386 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. geholpen, dan zullen Burgemeester en Wethouders de eersten zijn die daarop met een dubbeltje en een kwartje beknibbelen. Dan is alles te veel en dan worden de gemeente-financiën er bij aangehaald. Laat men ech ter een ruimen blik hebben en eerst de groote posten nemen, waarop te bezuinigen valt. Zeer zeker komt daarvoor in de eerste plaats in aanmerking de Stads- Bank van Leening. De heer Berghuis (wethouder): Allemaal heel goed, maar den vorigen keer bij de begrooting werd er aan getwijfeld of wij wettelijk niet verplicht waren de Bank van Leening in stand te houden De heer De Vos: Dat hoeft niet. De heer Berghuis (wethouder)Maar dat is toen ge zegd. Het college zou onderzoeken of de mogelijkheid bestond dat men tot afschaffing kon komen. Die toe zegging is gedaan; het voorloopig onderzoek zou dan uitwijzen of het college met voorstellen tot afschaffing bij den Raad kon komen. Maar nu is juist uit het onder zoek gebleken dat dit nog niet is te doen, omdat het gebruik maken van de Bank nog hoofdzakelijk berust bij die personen, waarvoor de Bank is ingesteld. Vroeger werden er veel grooter panden beleend; toen werd de Bank gebruikt door personen, waarvoor zij niet was be stemd. Maar uit het onderzoek hebben Burgemeester en Wethouders nu het nut van de Bank ingezien en daarom is de instelling voorloopig gehandhaafd. De Voorzitter: Wordt het voorstel-De Vos onder steund? De heer Visser: Ja. De beraadslagingen worden gesloten. De motie-De Vos wordt met 21 tegen 2 stemmen ver worpen. Vóór stemmen alleen de heeren Visser en De Vos. Volgno. 146 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 147. Uitgaven ter zake van het bedrijf der gemeentewerken593,936.03 De Voorzitter merkt op dat, in verband met de wijzi ging, aangebracht in de begrooting van dit bedrijf, deze post moet worden verminderd met 9900.en met 5000.en dientengevolge dient te worden vastge steld op 579,036.03. Volgno. 147 wordt dienovereenkomstig vastgesteld. De heer De Vos vraagt het woord. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos merkt op dat, hetgeen hij heeft te zeggen, niet direct hierbij te pas komt, maar dat hij dit bij de algemeene beschouwingen had moeten onder brengen Aangezien deze echter niet zijn gehouden, zal de Voorzitter wel goedvinden dat spreker hier een voor stel bespreekt, dat hij ook in de sectie heeft besproken: het overleggen van nota's door de leden van het college van Burgemeester en Wethouders. Spreker heeft voor gesteld dat die leden ieder kwartaal een staat zullen overleggen, waaruit blijkt, welke reizen zij voor de ge meente hebben gedaan, met welk doel die reizen zijn gedaan en hoeveel reis- en verblijfkosten zij daarvoor hebben uitgegeven, en hij wil nu dit voorstel hier hand haven. Nu hebben Burgemeester en Wethouders in hun Me morie van Antwoord gezegd, dat geen van de leden van het college dat zal doen De heer Collet: Daar hebben ze gelijk aan! De heer De Vos heeft op een ander standpunt ge- j staan en had juist gedacht dat het van de zijde van Bun gemeester en Wethouders zou worden toegejuicht, da: zij telkens kunnen overleggen een staat, waarop is vet-, meld welke uitgaven en welke reizen zij hebben gedaar, en met welk doel dit is geschied. Dan kon men teii minste, wanneer er eens een keer gesproken wordt ovej j de reizen van de leden van het college van Burgemees-i ter en Wethouders zooals men dan hoort: dat me: dit of dat lid heeft gezien in Hamburg of Berlijn dili zeggen: dat was daar en daarvoor en het was noodza kelijk daar en daarom. Het is goed dat het publiek ook weet waarvoor dat geld wordt uitgegeven. Spreker had dan ook inderdaad gedacht dat het college dit voorstell met beide handen zou hebben aangenomen. Nu zeggen Burgemeester en Wethouders wel dat de' Raad ten slotte bij de vaststelling van de rekening wel inzage kan nemen van de mandaten, maar als het een jaar geleden is, dan weten wij wel dat dit van weinig beteekenis meer is. Het is van meer beteekenis, zooals spreker voorstelt en hij had dan ook gedacht dat dit een voorstel was in den geest van het college van Burge meester en Wethouders. Nu dit echter niet het geval is, acht hij zich toch verplicht dit voorstel te doen. Dan wil spreker tevens nog een voorstel indienen, wat hij ook had willen doen bij de algemeene beschou wingen. Het zal wel van weinig beteekenis zijn, omdat dit voorstel: het verplaatsen van den marktdag op Goe den Vrijdag, natuurlijk toch weer met 1 of 2 stemmen vóór wordt verworpen, maar spreker wil toch deze beide voorstellen indienen: „Ondergeteekende stelt voor dat ieder lid van hel college van Burgemeester en Wethouders ieder kwar taal aan den Raad zal overleggen een staat van alle door hem in het belang der gemeente gedane reizen, met opgaaf van reis- en verblijfkosten en doel," en „Ondergeteekende, van meening, dat het wen- schelijk is dat de marktdag op Goeden Vrijdag wordt verplaatst naar een anderen dag der week, noodigt Burgemeester en Wethouders uit, spoedig met een voorstel tot die verplaatsing bij den Raad te komen". De Voorzitter: Wou U den Goeden Vrijdag ook bij den post voor „gemeentewerken" behandelen? De heer De Vos: Ik was nu toch aan 't woord, daarom heb ik de voorstellen maar allebei tegelijk ingediend. De heer De Boer: Dat is wel een vrijzinnige op vatting! De Voorzitter wil opmerken dat de heer De Vos met het voorstel inzake reis- en verblijfkosten een 40 num mers achterop komt. De post „reis- en verblijfkosten" staat onder volgno. 107. De heer De Vos: Dat komt omdat er geen algemeene beschouwingen zijn gehouden; daardoor ben ik een beetje in de war geraakt. Daarom heb ik ook Uw mildere opvatting in dezen gevraagd. De Voorzitter doet lecture van het eerste voorstel van den heer De Vos. Diezelfde vraag is ook in de sec ties gedaan en daarop is in de Memorie van Antwoord geantwoord, dat overlegging van dergelijke staten door geen van de leden van het college zal plaats hebben. En spreker kan wel namens het college verklaren dat, al wordt dit voorstel hier aangenomen, dat dan toch niet door de leden van het college zal worden gedaan. Zij behoeven dit niet te doen; Burgemeester en Wet houders bevelen een uitgaaf en daaromtrent kan de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van L eeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. 387 Raad later zeggen dat zij onrechtmatig is gedaan. Dat is alles. Dat de leden van het college van Burgemeester en Wethouders tusschenbeide wel eens op reis gaan, is geen argument om overlegging van dergelijke staten van hen te vragen. Als men alle praatjes den kop wil indrukken, dan wil spreker wel de verzekering geven dat dit tóch niet kan. Als er wordt gezegd: ik heb hem in Hamburg gezien, wat doet hij daar? dan zou het college met het overleggen van staten aan den Raad nog niets bereiken; dan zou men die moeten publiceeren voor het groote publiek, omdat het anders toch niets geeft, 't Is spreker ook niet bekend dat een van de leden van het college in den laatsten tijd naar Hamburg is geweest. De heer De Vos: Of Berlijn. De Voorzitter: Oh, bedoelt U dat? Dat was abso luut een particuliere zaak, waar de gemeente niets mee te maken had. Wanneer die reis op rekening van de gemeente was gebeurd, dan zou dat eenvoudig stelen zijn. Zoo'n particuliere reis komt toch niet op de staat; spreker is niet van plan om ten aanzien van zijn particuliere reizen overal te vertellen waar hij heen gaat, daar moeten zij, die 't willen weten, maar naar raden. In elk geval wenschen Burgemeester en Wethouders geen overlegging van staten te doen om daarmee hun reizen te verdedigen tegenover het publiek. Zij zien daar absoluut het nut niet van in. Er is hier indertijd eens een kwestie geweest dat er wel eens door een lid van het vroegere college iets te veel werd gedecla- ïeerd, maar dit kan, naar sprekers meening, geen motief zijn dat men er achter zit door te zeggen dat de tegen woordige leden van het college ieder kwartaal een staat moeten overleggen van hun gedane reizen en gemaakte onkosten. Voor zoover spreker weet is daarop nog nooit behalve dien eenen keer door den Raad eenige aanmerking gemaakt. En spreker gelooft dat liet college in zijn tegenwoordigen vorm zich wel zal wachten misbruik van vertrouwen te maken. Er zijn natuurlijk wel reizen noodig in het belang der ge meente, maar Burgemeester en Wethouders willen ook wel toezegging doen, niet dat zij iedere 3 maanden een staat zullen overleggen, maar dat zij niet meer reizen in het belang der gemeente zullen doen dan noodig is. Spreker meent dat Burgemeester en Wet houders zich ook altijd op dit standpunt hebben ge steld. Daarom kan het college in zijn tegenwoordigen vorm niets gevoelen voor het voorstel-De Vos, over tuigd als zijn leden er zelf van zijn dat de uitgaven zoo weinig mogelijk moeten worden opgevoerd. Burge meester en Wethouders voelen niets voor controle; die controle heeft de Raad ieder jaar bij de vaststelling van de rekening. De heer Oosterhoff stelt voorop dat hij niet meegaat met het voorstel-I3e Vos. Er worden bij de verschil lende begrootingen bedragen uitgetrokken voor reis- en verblijfkosten; hoe de leden van het college en de directeuren der bedrijven die wenschen te besteden, moeten zij zelf weten, spreker vertrouwt dat dit ge schiedt op een nuttige manier. Maar een andere zaak is of de ervaring niet heeft geleerd dat het toezicht op overschrijding van die ver schillende posten niet wat slap is. In den laatsten tijd zijn inderdaad gevallen voorgekomen waarin dergelijke posten in hooge mate zijn overschreden. Uit het feit, dat zoo'n post is overschreden blijkt dat het toezicht niet goed is geweest; anders toch had dit niet kunnen gebeuren. Zou het nu geen aanbeveling verdienen om dat toezicht wat scherper te maken? De heer Dijstra: Het is natuurlijk bekend dat ik niet in elk opzicht sympathiek sta tegenover dit college, maar een dergelijke motie van wantrouwen zal in geen enkel opzicht bij mij eenigen steun ontmoeten. De heer Oosterhoff maakt een opmerking, waar tot op zekere hoogte misschien iets voor te zeggen is, maar als men op die manier denkt het college te controleeren, dan wordt daaruit een toestand geboren, die niet gunstig is ten opzichte van de verhouding tusschen den Raad en het college. Ik meen dit te moeten zeggen, omdat ik, zooals ik al begon met te zeggen, niet sympathiek sta tegenover het college wat de politiek betreft. Ik wensch dan ook niet in dien zin de verdediging van het college voor mijn rekening te nemen. Maar dien kant, als de heer De Vos voorstelt, moeten wij niet uit. Voor mij geldt dat de leden van het college de eersten dienen te wezen, die moeten weten wat zij moeten doen en wat zij moeten laten. De heer Oosterhoff moet uit de woorden van den heer Dijstra de gevolgtrekking maken dat hij door dezen niet is begrepen. Spreker wenscht geen controle op Burgemeester en Wethouders; in dat opzicht heeft hij volkomen vertrouwen dat zij deze gelden op de meest nuttige en beste manier zullen besteden. Hij heeft alleen gezegd dat, waar bij een bepaald bedrijf deze post aanmerkelijk is overschreden, de controle en het finan- cieele toezicht blijkbaar niet voldoende zijn geweest. En dan rijst als vanzelf de vraag of dit bij de andere bedrijven wel voldoende is. Als overschrijding van den post bij het eene bedrijf mogelijk is, zonder dat dit direct de aandacht trekt, dan is het de vraag of dat bij de andere bedrijven ook niet het geval is. Dat is geen wantrouwen tegenover Burgemeester en Wethouders, verre van dat. Dit is voor spreker een heel andere kwestie. De heer Berghuis (wethouder) wil constateeren dat .le heer Oosterhoff op het onderzoek van de commissie, waarvan hij zelf voorzitter is, vooruitloopt. Hij moet nog bewijzen dat de overschrijding van den post niet onmiddellijk de aandacht heeft getrokken van Burge meester en Wethouders. Dat moet eerst het onderzoek van de commissie uitmaken. Spreker kan echter wel meedeelen dat het feit van de overschrijding onmid dellijk is gerapporteerd door den verificateur. De Voorzitter wil ook nog antwoorden dat de kwes tie, welke de heer Oosterhoff aanroert, afgescheiden van alle mogelijke personen, slechts een theoretische kwestie is. Spreker heeft al eens meer gezegd dat de directeuren van de bedrijven door het toestaan van posten op de begrooting een zeer groote vrijheid heb ben. Zoolang zij binnen het uitgetrokken bedrag blijven hebben de directeuren en de betrokken wethouders alle mogelijke vrijheid. Bij de kwestie waar het om gaat komt dit vrij sterk uit. Daar zijn reiskosten gedecla reerd voor een reis, welke men meende dat niet in het belang der gemeente was. Dat dergelijke gevallen mogelijk zijn is het gevolg hiervan, dat een begrootings- post was uitgetrokken tot een zeker bedrag en hieruit moesten worden gekweten: salaris adviseur, drukkosten en ook reiskosten. Wanneer een dergelijke post op de begrooting voorkomt en daaruit niet alleen moeten worden betaald de reiskosten, maar ook de kosten voor het onderzoek van verplaatsing van het aschland, dan is binnen de grenzen van dien post de betrokken direc teur en de wethouder vrij. Zoolang die post niet wordt overschreden komt er niets bij Burgemeester en Wet houders, totdat de rekening wordt overgelegd. Iets anders is het, wanneer een post speciaal is uitgetrokken voor reis- en verblijfkosten. Zoodra deze wordt over schreden, wordt dit gerapporteerd, tenzij de directeur een voorstel doet tot wijziging der begrooting en dit wordt toegestaan. Maar juist waar één post besteed kan worden voor verschillende doeleinden, o. a. voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1921 | | pagina 12