzitter antwoordt dat het niet in de bedoeling
heeft gelegen verschil te maken tusschen riolen en
rioleeringen. Spreker geeft de toezegging dat Burge
meester en Wethouders ook deze zaak nader onder
do oogen zullen zien.
De artikelen 48 worden met algemeene stemmen
aangenomen, waarna de verordening in haar geheel
met algemeene stemmen wordt vastgesteld.
Aan de orde is de verordening op de invordering
(onderdeel B.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
De artikelen 15 worden met algemeene stemmen
aangenomen, waarna de verordening in haar geheel
met algemeene stemmen wordt vastgesteld.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
hernieuwde vaststelling van verordeningen tot heffing
en op de invordering van schoolgeld voor onderwijs aan
het gymnasium (Bijlage no. 16).
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Burger kan bij de bespreking dezer zaak
verschillende zaken laten rusten, die door curatoren
zijn behandeld, deels omdat Burgemeester en Wet
houders te dien opzichte aan de wenschen van curatoren
zijn tegemoetgekomen en anderdeels omdat het onder
geschikte punten betrof.
Een belangrijke kwestie blijft er over, n.l. die van
het schoolgeldjaar. Thans is het schoolgeldjaar gelijk
aan het schooljaar en als dit zoo blijft, dan kan met
eene zeer eenvoudige wijziging van de bestaande
verordening worden volstaan. Spreker meent dit
punt, hoe principieel ook, wel bij artikel 2 te mogen
behandelen, ook al zal eventueele aanneming van zijn
amendement willicht moeten leiden tot terugzending
van het voorstel aan Burgemeester en Wethouders.
Den heer Zandstra en zijne partijgenooten is het
opgevallen dat in de verordening op de schoolgeld-
heffing van het gymnasium een artikel ontbreekt dat
de toelating tegen verminderd schoolgeld voor on- en
minvermogenden regelt. Het valt te meer op, nu bij
het Lager- en Middelbaar Onderwijs daarin wel is
voorzien. Zelf stelde de minister het subsidie aan de
Middelbaar Technische School afhankelijk van de
opneming eener bepaling omtrent kosteloos onderwijs
en onderwijs tegen verminderd schoolgeld. Het wil
spreker en zijn partijgenooten voorkomen, dat zooiets
op het gymnasium ook reden van bestaan heeft.
Particuliere fondsen, de z.g.n. leenen, geven beurzen
voor het Hooger Onderwijs. Toch is niet ieder, voor
wien het volle schoolgeld te hoog is, zoo gelukkig
een dergelijke beurs voor zijn kind of pupil te vero
veren. Voor zulke menschen zou het een steun zijn,
indien de leerling het gymnasium kosteloos of tegen
verminderd schoolgeld mocht bezoeken.
Omstandigheden van verschillenden aard kunnen zich
voordoen, die het opnemen van een dergelijke bepa
ling wenschelijk maken. Ernstige gebeurtenissen
in de familie kunnen een huisgezin in een minder
gunstigen toestand brengen, zoodat het betalen van
schoolgeld te bezwarend wordt en het zou te betreu
ren zijn dat jongelui met aanleg hun studie dan niet
konden voortzetten. Het zijn deze overwegingen die
spreker de vrijheid geven het volgende voorstel in te
dienen
„Leerlingen, wier ouders onvermogend zijn, of
onvermogende ouderlooze leerlingen, kunnen kosteloos
worden toegelaten.
Voor leerlingen, wier ouders minvermogend zijn of
voor minvermogende ouderlooze leerlingen, bedraagt het
schoolgeld het vijfde deel van de in deze verordening-
genoemde bedragen".
De heer Wilhelmij moet eene kleine opmerking
maken naar aanleiding van de zinsnede uit de toe
lichting „Vooreerst is het beginsel aanvaard dat voor
„leerlingen van buiten, uit één gezin, geen reductie
„meer wordt verleend". Hiermede gaat hij volkomen
accoord, maar „ten andere wordt voor het schoolgeld
,,hij aangeslagen, die den leerling naar het gymnasium
„heeft gezonden".
Spreker meent dat dit laatste aanleiding kan geven
tot ontduiking. Iemand die er zelf geen kinderen op
na houdt kan toch, volgens art. 3 der verordering,
schoolgeldplichtige worden als hij b.v. voor iemand
een leerling naar het gymnasium stuurt. Wanneer hij
nu nog twee leerlingen op zijnen naam naar het
gymnasium zendt, dan kan hem slechts ƒ220 worden
berekend, terwijl dit anders voor de drie leerlingen
ƒ300 aan de Gemeente zoude opbrengen.
Spreker wil geen voorstel doen, maar meent toch
deze opmerking te moeten maken.
De heer Burger wijst er op dat de opmerking van
den heer Wilhelmij ook is gemaakt door curatoren
naar aanleiding van de voorloopigeontwerp-verordening.
Hij meent echter dat, als Burgemeester en Wet
houders geen last verwachten van de bepaling, ook nu
zij op de gevaren gewezen zijn, de kwestie gerust
naar hun denkbeeld kan worden geregeld.
De heer Schoondermark (wethouder) wijst er op
dat in de oude verordening eene bepaling als de heer
Zandstra wenscht, niet voorkwam. Als deze echter
meent dat het wenschelijk is een dergelijke bepaling
op te nemen, moet hij zijn voorstel stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders ten fine van prae-
advies. Dezen kunnen dan het oordeel van de curatoren
inwinnen.
Wat de opmerking van den heer Wilhelmij betreft,
in gemeenteblad no. 9 van 1909 komt ten opzichte
der Middelbare Meisjesschool een dergelijke bepaling
voor en nog nooit is er ter zake eenige kwestie
geweest. Spreker doet het echter genoegen, dat de
heer Wilhelmij erop heeft gewezen. Mocht iemand
dan al eens zoo iets uithalen, dan kunnen Burge
Yerslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 April 1913. 89
meester en Wethouders hem ten opzichte van de be
doeling naar de Handelingen verwijzen.
De Voorzitter vraagt of de heer Zandstra er zich
bij neer kan leggen dat Burgemeester en Wethouders
prae-advies over zijn voorstel uitbrengen.
De heer Zandstra vraagt of het daarvoor nog tijd
is. Spreker meent dat het nu de tijd is om met
zijn voorstel te komen. Toen er nog geen sprake was
van herziening van de verordening op de schoolgeld
heffing van het gymnasium was daar geen gelegen
heid voor. Daar wij nu met de herziening bezig
zijn en deze verordening aan de goedkeuring van de
Kroon moet worden onderworpen, is het nu toch zeker
de tijd dat ons voorstel wordt behandeld. Na dezen
zou het te laat kunnen zijn.
De Voorzitter antwoordt dat het geen voorstel is
vreemd aan de orde van den dag en dat het dus wel
kan worden behandeld. Spreker is echter van oordeel
dat het praktisch is het gevoelen van curatoren te
vragen. Dat de verordening nu gewijzigd wordt is
p-een bezwaar.
O
Later kan opnieuw een wijziging worden aange
bracht, welke wijziging dan weer aan de Kroon ter
goedkeuring kan worden aangeboden.
De heer Zandstra heeft niets tegen het uitbrengen
van prae-advies, als het maar niet te laat wordt om
eon dusdanig artikel dan in de verordening te doen
opnemen.
De Voorzitter antwoordt dat het nooit te laat is.
De heer Zandstra legt zich bij het voorstel van den
Voorzitter neer.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot behandeling van de heffings
verordening. (Onderdeel A.)
Artikel 1 wordt onveranderd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 2.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Burger wil nu het le lid van artikel 2
aldus lezen
Het volle schoolgeld is verschuldigd voor alle leer-
liugen die in- of gedurende de maand September tot
de bevolking der inrichting behooren.
Spreker wijst erop dat daarmee het denkbeeld van
curatoren het schoolgeld is gelijk aan het school
jaar wordt verwezenlijkt. De natuurlijke gang
van zaken is ook dat het schoolgeldjaar gelijk loopt
met het schooljaar. Spreker's persoonlijk oordeel is
dat de regeling door Burgemeester en Wethouders
thans voorgesteld, de onnatuurlijkste is en dat zij tot
allerlei nieuwe kwesties aanleiding zal geven, welke
kwesties vermeden worden door het systeem school
geldjaar is gelijk schooljaar. Dan heeft men geen
kwesties. Burgemeester en Wethouders nu hebben
voor hun voorstel geen ander motief dan het verge
makkelijken der administratie. Curatoren veronder
stelden zulks reeds, doch waren van oordeel en
spreker is dat nog dat, van hoeveel belang een
gemakkelijke administratie ook zijn moge, dat gemak
moet achterstaan bij den maatschappelijken toestand,
bij hot belang der geadministreerden.
Spreker wil nog een opmerking maken. Burge
meester en Wethouders zeggen dat het ook zoo is
bij het Lager Onderwijs en dat het wenschelijk is
alle verordeningen naar één model te maken. Voor
die wenschelijkheid voelt spreker niets.
Men zal spreker misschien tegenvoeren dat hij in
dertijd heeft gestemd voor een dergelijke bepaling-
bij de Meisjesschool. Spreker kan daarvan alleen
zeggen dat het hom spijt, want ook daar komen al
kwesties over het schoolgeld voor. Het is de natuur
lijkste weg dat het schoolgeldjaar gelijk wordt ge
steld aan het schooljaar.
Het amendement van den heer Burger wordt onder
steund en maakt tegelijk met het voorstel van Burge
meester en Wethouders een punt van beraadslaging uit.
Do heer Schoondermark (wethouder) heeft van den
heer Burger alleen gehoord dat het de natuurlijkste
weg is het schoolgeldjaar gelijk te stellen aan het
schooljaar. Bezwaren tegen do regeling door Burge
meester en Wethouders voorgesteld heeft spreker
echter niet gehoord. Hij zou die bezwaren wel eens
willen vernemen. Wel wordt er op gewezen dat de
regeling van Burgemeester en Wethouders aanleiding
zal geven tot groote moeilijkheden, maar de ervaring
heeft hun geleerd dat zij met een dergelijke regeling
tot nu toe niet den minsten last hebben gehad. De
schoolgeldplichtigen toch worden aangeslagen van het
oogenblik af dat zij kinderen ter school hebben tot
dat deze vertrekken evenals met de andere belasting
schuldigen.
De heer Burger zegt nu wel dat Burgemeester en
Wethouders als motief voor hun voorstel zeggen dat
het bij de andere onderwijsinrichtingen ook zoo is
geregeld, maar dit is voor spreker geen motief als bij
een regeling verkeerd vindt. De regeling is hoogst
eenvoudig. Iemand, die in September een kind ter
school zendt, wordt aangeslagen tot Januari om daarna
weer te worden aangeslagen voor een vol jaar. Ver
trekt de leerling, dan wordt de vader aangeslagen
voor den tijd dat de school is bezocht. De door
Burgemeester en Wethouders voorgestelde regeling-
geeft veel voordeel. Zij is hier nog noodiger dan bij
do Middelbare Meisjesschool, omdat er ook verrekening
met het Rijk moet plaats hebben. Bovendien is de
regeling voor eene vergemakkelijking der administratie
van veel belang.
De heer Burger is niet van plan een breed debat
te voeren, maar hij wordt gesommeerd om nogmaals
het woord te vragen.
Het gemak, dat de door Burgemeester en Wethouders
voorgestelde regeling voor de administratie meebrengt,
zal spreker geenszins ontkennen. Het gemak voor de
administratie zal echter moeten wijken voor den
natuurlijken toestand. Spreker wordt nu uitgenoodigd
te zeggen wat het voordeel van de door hem voor
gestelde regeling is. Dat voordeel is daarin gelegen
dat iemand die zijn kind met het eind van een leer
jaar van de school neemt dat is het gewone geval
niet meer met de gemeente heeft te verrekenendat
ontheffing en restitutie uitzonderingen zullen blijven,
zooals het behoort.
De Voorzitter geeft toe dat de maatschappelijke
toestand niet moet worden opgeofferd aan bureau
cratische beginselen. Dat gebeurt echter ook niet,
want spreker gelooft niet dat een der ouders iets van
de verandering zal bemerken.
Er wordt gezegd dat men ontheffing zal moeten
vragen, waarna dan zal moeten worden overwogen
of voor het verleenen ervan aanleiding bestaat. Het
gewone verloop is dat iemand in September een aan
slagbiljet krijgt en in Januari weer een. Gaat nu
een leerling tusschentijds de school verlaten dan wordt
de kwestie der restitutie zuiver administratief ambts
halve geregeld. De bezwaren van curatoren tegen de
door Burgemeester en Wethouders voorgestelde rege
ling snijden geen hout.