Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Vrijdag 27 September 1918 2.">3
Vergadering van Vrijdag 21 September 1918.
Tegenwoordig 23 leden, te weten de heeren: Dijk
stra, Dijstra, Nijliolt, Collet, Tiemersma, Terpstra,
Berghuis, De Vos, De Haan, Ha vers ohmidt, Zand-
stra, Oosterhoff, Koop mans, Peletier, Hiemstra,
Schaafsma, van Weideren baron Eengers, Beekhuis,
van Sloterdijck, Menakla, Attema, Cohen en
Sehoondermark.
Afwezig met kennisgeving 2 leden, de heeren
Tulp en Kransen.
Voorzitter: de heer mr. J. A. N. Patijn, burge
meester.
De Voorzitter zegt dat, waar de vergadering
is belegd op verzoek van de heeren Wethouders, hij
den heer Sehoondermark het eerst het woord' zal
geven.
De heer Sehoondermark (wethouder) zegt het vol
gende
Mijnheer de Voorzitter!
Uw benoeming tot burgemeester van Den Haag
gewerd ons na afloop der raadszitting van j.l. Dins
dag, waarbij cvij tevens vernamen, dat die benoe
ming reeds a.s. Maandag ingaat.
(lij zoudt dus geen vergadering meer leiden.
Dit was de oorzaak, dat de Wethouders U ver
zochten, deze buitengewone vergadering te beleg
gen, om daardoor in de gelegenheid te zijn U nog
met een enkel woord te kunnen toespreken.
In de eerste plaats wenschen wij met deze zoo
hooge onderscheiding van harte geluk, eene onder
scheiding, waaruit blijkt, hoe de regeering Uw werk
en Uwe capaciteit waardeert.
Zeven jaar hebt gij 'hier gearbeid en ik heb bij
Uwe herbenoeming verleden jaar in de raadsverga
dering van 23 September daarvan reeds gewag ge
maakt; ik zou dus in herhaling vervallen wanneer
ik wederom opsomde hetgeen door U is gedaan. Dit
is zeker, dat Uw opvolger met zekeren schroom Uw
werk zal voortzetten, overtuigd als hij moet zijn. dat
hij, wat werkkracht betreft, U moeilijk zal kunnen
evenaren. Mijnheer Patijn! Gij hebt niet gestreefd
naar populariteit, gij hebt gewerkt, hard gewerkt in
het belang der stad, die Gij bestuurdet. Dit was in
Uw oog Uw hoogste plicht. Wij kunnen en mogen
niet anders dan U daarvoor dankbaar zijn en die
dankbaarheid uit ik bij deze.
Gij hebt Uw woord gestand gedaan, dat gij hebt
gesproken bij Uwe installatie als burgemeester op
3 October 1911. Gij hebt met alle kracht die in U was,
gewerkt aan den bloei en de toekomst der gemeente
Leeuwarden.Wees overtuigd, dat Uw naam met eere
genoemd zal worden onder hen, die als magistraat
van deze gemeente zijn opgetreden. Gij kunt met
trots terugzien op den arbeid! hier door U verricht.
Mijnheer Patijn! Het ga U wel, het zij U gegeven
nog lange jaren te werken met dezelfde toewijding,
die U tot heden bezielde en het zij mij veroorloofd
daaraan den wensch toe te voegen, in het bezit van
mevrouw Uwe echtgenoote'.
De heer Beekhuis zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter!
Het is nu zeven jaar geleden, 3 October 1911, dat
mij door toevallige omstandigheden het voorrecht te
beurt viel, U als burgemeester te installeeren. De
Raad zal het mij dan ook niet euvel duiden, dat ik,
nu U van ons scheidt, en waar ik tevens behoor tot
een der oudste Raadsleden, namens den Raad een
woord tot U richt
Mijheer de Voorzitter! Het heeft mij getroffen,
dat ik onlangs naar aanleiding Uwer benoeming tot
burgemeester van Den Haag een stukje in „De
Nieuwe Courant" las, waarin de volgende zinsnede
voorkwam
„Burgemeester Patijn heeft zich te Leeuwarden
niet bemind weten te maken, maar dat kan even
goed aan den aard der Friezen liggen, die hem niet
altijd hebben begrepen, als aan zijne gezindheid".
Ik geloof dat den steller van dit stukje voor den
geest heeft gestaan de burgemeester van vroeger,
die, ik had haast gezegd een caricatuur was van wat
de burgemeester van tegenwoordig behoort te zijn.
Vroeger toch zag men in den burgemeester den
burgervader, die er altijd naar streefde het den in
gezetenen naar den zin te maken en die op die
manier trachtte populair te worden.
Ik behoef niet te verzekeren, dat de taak van den
burgemeester thans een geheel andere is. Er wordt
nu van den burgemeester gevraagd, dat hij iemand
is, die weet wat hij wil en die zijn wil weet door te
zetten in weerwil van allen tegenstand en onaange
naamheden, die iemand, die een initiatief neemt,
wachten. Hij moet de stof kunnen beheerschen, die
hij ten bate der gemeente heef te verwerken. Zoo
iemand moge niet bemind, zijn, hij wordt geacht en
gewaardeerd. Ik geloof namens den Raad te spre
ken, als ik zeg dat Gij aan dien eisch volkomen hebt
beantwoord.
De heer Sehoondermark heeft reeds gezegd, dat
Gij hard hebt gewerkt en dat Gij de gemeente tot
veel grooter bloei hebt gebracht dan waarin zij
reeds verkeerde. Ik geloof, dat het Uw opvolger
moeilijk zal vallen in Uwe voetstappen voort te
gaan. Hem zal echter dit 'beeld voor oogen staan, dat
wij bier in Leeuwarden moeten hebben een vooruit
strevend burgemeeser en dat de bloei der stad daar
van afhangt, een burgemeester, die weet mee te
gaan met zijn tijd. Door dit te doen hebt Gij den weg
gebaand voor volgende burgemeesters. Ik meen
hiermede te kunnen volstaan. Echter wil ik
nog even terugkomen op het tweede gedeelte van
de tirade in de „Nieuwe Courant", waar staat dat
de Friezen U niet zouden hebben begrepen.
Die tirade is onjuist. Uw karakter is niet zoo in
gewikkeld, dat men U niet kan begrijpen. U zijt al
tijd rond voor Uwe meening uitgekomen en hebt die,
om het maar te zeggen, nooit onder stoelen of ban
ken gestoken.
De Friezen hebben U wel degelijk begrepen. Het
hapert hen niet'zoo aan menschenkennis, dat zij 1
niet zouden hebben begrepen. Ik heb U ook goed
begrepen en daarom waardeer ik zoo zeer wat gij
voor de gemeente 'hebt gedaan. Ik wensch I toe, dat
gij ook verder in Den Haag even nuttig werkzaam
moogt zijn als hier in Leeuwarden en dat Gij 1
moogt verheugen in de gezondheid van Uw vrouw,
van wie ik gehoord heb, dat de lucht van Den Haag
zoo bijzonder goed voor haar is. Ik hoop dat het 1
beiden in Uwe nieuwe standplaats wel moge gaan.
De heer Schaafsma zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter!
De sociaal democratische fractie droeg mij op een
enkel woord tot U te richten. U heeft getoond een
groot tegenstander te zijn van onze beginselen. YV ï.l
zijn dientengevolge dikwijls genoodzaakt geweest
met, U te debatteeren, waarbij wij o.i. niet altijd met
die loyaliteit zijn behandeld, waarop wij meenden
recht te hebben.
Wij hebben evenwel steeds Uw ijver en wei in
bracht bewonderd en kunnen tevens met instem
ming getuigen, dat door U de woningbouw krachtig