Veigaderics van Diasdas 13 muil 1920. 130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag '23 Maart 1920. 19. Agenda no. 20). Prae-advies aan Burgemeester on Wethouders op het adres van J. N. H. Weidema e. a. betreffende gemeenschappelijk onderwijs aan jongens en meisjes aan een eventueel op te richten derde school der eerste klasse. worden tot de volgende vergadering aangehouden. Ter behandeling van 20. Agenda no. 21). Rapport der Commissie voor de reclames omtrent bezwaarschriften tegen aanslagen in de plaatselijke directe belasting naar het inkomen, dienst 1919. wordt in geheime zitting overgegaan. Na heropening der openbare vergadering wordt, niets meer te behandelen zijnde, de vergadering door den Voorzitter gesloten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920. 181 Tegenwoordig 21 leden, te wetenmevrouw Buis manBlok Wijbrandi, de heeren Dijkstra, Zandstra, Lautenbach, van der Werff, De Vos, Oosterhoö, O. F. de Vries, Tiemersma, Tulp, Terpstra, Van Weideren baron Rengers, Schaafsma, IJ. de Vries, Fransen, De Boer, Collet, Visser, Schoondermark, Jansen en Postma. Afwezig 4 leden, waarvan met kennisgeving de heeren Berghuis, Nijholt en Dijstra, zonder kennis geving mevrouw BesuijenLindeboom. Voorzitter: de heer Jhr. mr._ J. M. van Beyma, Burgemeester. I. Vaststelling van de notulen der vergaderingen van 27 Januari en 10 Februari 1920. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries Mijnheer de Voorzitter. In het raadsverslag van 10 Februari 1920 heeft ons geacht medelid, de heer De Boer, een officieel stuk van het raadsverslag van 11 November 1919 laten inlasschen, waarin tevens een drukfout is ingeslopen, waardoor het precies het tegendeel zegt van het oorspronkelijke, n.l. het woord „evenmin" van blad zijde 263/1919 is hier op bladzijde 6B veranderd in „eveneens". Spreker bedoelt het stukje op bladzijde 65 links onderaan, dat de heer De Boer aanhaalt uit het verslag van 11 November 1919 en waarbij hij er naar verwijst, „dat Burgemeester en Wethouders in hun voorstel eveneens onderscheid maken tusschen het gehuwd zijn of ongehuwd zijn der onderwijzeres". In het verslag van 11 November 1919 staat evenmin, dit is dus hier een drukfout. De VoorzitterBedoelt U de woorden van den heer De Boer of de Uwe De heer IJ. de Vries: De woorden, die de heer De Boer heeft aangehaald. In het verslag van 11 November 1919, bladz. 263, staat „evenmin" en hier staat „eveneens". Daardoor spreekt deze zin in een heel andere beteekenis. Spreker vervolgt hieropDeze inlassching is zeker om de gelijkhebberij te doen en waar nu deze zaak voor mij een ernstige kwestie is, daar kom ik er nog nader op terug. De betreffende stukken zijn door mij alle nog eens nagegaan en daaruit moet ik consta- teeren, dat bijlage 34 van 1919, regelende de uitbe taling der jaarwedden van de onderwijzers aan de openbare lagere scholen in deze gemeente, in de vergadering van Dinsdag 23 September 1919, in een vloek en een zucht is afgehandeld, omdat er zooveel haast bij was, De Voorzitter: Waar hebt U het eigenlijk over? De heer IJ. de Vries: Over de notulen van 10 Februari. Wat de heer De Boer daar op bladzijde 65 aanhaalt, heeft hij uit het hoofd geciteerd en nu is dit hier ingevuld en een officieel gedeelte bijgeschreven. De Voorzitter: Dus is het zoo niet uitgesproken? De heer IJ. de VriesNu wil ik opmerken dat in art. 2 dier verordening geregeld wordt het verlof bij ziekte en het eventueel uit te betalen salaris van de hoofden en de onderwijzers. Eigenaardig wordt in dit geheele artikel de onderwijzeres niet eens genoemd, zoodat het volgens de letter nog een vraag zou kunnen worden, of een onderwijzeres zich wel op dit artikel zou kunnen beroepen. Nu regelt art. 2 ziekte en waar zwangerschap absoluut geen ziekte is, doch in dien toestand een onderwijzeres een tijdlang in de onmogelijkheid ver keert om onderwijs te geven, daar hebben Gedeputeerde Staten terecht op deze leemte in het voorgestelde artikel gewezen en den Raad verzocht dit alsnog te herstellen, voor de gehuwde onderwijzeres. Naar aanleiding van deze opmerking van Gedepu teerde Staten kwamen de heeren De Boer en Zandstra met hun voorstel, om die bepaling te doen gelden voor alle onderwijzeressen, dus ook de ongehuwde. Zonder nu verder den geheelen loop van deze zaak te releveeren, wil ik toch vaststellen, dat vanaf dat oogenblik door mij direct en steeds positie tegen dit beginsel is genomen. Het is niet te ontkennen dat in de vergadering van 11 November 1919 de Raad zonder hoofdelijke stem ming het voorstel van Burgemeester en Wethouders heeft aangenomen, dus genoegen nam met de regeling van het ziekte-verlof zooals het toen is voorgesteld, maar dat de Raad in zijn meerderheid niet wenschte, dat dit ook van toepassing zou zijn op de vrouwelijke leden van het onderwijzend personeel, betreffende zwangerschap, zonder de nadere bepaling van ge huwde onderwijzeres, dat is gebleken bij de stemming over het amendement-De Boer-Zandstra, dat ver worpen is met 12 tegen 10 stemmen. De Voorzitter: Zou de heer de Vries niet liever een voorstel doen hoe datgene, wat hier verkeerd staat volgens hem, dan wel zou moeten luiden Daar gaat het toch eigenlijk om. De heer IJ. de Vries: Neen, het gaat er om of de heer De Boer mij iets in de schoenen wenscht te schuiven, ja of neen. De Voorzitter: Het is gezegd of het is niet gezegd, zoo niet, dan zijn de notulen niet goed. Als de heer de Vries meent, dat, wat in de notulen staat en wat door den heer De Boer is aangehaald, niet gesproken is, moet hij daaromtrent een voorstel doen. Hij zou dan kunnen voorstellen, dat te laten vervallen. Daar staat o.a. ,,dat de heer De Vries ontkent, dat hij zijn stem „heeft verleend aan het voorstel van het coilege en „dat er iets dergelijks ter sprake is gebracht door „spreker, als hij zoo pas naar voren heeft gebracht. „Spreker zal dan echter uit het betrekkelijk officieel „verslag citeeren wat door hem is gezegd en dan komt dat verhaal tusschen aanhalingsteekens. Dat zou de heer De Vries dus willen laten vervallen? De heer IJ. de Vries: Ja. De Voorzitter: Is daar dan ook iets voor in de plaats gezegd De heer IJ. de Vries: De heer De Boer heeft uit het geheugen geciteerd. De Voorzitter: De heer IJ. de Vries stelt dus voor dat dit gedeelte uit het verslag vervalt. De heer De Boer heeft uit de woorden van den heer IJ. de Vries alleen dit begrepen dat zijn meening is, dat spreker uit het hoofd heeft geciteerd. Men zal echter in de copie van het raadsverslag kunnen nalezen dat spreker bedoeld gedeelte heeft voorgelezen, zoodat van uit het hoofd citeeren geen sprake is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 1