Vergadering van Dinsdag 2 September 1913.
196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Augustus 1913.
zijn nog vele jaren te mogen werken in het belang
der goede stad onzer inwoning.
De Voorzitter zegt het volgende
Ik mag de vergadering niet sluiten, alvorens de
heeren Beucker Andreae en Hartelust een woord van
afscheid te hebben toegesproken. In de eerste plaats
U, mijnheer Beucker Andreae, die 33 jaar lid van
den Raad is geweest en die gedurende al dien tijd
een belangrijk aandeel in het bestuur der gemeente
hebt genomen. U zijt lid geweest van verschillende
commissiën, die voor de begrooting, de gemeente
rekening, de reclamecommissie en de commissie voor
de bewaarscholen, van welke commissie U jaren lang
de drijvende kracht zijt geweest. Meermalen zijt gij op
getreden als waarnemend wethouder en als burgemeester
en dit is al een groot bewijs van het vertrouwen, door
Uwe medeleden in U gesteld. Toch zou ik een gevoel
hebben van niet weer te geven wat thans door den
Raad gaat, als ik het bij deze dorre opsomming liet
blijven. Zelf hebt U reeds gesproken van de vriend
schappelijke verhouding die tusschen U en Uwe mede
leden bestaat. Vele vrienden echter, die gij hier in
dezen Raad hebt gehad, zijn thans niet meer. Van
Uwe medeleden, die op 26 October 1880, toen gij hier
binnenkwaamt, zitting hadden, is er niet een meer
hier, zoodat gij het oudste lid zijt van den Raad van
thans. Omgekeerd zie ik in U een der laatste ver
tegenwoordigers van een geslacht raadsleden, dat
vroeger sterker vertegenwoordigd was dan nu. Ik
begrijp dat U daardoor veel hebt verloren, maar dit
is 's werelds loop en gij zult er U niet over hebben
beklaagd. Ik ben ervan overtuigd dat alle raadsleden,
zonder onderscheid van richting, eerbied hebben voor
den grooten ernst, waarmee gij de zaken behandelt,
voor uw onpartijdigheid die U heeft doen gaan
waar de plicht U gebood, voor de hoogheid van Uw
karakter. Ik hoop dat U een gelukkigen levensavond
mag zijn beschoren, en dat gij nog lang getuige zult
mogen zijn van den bloei der gemeente, die u altijd
zoo na aan het hart heeft gelegen.
Gij, mijnheer Hartelust, hebt het voorbeeld van den
heer Beucker Andreae in één opzicht slecht gevolgd.
Gij hebt slechts zes jaar zitting gehad in den Raad,
maar toch hebt gij in dien tijd veel kunnen doen.
Den heer Beucker Andreae zijt gij opgevolgd in de
Commissie voor de bewaarscholen en ook op andere
wijze hebt gij aan het bestuur der gemeente deel
genomen. Wij hebben dan ook slechts één grief
tegen U, n.l. deze, dat gij zoo spoedig heengaat, omdat
gij behoort tot de menschen, die in de gemeente
groote belangen hebben en die wij in den Raad zoo
noodig hebben.
Er is echter één troost en die is hierin gelegen,
dat Uw uittreden uit den Raad een gevolg schijnt te
zijn van de uitbreiding Uwer zaak. Dat is een ge
lukkig verschijnsel èn voor U èn voor de gemeente.
Ik hoop dat ook gij nog vele jaren getuige zult
mogen zijn van den bloei der gemeente.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade
ring door den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 2 September 1913. 197
Tegenwoordig eerst 22, later 23 leden, te weten de
heeren Tulp, Schoondermark, Lautenbach, Wilhelmij,
Berghuis, Tijsma, Hiemstra, G. W. Koopmans, Zand-
stra, Burger, Komter, van Messel, Oosterhoff, Feitz,
Peletier, Tiemersma, Boosman, Fransen, J. Koopmans,
de Haan, Haverschmidt en Menalda. Later de heer
Vonck.
Afwezig zonder kennisgeving de heer Beekhuis.
Eene vacature.
Voorzitterde heer mr. J. A. N. Patijn, Burgemeester.
I. Aan de orde is
De beëediginq van de nieuw inkomende leden, de heeren
N. T. Haverschmidt J.Hzn., W. Fransen Jzn., H. Tie
mersma, C. L. B. J. Feitz, P. A. de Haan, H. J. Peletier,
,7. Koopmans, J. Boosman en J. Oosterhoff W.Jzn.
De Voorzitter deelt mede dat is ingekomen eene
resolutie van Gedeputeerde Staten, waarbij voor ken
nisgeving wordt aangenomen het bericht van Burge
meester en Wethouders betreffende de toelating als
raadsleden van de genoemde heeren.
Spreker leest den nieuwbenoemden leden de eeden
(verklaringen en beloften) voor, die bij artikel 39 der
Gemeentewet zijn voorgeschreven.
De heeren N. T. Haverschmidt J.Hzn., W. Fransen
Jzn., C. L. B. J. Feitz, P. A. de Haan, H. J. Peletier,
J. Boosman en J. Oosterhoff W.Jzn. leggen de bij
artikel 39 der Gemeentewet voorgeschreven eeden, de
heeren J. Koopmans en H. Tiemersma de beloften en
verklaringen af in handen van den Voorzitter.
De Voorzitter wenscht de nieuwe leden geluk met
hunne benoeming en, voorzoover zij reeds deel uit
maakten van den Raad, met hunne herbenoeming.
Spreker hoopt dat zij in de gelegenheid zullen worden
gesteld veel belangrijks tot stand te brengen, in aan
gename samenwerking en tot hun eigen voldoening,
en hij vertrouwt, dat zij daarbij als eenige drijfveer
zullen hebben de belangen der gemeente Leeuwarden.
Hij verzoekt den ledon do voor hen bestemde zetels
te willen innemen.
II. De Voorzitter zegt dat hij, nu wij pas de nieuwe
leden in ons midden hebben, moet constateeren dat
er weer een zetel onbezet is. Dit is het gevolg van
een buitengewone omstandigheid n.l. deze, dat een lid
van den Raad is geroepen een hoog ambt te bekleeden,
het hooge ambt van Minister. De heer Bertling heeft
sedert Vrijdag van rechtswege opgehouden lid van
den Raad te zijn. Spreker zal over den Minister
niet spreken, dat gebeurt toch in ruime mate buiten
deze zaal, maar wil met een enkel woord het oud
raadslid gedenken. Do Raad verliest in den heer
Bertling een lid, begaafd met een groote mate van
scherpzinnigheid, een lid, dat veel belang stelde in de
zaken der gemeente en dat zeer aangename eigen
schappen in den omgang had. Spreker gelooft dan
ook dat allen het betreuren, dat het lidmaatschap van
den heer Bertling zoo kort heeft geduurd en met
hem hopen, dat het den heer Bertling en zijn gezin
in hun nieuwe omgeving wel moge gaan.
III. De Voorzitter draagt thans de notulen der op
Dinsdag 26 Augustus gehouden vergadering ter goed
keuring voor.
De heer Burger heeft gelezen dat hij afwezig is
geweest zonder kennisgeving. Spreker heeft, zooals
de Voorzitter zich zal herinneren, kennis gegeven dat
hij de vergaderingen van Augustus niet kon bijwonen.
Hij verzoekt de notulen alsnog in dien zin te wijzigen.
Met algemeene stemmen wordt dienovereenkomstig
besloten en worden de notulen, aldus gewijzigd, vast
gesteld.
IV. Wordt medegedeeld:
1. dankbetuiging namens Hare Majesteit de
Koningin voor de Haar uit naam van het gemeente
bestuur en de burgerij aangeboden gelukwenschen, bij
gelegenheid van Haar verjaardag op 31 Augustus j.l.
2. dat door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd
de raadsbesluiten
a. dd. 22 Juli 1.1. tot opnieuw vaststelling van het
reglement op het bestuur van het Nieuwe Stads
Weeshuis en de in artikel 20 van dat reglement be
doelde tabel
b. dd. 12 Augustus 1.1. waarbij aan D- Timmermans
afwijking is toegestaan van artikel 24 der bepalingen
van uitgifte van bouwterreinen aan het Nieuwe Kanaal;
c. dd. 12 Augustus 1.1. voor zooveel betreft den
aankoop van gedeelten grond, gelegen aan den Oos
tersingel, van de heeren Th. Overmeer c.s.
De mededeelingen 1 en 2 worden voor kennisgeving
aangenomen.
3. adres van W. van Daalen e. a., houdende verzoek
het voetbal- en het kaatsspel binnen de bebouwde
kom der gemeente te verbieden.
Wordt voorgesteld dit adres te stellen in handen
van Burgemeester en Wethouders ter afdoening.
De heer Zandstra wil de gedachten van Burge
meester en Wethouders over deze zaak wel eens weten
en vraagt of het niet mogelijk is, dat zij een prae-
advies over deze niet onbelangrijke kwestie uitbrengen.
Wanneer toch het spelen op het plein den ingezetenen
overlast bezorgt, heeft de Raad toch zeker wel iets
te zeggen.
De heer G. W. Koopmans wil, ofschoon hij over
tuigd is dat het adres niet bij den Raad behoort, een
enkel woord tot versterking van het in het adres ge
opperde bezwaar zeggen. Een van de gebreken, die
Leeuwarden aankleven, is het gemis van een volks
of sportpark. Enkele jaren geleden is er een plan
geweest van den Directeur der Gemeentewerken. Dat
plan was zeer goed uitgewerkt. Het park zou komen
op de plaats waar nu het Rengerspark is en zou zich
zelf, naar beste weten, financieel kunnen bedruipen.
In Groningen heeft men buiten de stad een uitge
strekt veld, voor de spelen, die de jongelui meenen
te moeten beoefenen.
Hoe zou men zich in Amsterdam de „Dam", in
Utrecht,,het Vreeburg", in Groningen de „Groote markt"
kunnen voorstellen als pleinen, waarop door de jonge
lui zulke woeste spelen kunnen worden beoefend?
Spreker geeft Burgemeesters en Wethouders in over
weging eens rond te zien of er voor dat doel geen
gelegenheid is te vinden. Zij moeten daarvoor een
terrein hebben en, is dit niet particulier te krijgen,
dan moet de gemeente ingrijpen.
Spreker heeft, om te illustreeren hoe noodzakelijk
het is dat het spelen op het Wilhelminaplein verbo-