Vergadering vai Vrijdag I November 1918.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Vrijdag 1 November 1918. 289
Tegenwoordig 24 leden, te weten de heeren:
Dijkstra, Berghuis, Tiemersma, Tulp, Cohen, de
Haan, t ransen, de Vos, Haverschmidt, Beekhuis,
Üosterhoff, Koopman», van Sloterdijek, Djjkstra,
Schaaisma, Collet, Zandstra, Nijholt, Attema,
Hiemstra, de Boer, de Vries, van Weideren baron
Kengers en Sehoondermark.
Afwezig zonder kennisgeving de heer Terpstra.
Voorzitter: de heer J. A. A. Sehoondermark, wet
houder, waarnemend burgemeester; later de heer
mr. J. M. van Beijma, burgemeester.
I. De Voorzitter stelt aan de orde:
1. De beëediging van de nieuw inkomende leden, de
heeren H. de Boer, O. F. de Vries en mr. D. van
Weideren baron Ilengers.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een
resolutie van Gedeputeerde Staten, waarbij voor
kennisgeving is aangenomen het bericht van Bur
gemeester en Wethouders betreffende de toelating
als raadsleden van genoemde heeren.
Spreker leest den nieuw-benoemden leden de
eeden (verklaringenen beloften) voor, die bij artikel
39 der gemeentewet zijn voorgeschreven.
De heeren H. de Boer en O. F. de Vries leggen de
bij artikel 39 der gemeentewet voorgeschreven be
lofte en verklaring, de heer mr. D. van Wel deren
baron Kengers de eeden af, in handen van den
voorzitter.
De Voorzitter wenscht de heeren geluk met hunne
benoeming en gaat uit van de veronderstelling, dat
zij zich het vertrouwen, door de kiezers in hen ge
steld, waardig zullen maken. Hij verzoekt hun de
voor hen bestemde plaatsen in te nemen.
2 Installatie von den nieuw-benoemden burgemeester,
den heer Jhr. Air. J. M. van Beijma, als voorzitter van
den Gemeenteraad.
De Voorzitter verzoekt den heeren Zandstra, de
Haan en Beekhuis den nieuw-benoemden burge
meester binnen te leiden en spreekt daarna, als de
commissie met den burgemeester is binnengekomen,
het volgende:
Mijnheer van Beijma!
Den ltaad is medegedeeld, dat het H. M. de
Koningin behaagd heeft U met ingang van 1 No-
vember te benoemen tot burgemeester dezer ge
meente en bij hem is bericht ingekomen, dat U als
zoodanig door den Commissaris der Koningin be-
eedigd zyt. Gij zult dan vanaf heden den voorzit
terszetel bezetten, doch het zij mij vergund U vooraf
een enkel woord toe te spreken.
In de eerste plaats wensch ik U van harte geluk
met deze hooge onderscheiding. Ik zeg hooge
onderscheiding, want het behoort tot de zeldzaam
heden, dat een burgemeester van het platteland
wordt benoemd tot burgemeester van de hoofdstad
eener provincie en juist dit feit doet mij veronder
stellen, dat gij U door Uwe capaciteiten en werk
lust zoodanig hebt onderscheiden, dat de Kroon IJ
deze moeilijke taak ten volle heeft toevertrouwd.
Bij het afscheid van Uw voorganger heb ik ge
zegd, dat zijn opvolger met zekeren schroom zjjn
werk zou voortzetten, omdat het moeilijk zal vallen
hem te evenaren, maar ik heb er onmiddellijk aan
toegevoegd, dat, als die opvolger zijn beeld voor
oogen houdt, dit voor hem een prikkel zal zyn tot
arbeid..
Mijnheer van Beijma! Ik heb gisteren Uw af
scheid bijgewoond in Leeuwarderadeel. En ik moet
tot mijn genoegen erkennen, dat het daar gespro
kene mij alle hoop geeft voor de toekomst van Leeu
warden. Daaruit bleek mij, dat gij niet alleen hebt
werkkracht en werklust, maar ook tact. Ieder
roemde Uwe rechtschapenheid, eerlijkheid en on
partijdigheid. Ambtenaren, wethouders en raads
leden zagen noode heengaan, eendrachtig hebt gij
samengewerkt voor den bloei der gemeente, die irii
hebt verlaten.
Als ik zeg, dat gij kunt vertrouwen op de mede
werking van de wethouders, den secretaris en den
Raad, als ik zeg dat gij wordt omringd door een
corps van hoofd- en andere ambtenaren, allen even
ijverig en ambitieus, dan kunt gij zeker hoopvol de
toekomst tegemoet zien.
Ik hoop dat liet U gegeven moge zijn langen tijd
werkzaam te zijn voor den bloei onzer gemeente.
Met dezen wensch reik ik U den voorzittershamer
over en bied ik U den ambtsketen aan, waaraan het
wapen van Leeuwarden is bevestigd. Beschouw dit
als een hechte band tussehen U en de gemeente.
De heer van Beijma, hierop den voorzitterszetel
innemende, spreekt het volgende:
Mijne Heeren!
Het zij mij vergund, nu ik hier voor het eerst in
het openbaar optreed als burgemeester, een enkel
woord tot U te spreken. Gij zult begrijpen dat, toen
ik straks de grillige lijn overtrok, die de Zuidelijke
grens vormt tussehen Leeuwarden en Leeuwardera
deel, mijne gedachten vele waren. Ik heb getracht
die te ontleden, maar dat is mij niet volkomen ge
lukt, want zij waren vele. Maar ik heb toch daarin
twee hoofdgroepen kunnen onderscheiden, die ik
heb kunnen vasthouden, n.l. een groep optimisti
sche, lichtgekleurde gedachten en een groep zwaar
dere, van eenigszins pessimistischer aard.
Onder de eerste groep treedt sterk naar voren
een gevoel van dankbaarheid, dat het mij gegeven
is, op deze plaats te mogen staan. Ik hoop van
harte, dat het vertrouwen, door H. M. de Koningin
in mij gesteld, bevredigd zal worden. Ik weet echter
ook, dat H. M. dat vertrouwen niet schenkt, zonder
advies en raad te hebben ingewonnen van hare
raadgevers. Ik gevoel mij gedrongen van deze
plaats een woord van dank te richten tot allen, die
H. M. van raad en advies hebben gediend.
Er was ook wel eenigszins reden voor die optimis
tische gedachten. Ik heb in de vorige dagen ver
schillende burgers ontmoet en uit de gevoerde ge
sprekken klonk een toon van welwillendheid, waar
mee ik hier zou worden ontvangen.
Deze welwillende toon klonk mij ook tegen uit de
woorden, mij door den heer Sehoondermark toe
gesproken.
Deze sprak namens den Raad en ik dank U voor
de mij toegesproken woorden. Ik hoop dat zij in ver
vulling mogen gaan.
Thans wensch ik een oogenblik stil te staan bij
de andere groep van gedachten. En ik moet eerlijk
zeggen, dat in de eerste plaats bij mij opkwam een
gevoel van tegenopzien of het mij werkelijk gegeven
zou zijn mijne plaats te vervullen, zooals dat moet.
Langzamerhand is dat gevoel, toen ik mijne gedach
ten goed liet gaan, verdwenen. Ik hoop, dat het ver
trouwen van H. M. de Koningin gegrond mag
blijken.
Burgemeester en Wethouders vormen ten slotte
niet het bestuur der gemeente. De Raad is het hoofd
en het zal mij niet mogelijk zijn iets uit te voeren,
zonder de medewerking van den Raad. In eiken
gemeenteraad, zoo ook in deze. heeft men verschil-