396 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921.
ook komt kijken een zeer groote kennis van het onder
wijs en van de volksontwikkeling zelve.
Spreker kan, wat betreft de andere punten, niet anders
zeggen, wanneer hij de antwoorden, welke in de Me
morie van Antwoord voorkomen, onder de oogen ziet,
dan dat deze vrijwel niet anders dan langs de kwestie
heengaan. Een positief antwoord wordt nergens gege
ven. Spreker wil maar even herinneren aan punt c. Hij
had gevraagd:
„Wanneer denken Burgemeester en Wethouders
gereed te komen met de algeheele reorganisatie van
het onderwijs?"
En daarop wordt geantwoord:
„De voorloopige reorganisatie begint direct na de
Kerstvacantie, om daarna geleidelijk te worden uit
gewerkt."
Wij hadden, aldus spreker, het zeer op prijs gesteld
van den wethouder van Onderwijs te mogen vernemen
in welke richting hij zich de reorganisatie van het on
derwijs denkt. Het was toch in deze materie ook van
beteekenis geweest, wanneer wij een richtsnoer hadden
gekregen, dat wij een beginselverklaring hadden gekre
gen, hoe de wethouder denkt dat de reorganisatie tot
stand dient te komen. Toen spreker dit antwoord las en
overdacht, heeft hij bij zichzelf gezegd: reorganiseeren
is gemakkelijk werk en opereeren is ook gemakkelijk
werk. Dat kan ik ook wel, maar ik ben niet in staat
zoo te opereeren dat de patiënt het leven er bij houdt.
En nu is spreker geweldig bang, dat hier wel zal wor
den gereorganiseerd, maar dat daarbij hier en daar edele
deelen zullen worden geraakt. Daarom had hij zoo
graag gewild dat men hier thans een richtsnoer had,
in welke richting de wethouder van Onderwijs zich de
reorganisatie dacht en wat zijn beginsel is bij de ko
mende reorganisatie. Die reorganisatie is op 't oogen-
blik aan den gang. Wij hebben gekregen de splitsing
van scholen en aan die gesplitste scholen heeft de Raad
verschillende hoofden benoemd. Maar daarmee is de
zaak nog niet tot stand gekomen. Er komen nog ver
schillende belangrijke dingen bij te pas, zooals de
grootte der klassen en verder het voortgezet onderwijs,
in de Memorie van Antwoord staat dat Burgemeester en
Wethouders binnenkort met prae-advies zullen komen,
hoe zij denken over de invoering van het 8e leerjaar.
Maar alweer weet de Raad niet in welke richting Bur
gemeester en Wethouders die zaak denken te ontwik
kelen.
De nieuwe wet heeft verder de mogelijkheid gescha
pen, dat de kosten van het lager onderwijs, voor zoover
betreft die van de leerkrachten, geheel voor rekening
komen van het Rijk. Als de gemeente van die gunstige
gelegenheid gebruik maakt, dan is het mogelijk dat
van een 6-klassige school met 186 leerlingen het Rijk
nog de volledige kosten der leerkrachten betaalt. Spre
ker meent dat met een zoo gunstige bepaling in de wet
op het lager onderwijs het gemeentebestuur verplicht
is, daarvan gebruik te maken door te bepalen dat bij de
reorganisatie het maximum aantal leerlingen per klas
niet meer dan 31 zal bedragen. Dan vindt spreker het
type van de 6-klassige school het meest gewenschte
type, hij acht dit de school die, wanneer het Rijk heele-
maal de onkosten van de leerkrachten betaalt, het beste
zal voldoen.
Dan heeft verder de wet den Raad de verplichting
opgelegd en het is een goede verplichting dat er
een 7e leerjaar moet komen. Daarbij zijn nog andere
belangrijke factoren naar voren getreden. Bij de herzie
ning van de onderwijswet is niet uit het oog verloren
de Arbeidswet 1919. Deze maakt het reeds tot plicht
dat voor het 14e jaar geen arbeid mag worden verricht,
behalve in bijzondere gevallen. De nieuwe wet op de
leerplicht bepaalt dat een kind, dat op 12'/2-jarigen
leeftijd de 7 klassen heeft doorloopen, toch nog op
school moet blijven en deze niet mag verlaten, zoodat
dus het kind toch nog eens de 7e klas moet doorloopen.
Met het oog op dat soort van leerlingen spreker
weet niet hoeveel er zijn acht spreker het zeer ge-
wenscht dat de gemeente de gelegenheid opende in een
vervolgjaar of 8e leerjaar de gelegenheid te geven tot
het ontvangen van voortgezet lager onderwijs. Verder
krijgt dan de gemeente in de nieuwe leerplichtwet de
bevoegdheid om de bepaling in de arbeidswet 1919 ee-
nigszins te verscherpen, door een absoluut verbod van
arbeid beneden de 14 jaar. In een tijd van werkloosheid
als deze waarvan spreker veronderstelt dat zij nog
een langen tijd kan aanhouden spreekt het vanzelf dat
het noodzakelijk is, dat geen kinderen op het arbeids
veld worden losgelaten, maar dat aan de kinderen be
neden den leeftijd van 14 jaar zooveel moet worden
meegegeven als mogelijk is. Men heeft dus hier gelegen
heid om naast het 7e leerjaar ook een 8e leerjaar in te
voeren en nu lijkt het spreker gewenscht dat het 7e en
8e leerjaar in één school worden ondergebracht. Ook
daar kan men gebruik maken van het nuttige type van
de 6-klassige school. In één school worden dan onder
gebracht 3 7e en 3 8e leerjaren. Waar dit voortgezet
onderwijs in zekeren zin gelijk kan worden gesteld met
het u. 1. onderwijs, zou spreker willen voorstellen in die
leerjaren het maximum aantal leerlingen per klas te be
palen op 24. Verder komt het hem gewenscht voor dat
daar bovendien één vreemde taal of wiskunde of boek
houden zal onderwezen, zoodat ook de aantrekkelijkheid
van het onderwijs grooter wordt dan wanneer het on
derwijs hetzelfde is als in het 6e leerjaar.
Dan gelooft spreker verder dat het met het oog op
een goeden uitbouw van het onderwijs noodzakelijk is,
dat er verband is tusschen het lager onderwijs en alle
soorten van onderwijs, die daarop moeten voortbouwen.
A.ls men zijn ooren te luisteren legt, dan wordt er aan
den kant van het u. I. onderwijs en van het middelbaar
onderwijs zeer dikwijls in minachtenden zin gesproken
over het lager onderwijs. Toch is dit laatste de grond
slag, waarop elk voortgezet onderwijs moet rusten.
Daarom lijkt het spreker van beteekenis dat het dage-
lijksch bestuur dezer gemeente, omdat er overleg moet
komen tusschen die verschillende soorten van onderwijs,
de gelegenheid daartoe opent. Hier moet geen strijd
zijn, maar samenwerking; dit kan niet anders leiden
dan tot heil van het onderwijs zelf.
Wanneer men dan zal komen tot een uitbouw van
het lager onderwijs in den zin, als door spreker is ge
schetst, dan blijkt dat in menig opzicht het onderwijs
in deze gemeente, wat de ruimte betreft, in belangrijke
mate is vastgeloopen. Spreker heeft voor zich de
cijfers uit het schoolverslag en dit geeft aan dat er op
1 October waren 4171 leerlingen, waaronder 244, die
u. 1. onderwijs genoten, zoodat de bevolking der lagere
scholen bedroeg 3927 leerlingen. Thans zitten in het
onverplichte 7e leerjaar 217 kinderen, zoodat daarzon
der de eerste 6 leerjaren 3710 kinderen tellen. Volgens
het door spreker genoemde maximum aantal leerlingen
per klas zou deze schoolbevolking vergen 124 leslokalen
of 21 scholen van het 6-klassige type. Als men nu aan
neemt dat straks het invoeren van het 7e leerjaar volgens
de nieuwe leerplichtwet ook een belangrijke toename
van het aantal leerlingen ten gevolge zal hebben, dan
spreekt het vanzelf dat ook hiervoor een groot aantal
leslokalen noodig zal zijn, spreker denkt een 12-tal. En
als de gemeente dan nog heengaat om een 8e leerjaar
in te voeren, dan zal ook dat 8e leerjaar weer een aan
tal leslokalen vorderen. Aangenomen nu dat de verhou
ding van het aantal leerlingen uit het 7e tot die van het
8e leerjaar zal zijn als 3 1, dan zal men voor het 8e
leerjaar noodig hebben 4 leslokalen en in totaal dus een
aantal van 140 leslokalen. Nu hebben we in deze ge
meente 18 scholen voor lager onderwijs. Ten opzichte
van 2 scholen is men bezig deze aan dat onderwijs te
onttrekken; school 12 wordt langzamerhand getrokken
bij het middelbaar onderwijs en men kan ook gerust
rekening houden met de omstandigheid dat voor de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van l.eeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. 397
school voor achterlijke kinderen ook een heele school
noodig zal zijn. Zoo komt spreker dan tot het resultaat
dat in de naaste toekomst aan schoolruimte noodig
zullen zijn 2 nieuwe dubbele scholen met 24 leslokalen.
Waar naar sprekers meening op die cijfers niet veel
kan worden afgedongen, gelooft hij dat het bestuur dezer
gemeente in den naasten tijd ernstig onder de oogen zal
moeten zien wat in dit opzicht zal moeten worden ge
daan. Daarmee moet niet worden gewacht tot er wordt
gezegd: wij hebben voor zooveel kinderen geen plaats
meer, maar spreker vindt dat het gemeentebestuur moet
vooruitzien in tijden, dat er nog wel plaats is te vinden.
Dan is een punt, dat ook bij de reorganisatie onder
de oogen moet worden gezien, de kwestie van de toe
lating. Het wil spreker voorkomen, dat het gewenscht
is, de scholen, die we in de toekomst moeten hebben,
te splitsen in 2 soorten van scholen, de Mei-scholen en
de September-scholen en tot een gelijk aantal van ieder.
Dan bereikt men meteen dat er aansluiting is, wat de
tijd betreft, met het u. 1. onderwijs en met het middel
baar onderwijs. Men behoeft dan geen scholen, die
speciaal opleiden voor het middelbaar onderwijs, want
de kinderen uit de Mei-scholen, die niet de scholen voor
voortgezet onderwijs zullen bezoeken, kunnen tusschen
Mei en September op de September-scholen worden
geplaatst en daar zoolang het onderwijs meemaken.
Zij zullen dan de tweede helft van het 6e leerjaar 2
maal meemaken, maar dat kan geen bezwaar zijn.
Spreker heeft al deze punten in een voorstel beli
chaamd, doch waar hij ze in zijn betoog reeds heeft
ingelascht, zal hij ze niet herhalen door het voorstel
voor te lezen. Hij hoopt dat binnen een niet al te langen
tijd een gunstig prae-advies op dit voorstel zal worden
uitgebracht en dat de reorganisatie van het lager on
derwijs in korten tijd haar beslag zal krijgen.
Het voorstel, door den heer De Boer ingediend en
door den heer Zandstra mede onderteekend, luidt als
volgt:
„1. Het maximum aantal leerlingen per klasse voor
de eerste 6 leerjaren bedraagt 31.
2. Het maximum aantal leerlingen per klasse voor
het 7e leerjaar en een eventueel te stichten 8e leerjaar
bedraagt 24.
3. Er wordt gesticht een 8e leerjaar.
4. Het type 6-klassige school wordt het algemeen
gevolgde type.
5. Het 7e en 8e leerjaar wordt vereenigd tot 6-klas-
sige scholen.
6 De scholen laten kinderen toe met Mei en Sep
tember en wel zoodanig dat er evenveel Mei- als Sep
tember-scholen zijn en omgekeerd.
7. Om in de noodige schoolruimte te voorzien wordt
zoo spoedig mogelijk de bouw van twee dubbele
scholen ter hand genomen."
De Voorzitter wil vragen wat eigenlijk de bedoeling
is van de heer De Boer. Spreker krijgt hier een papier,
waar op staat:
„le. Het maximum aantal leerlingen per klasse
voor de eerste 6 leerjaren bedraagt 31."
Het is toch niet de bedoeling dat de Raad thans een
uitspraak zal doen dat dit maximum-aantal 31 zal zijn?
De heer De Boer: Dat wil ik op 't oogenblik niet
voorstellen. De bedoeling is dat deze punten om prae-
advies gaan naar Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter doet verder lecture van het voorstel.
De bedoeling is dus prae-advies?
De heer De Boer: Ja.
Te t.-uur nam. wordt de vergadering geschorst.
Te 4.15 uur nam. wordt de vergadering voortgezet.
De heer Oosterhoff is geen schoolspecialiteit en is
dus het minst aangewezen om kritiek uit te oefenen op
de verdiensten van den heer De Boer. Maar wel heeft
hij zich eenigszins verwonderd over de speech, welke
de heer De Boer heeft afgestoken. Hij kan zich zooiets
voorstellen, wanneer men van Burgemeester en Wet
houders iets gedaan wenscht te krijgen en daarom aan
drang uitoefent. Maar als Burgemeester en Wethouders
volgens de wet al verplicht zijn met bepaalde voorstel
len inzake de reorganisatie te komen, dan is het absoluut
overbodig daarop nog aandrang uit te oefenen, te meer,
waar in de Memorie van Antwoord uitdrukkelijk staat,
dat Burgemeester en Wethouders bezig zijn met hun
prae-advies over het 8e leerjaar en dat er door hen al
over gesproken is dat bouw van scholen wel noodig zal
wezen. Nu weet spreker niet wat voor zin het nog heeft,
om nu met drang te komen. De heer De Boer kan de
voorstellen van Burgemeester en Wethouders afwach
ten en dan, zoo noodig, met amendementen komen.
De heer Tulp (wethouder) wil beginnen met zich aan
te sluiten bij de venvondering, welke de heer Oosterhoff
heeft uitgesproken over het betoog van den heer De
Boer. Deze begint hier het college nu al een soort van
werkprogram voor te schrijven, dat binnen afzienbaren
tijd moet zijn uitgevoerd. Dat is wel een heel eigenaar
dige opvatting. Zooals de reorganisatie echter is aan
genomen, wordt daar hard aan gewerkt. De voornaamste
punten, welke de heer De Boer heeft gevraagd, werden
al beantwoord in de Memorie van Antwoord; spreker
kan als antwoord namens Burgemeester en Wethouders
dus volstaan met daarnaar te verwijzen.
Dan heeft de heer De Boer gemeend dat de nieuwe
wethouder van Onderwijs het moeilijk heeft waarom hij
hem heeft geadviseerd er een directeur bij te nemen.
De heer De Boer weet echter wel dat, indien het college
had gemeend dat dit noodig was, het dit wel had ge
daan, maar dat Burgemeester en Wethouders het niet
hebben gedaan, omdat zij het niet noodzakelijk achten.
De heer De Boer heeft gesproken dat de wethouder van
Onderwijs komt te staan voor technische zaken Maar
de wethouder heeft daarbij de hulp van een of twee
ambtenaren, die ter zake zeer goed onderlegd zijn en
waaraan hij een zeer goede hulp heeft. En wat het in
winnen van adviezen betreft, kan spreker meedeelen,
dat hij zeer veel zijn licht opsteekt bij de heeren Lim
burg en Welling, den inspecteur van het lager onder
wijs en den schoolopziener, van welke heeren hij steeds
op de meest sympathieke en welwillende wijze de ge
vraagde adviezen krijgt.
Ten aanzien van de verschillende punten, welke de
heer De Boer heeft genoemd, kan spreker antwoorden
dat de wethouder van Onderwijs daar al lang mee bezig
is. De adviezen omtrent het aantal kinderen per klas zijn
al gegeven door de schoolhoofden.
Om betaling van alle leerkrachten door het Rijk te
krijgen moet het aantal leerlingen aan een zesklassige
school 180 wezen en niet 186, zooals de heer De Boer
i zegt. Dat kinderen, die het 7e leerjaar hebben doorloo
pen, toch voor hun 13e jaar niet van school mogen, wis
ten Burgemeester en Wethouders ook wel. Maar dan
I moet de heer De Boer ook zeggen dat de kinderen reeds
op S'/o-jangen leeftijd op school mogen komen, hij moet
zeggen dat de schooltijd daardoor ook nog weer langer
wordt, en dat om die kinderen niet voor de 2e maal in
het 7e leerjaar te brengen, daardoor het 8e leerjaar nog
grooter wordt. De heer De Boer had vollediger moeten
zijn!
Wat de heer De Boer thans heeft gevraagd, heeft
hij in de secties ook gevraagd. Spreker kan daaromtrent
anders niet meedeelen, dan dat in de Memorie van Ant
woord daarop is geantwoord en dat verder de vraag
stukken, door hem naar voren gebracht, al lang in be
werking zijn.