348 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 28 December 1910.
Dit voorstel luidt als volgt:
De Directeur der licht bed rij ven heeft er onze
aandacht op gevestigd dat ten behoeve van de
kolenbesparing nog verder strekkende maatregelen
kunnen en moeten worden genomen, dan de m de
laatste raadsvergaderingen vastgestelde verorde
ningen op het gebruik van het gas en de electrici-
teit (ui op liet verlichten van winkels inhouden.
Het provinciaal electriciteitbedrijl dringt dan ook
op beperking in het gebruik van electro-motoren
in den spertijd aan. Zelfs beveelt de Directeur daar
naast aan een scherper verbod ten aanzien van
winkels en een grootore inperking van de straat
verlichting, meer bepaald daar waar hiervoor elec-
triciteit wordt gebezigd.
By het overwegen dezer maatregelen in onze
vergadering werden ook genoemd restaurants,
café's en dergelijke vereenigingslokalen, die ter
zake nog aan geen enkelen uitzonderingsregel zijn
onderworpen. Ten aanzien van deze en van de
motoren hebben wij ons voorloopig tot het richten
van verzoeken aan de betrokkenen bepaald, die,
als zij niet tot het beoogde doel leiden, eveneens
in bevelen krachtens de politieverordening zullen
moeten worden omgezet, terwijl aan den Directeur
de noodige instructies zijn gegeven om, waar mo
gelijk, de straatverlichting nog meer dan thans
reeds geschiedt in te krimpen. Met betrekking tot
winkels wil het ons voorkomen dat de verordening
op het verlichten van deze (gemeenteblad no. 31
van dit jaar) een aanvulling moet ondergaan, in
dien zin, dat het lichtverbruik vóór 9x/4 uur
's avonds aan banden wordt gelegd en alle bij ge
bouwen behooorende buiten-straatlichten, behou
dens ontheffing in bijzondere gevallen, worden
verboden.
Wy hebben daartoe de eer U voor te stellen te
besluiten volgens het hieronder afgedrukte ont
werp.
De Raad der gemeente Leeuwarden;
gezien het voorstel van Burgemeester en Wet
houders:
besluit
vast te stellen de navolgende Verordening tot
wijziging der verordening, houdende verbod van
het verlichten van winkels.
Artikel I.
Na artikel 1 worden twee nieuwe artikelen 2 en
3 opgenomen, luidende:
Artikel 2.
Het is verboden in winkels (kapperssalons niet
inbegrepen)
h. behalve achter de uitstallingsramen, meer
gas- of electrisch licht te branden dan de helft van
het gewone verbruik, behoudens dat ten minste
één licht is toegelaten.
Onder gewoon verbruik wordt verstaan de hoe
veelheid gas of electriciteit, die zou worden ge
bruikt, als al de in den winkel aanwezige lichten,
die achter de uitstallingsramen daaronder niet be
grepen, zouden zyn ontstoken. Ter bepaling van
het getal in den winkel aanwezige lichten komt
uitsluitend de toestand op den 23 December
1916, extra aangebrachte kerstverlichting niet
medegerekend, in aanmerking.
Artikel 3.
Het is verboden aan de straat buiten gebouwen
daarbij behoorende gas- of electrische lantaarns te
branden.
Artikel 11.
De artikelen 2, 3, 4 en 5 der verordening hou
dende verbod van het verlichten van winkels,
worden genummerd onderscheidenlijk 4, 5, 6 en 7.
Artikel III.
Na het eerste lid van artikel 4 wordt, na ver
vanging van de punt door een kommapunt, inge
voegd een nieuwe zinsnede, luidende:
ten aanzien van lantaarns buiten gebouwen.
Artikel IV.
Deze verordening wordt afgekondigd op den dag
harer vaststelling.
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter wijst erop dat de redactie van
het voorstel niet door Burgemeester en Wethou
ders is besproken. Zoodoende zyn er een drietal
punten in, die niet de juiste bedoeling weergeven.
In de eerste plaats de uitzondering van de kap
perssalons in artikel 2. Er is geen enkele reden
oni in uitstalkasten van kapperssalons meer dan
één licht te branden. Wel zyn er redenen om in
het salon zelf meer licht toe te staan. Die uitzon
dering moet dus uit art, 2a worden geschrapt en
naar art. 2b worden overgebracht. Art. 2b moet
dus worden gelezen:
„behalve achter de uitstallingsramen (kappers-
„salons niet inbegrepen) enz.".
Verder is het in art. 2a de bedoeling dat achter
één uitstallingsraam niet meer dan één licht mag
branden, zoodat „ieder" in art. 2a moet worden ver
anderd in één.
In de derde plaats is er niet gerekend op win
kels, welke na 23 December zijn geopend.
Daarom moet de laatste alinea van art. 2 sub b
aldus worden gelezen:
„Ter bepaling van het getal in den winkel aan
wezige lichten komt niet in aanmerking vermeer-
dering van de op 23 December 1916 bestaande
„verlichting, extra aangebrachte kerstverlichting
„niet medegerekend."
De heer Berghuis (wethouder) gelooft na de toe
lichting door den Voorzitter gegeven, dat het
zoo niet in orde is. Er staat: achter één uit
stallingsraam meer dan één licht te branden is ver
boden. Wanneer nu de winkelier twee lichten heeft
van 1000 kaarsen en hy vervangt die door één vau
2000, dan wordt het doel niet bereikt. Spreker
.meent dat de lichtsterkte ook moet worden vast
gelegd.
De Voorzitter meent dat de laatste clausule daar
op slaat. Burgemeester en Wethouders hebben het
alleen gezocht in het aantal lichten en niet in de
ljchtsterkte.
De heer Attema heeft hetzelfde denkbeeld op
gevat als de heer Berghuis. Ook hy meent dat do
lichtsterkte moet zijn aangegeven. Iemand, die nu
een licht heeft van 100 kaarsen, kan daarvoor wel
een van 2000 in de plaats aanbrengen.
De heer Peletier meent dat dit bezwaar wel te
ondervangen is door te lezen: achter ieder raam één
licht van „normale lichtsterkte" te branden. De
bedoeling is te bepalen, dat de lichtsterkte niet mag
worden vergroot.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 28 December 1916. 349
Spreker vreest voor die vermeerdering, als het
niet wordt verboden, uit een oogpunt van reclame.
Door de toevoeging „van normale lichtsterkte"
wordt die vermeerdering voorkomen.
De heer Berghuis (wethouder): „van bestaande
lichtsterkte."
De heer Hiemstra zegt dat de toepassing' moei
lijk is. Het kan toch gebeuren dat er lampen bran
den van verschillende lichtsterkte. Die zyn bei
de van de bestaande lichtsterkte en dan wordt die
met de grootste lichtsterkte genomen.
Spreker dacht het bezwaar te ondervangen door
in art. 2b te schrappen: „behalve achter de uitstal
lingsramen". Dan mag ook daar niet meer worden
verbrand dan de helft van het gewoon verbruik.
De Voorzitter meent dat voor het denkbeeld van
den heer Peletier wel iets is te zeggen. Spreker
meent dat het dan het beste is een alinea c toe te
voegen, luidende:
een bestaand licht te vervangen door een van
grootere lichtsterkte.
De heer Fransen vraagt wat verstaan wordt
onder een uitstallingsraam. Men kan een pui heb
ben waarachter één uitstalkast, doch waarvan het
spiegelglas b.v. in drieën is verdeeld. Mag dan
achter elk ruit één licht branden of slechts één in
de geheele kast.
De Voorzitter antwoordt dat bij meerdere ramen
achter elk raam één pit mag branden.
De heer
kast is!"
Fransen: „ook als er één uitstal-
De Voorzitter: „de bedoeling is dat er per raam
één licht mag branden."
Spreker wil nog voorstellen ten aanzien van het
sub c bepaalde dispensatie mogelijk te maken, om
dat er zich gevallen kunnen voordoen dat zulks
noodig is.
De beraadslaging wordt gesloten en het nieuwe
art. 2 hierna aangenomen, zooals het is gewijzigd.
Aan de orde is art. 3.
De heer H. P. de Haan vraagt of het de bedoe
ling is de verlichting van gangen of stoepen weg
te krijgen. Ten kantore der hypotheken en van
kadaster wordt de gang en de stoep verlicht door
één pit, die zich bevindt in het bovenlicht der voor
deur. Als die niet meer mag branden, dan loopt het
publiek gevaar den weg niet te kunnen vinden.
De Voorzitter zegt dat voor een dergelijk open
baar gebouw dispensatie kan worden verleend.
Bovendien is het de bedoeling dat de lantaarns,
die buiten hangen, niet mogen branden. In dit ge
val hangt die lantaarn niet buiten het gebouw.
De heer Hiemstra heeft den indruk gekregen, dat
de gemeente voor de straatverlichting van de gang
lichten profiteert. Spreker was Maandag j.l. in de
Sacramentstraat; daar brandde geen licht. Als
er dan een kar staat, kan men daar in donker
gemakkelijk tegenop loopen. Dat is nu wel niet
levensgevaarlyk, maar toch zeer onaangenaam. Als
het dan ook de bedoeling is zooals de heer H. P.
de Haan zegt, dan is het gewenscht dispensatie
te verleenen. Anders kunnen er wel ongelukken
gebeuren.
De Voorzitter antwoordt dat de bepaling van
art. 3 slaat op winkels, die lampen buiten hebben
hangen, bioscopen, e. d.
Art. 3 wordt met algemeene
steld.
stemmen
vastge-
Artikel III van het ontwerp wordt met alge
meene stemmen vastgesteld, nadat daaraan nog is
toegevoegd:
De verordening in haar geheel wordt met alge
meene stemmen vastgesteld.
Dit voorstel luidt als volgt:
Niet zonder aarzeling en met de stellige verzeke
ring, dat zij zich van geen gebrek aan eerbied voor
de besluiten van den lïaad bewust zijn, richten
ondergeteekenden zich tot hunne mede-leden met
de vraag of het niet gewenscht zou zijn terug te
komen op het nog niet lang geleden genomen be
sluit inzake de uitbreiding der bestaande begraaf
plaats, in ieder geval de uitvoering eenigen tyd
op te schorten, ten einde nog een onderzoek in te
stellen naar een meer geschikte plaats voor het
stichten van eeue nieuwe algemeene begraafplaats.
Zooals bekend is, werd den 28 Maart jl. het
voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.
25 Febr. 1916, no. 17, naar aanleiding van en in
vervolg op het. oorspronkelijke voorstel d.d. 5 Dec
1914, no. 37, tot liet aanleggen van eene nieuwe al
gemeene begraafplaats, bedoelende de bestaande
begraafplaats uit te breiden met het daarachter
gelegen stuk land aan de „Oude Meer", aangeno
men met 15 tegen 9 stemmen. Een voldoende meer
derheid alzoo, en op dezen grond zou een verzoek
tot intrekking of schorsing niet te verdedigen zijn.
Maar leest men de debatten, dan blijkt daaruit,
dat het meerendeel van hen, die voor dit voorstel
hebben gestemd, dit met zeer weinig ingenomen
heid hebben gedaan en alleen met liet voorstel zijn
meegegaan, omdat men meende van twee kwaden
het minst slechte te moeten kiezen.
Want feitelijk werden in den grond der zaak
twee voorstellen van de zijde van Burgemeester en
Wethouders naar voren gebracht; het door den
Raad aangenomen voorstel tot uitbreiding van de
bestaande begraafplaats, en liet plan van de min
derheid van dit college, n.l. de aanleg van een
nieuwe begraafplaats op het z.g. „Hinneland", dat
volgens deze minderheid verre de voorkeur ver
diende, boven het door de meerderheid ingediende
voorstel tot uitbreiding.
Het is onze bedoeling niet in herhaling te treden
van de motieven voor dit laatste aangevoerd. Ze
zijn op voldoende wyze door de minderheid in het
voorstel van 26 Febr., no. 17, aangegeven. Alleen
zij hier aangestipt, dat blijkens de debatten van den
Raad, die hoewel kort, toch aan duidelijkheid niets
te wenschen overlieten, men ook voor dit plan wei
nig voelde, en ofschoon men vry algemeen naar het
aanleggen van eene geheel nieuwe begraafplaats
overhelde, daarvoor dan echter een ander terrein
wenschte te zien aangewezen, wanneer dit althans
op niet te verren afstand van de grens der be
bouwde gemeente te vinden zou zijn.
Maar zou er dan een zoodanig terrein niet te
vinden zijn, wanneer men de grens, waar binnen
de begraafplaats moet liggen, niet al te eng trekt?
-J .1: «U Aki
19. i oorntel run Burgemeester en thouders tot wij
ziging der verordening, houdende verbod, van het ver
lichten van winkels (gemeenteblad 1910 no. 31).
a. achter ieder uitstallingsraam meer dan één
gas- of electrisch licht te branden;
„d. ten aanzien van het in artikel 2 onder c
bepaalde."
14. Voorstel van de heeren J. Koopmans en W. Fran
se t Jzn., leden van den Raad, tot het doen instellen
van een onderzoek naar de mogelijkheid om, met. opr
schorting van de uitvoering van het raadsbesluit van
28 Maart 1916, een ni-uwe algemeene begraafplaats
aan den Stienserwe.g aan te leggen.
VH 7