376 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921.
durende eenige weken van de Reiniging een overzicht
krijgt van de uitbetaalde overuren dan valt dat, wat de
heer Lautenbach bedoelt, onmiddellijk op. En dan zal
spreker er zeer zeker werk van maken.
De beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Aan de orde zijn de Uitgaven.
Volgnos. 1337 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 38. Alle uitgaven ten behoeve van de ver
betering en uitbreiding van het bedrijf voor zoover
niet vallende onder artikel 18 11 sub c en d der be-
drijfsverordening24,000.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zegt dat, wanneer door den Raad
een bepaald bedrag voor een bestemd doel wordt ge
voteerd, Burgemeester en Wethouders uit dien post
kunnen putten tot aan de grens van het bedrag. Zoo
zou uit het bedrag van 10,000.dat hier is uitge
trokken voor autotractie bij de Reiniging, ook door
Burgemeester en Wethouders kunnen worden geput.
Dat komt spreker echter toch niet gewenscht voor.
Omdat hier een heel nieuw element wordt ingevoerd
meent hij, dat de Raad zich hierover eerst moet uit
spreken. Daarom zou hij graag toezegging hebben van
Burgemeester en Wethouders dat dezen den post niet
zullen aanspreken voordat den Raad een voorstel is
gedaan. Hij gelooft wel dat het college het recht heeft
om den post voor het bestemde doel te gebruiken, maar
waar het hier een principieele kwestie geldt, die van
groot belang is, acht spreker het van belang dat Bur
gemeester en Wethouders niet uit den post putten voor
zij den Raad hebben gehoord.
De heer Dijkstra (wethouder) wil die toezegging wel
geven. Hij is het er wel mee eens dat, voor tot toepas
sing van autotractie wordt overgegaan, de zaak van
alle kanten wordt bekeken. En dat is de bedoeling ook,
dat de zaak van alle kanten bekeken wordt.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 38 wordt onveranderd vastgesteld, waarna
het totaal der .Uitgaven wordt vastgesteld.
Aan de orde zijn de Inkomsten.
Volgno. 1. Ontvangsten wegens compost.28,800.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff heeft met verbazing gezien dat,
terwijl verleden jaar 8000 last compost door de Reini
ging is gemaakt, dit jaar maar 7200 last wordt ge
raamd. Dat wil hem bij een toenemende bevolking
eenigszins eigenaardig voorkomen. Hij meent dat die
raming wei nadere verklaring behoeft. Wel meent hij
te weten dat als oorzaak wordt genoemd de veranderde
samenstelling van de compost, maar spreker meent ook
te weten dat de compost, zooals die verleden jaar was
samengesteld, aan alle billijke eischen voldeed. Als de
samenstelling gelijk zou blijven dan zou men dus een
grooter bedrag kunnen uittrekken dan verleden jaar.
De heer Dijkstra (wethouder) merkt op dat de heer
Oosterhoff hier een heel eigenaardige vraag stelt. Hij
heeft gelijk dat de hoeveelheid van de compost afhangt
van de samenstelling. De heer Oosterhoff is van meening
dat de samenstelling het vorige jaar goed was en als
spreker meedeelt dat men de compost van Leeuwarden
verre verkiest boven die van Groningen, dan blijkt daar
uit ook dat de samenstelling goed was. Maar wanneer
men thans de samenstelling zou houden zooals men dat
het vorige jaar deed, dan was er gebrek aan ruimte.
Het is op 't oogenblik aan de Reiniging een toestand,
dat men verlegen is om ruimte, zoodat men werkelijk
niet behoeft te zoeken om ruimte, die aanvullend kan
optreden voor de samenstelling van de compost. Als
straks echter het vraagstuk van de verplaatsing van het
aschland onder de oogen wordt gezien, komt spreker
hier weer op terug.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 1 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 212 worden onveranderd vastgesteld,
waarna het totaal der Inkomsten wordt vastgesteld.
De geheele begrooting wordt vastgesteld.
Aan de orde is de ontwerp-begrooting van het
Gemeentelijk Grondbedrijf (bijlage no. 6).
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Aan de orde zijn de Uitgaven.
Volgnos. 1021 worden onveranderd vastgesteld,
waarna het totaal der Uitgaven wordt vastgesteld.
Aan de orde zijn de Inkomsten.
Volgnos. 19 worden onveranderd vastgesteld,
waarna het totaal der Inkomsten wordt vastgesteld.
De geheele begrooting wordt vastgesteld.
Aan de orde is de ontwerp-begrooting voor het
Gemeentelijk Woningbedrijf (bijlage no. 7).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Tieniersma zou over dit punt in het algemeen
iets willen zeggen. Hij heeft in de 3e sectie opmerkzaam
gemaakt op de cijfers, welke den Raad in den loop van
dit jaar in zijn raadsvergaderingen door den wethouder
van Openbare Werken zijn meegedeeld en waaruit men
kan opmaken dat er hier nog een geduchte achterstand
is in den woningbouw. Ook heeft hij opgemerkt dat
door de bekende circulaire van den Alinister van Arbeid
van 1 Juni de woningbouw nagenoegd is stopgezet.
Spreker vindt in de Memorie van Antwoord van Burge
meester en Wethouders ook dat van de voorgestelde te
bouwen woningen maar 25 door den Minister is toe
gezegd en dat dus slechts van 25 van de woningen,
die op papier staan, eenigszins zeker kan worden ge
zegd, dat zij in definitieven bouw zullen worden om
gezet, zoodat die te zijner tijd voor woonruimte in aan
merking zullen komen. Zoo ziet men dat de toestand er
niet beter op wordt. Als men zich verplaatst in buurten
waar in woningen, die voor 1 of 2 gezinnen zijn be
stemd, 4 of 5 gezinnen zijn gehuisvest, dan weet men
dat een dergelijke toestand niet moet worden aanbe
volen, maar beslist moet worden te keer gegaan. Spre
ker gelooft niet dat het gemeentebestuur is verant
woord met op dezen weg voort te gaan. Aan den Voor
zitter zou spreker willen vragen: wat denkt het college
nu te doen? Spreker denkt dat het antwoord in het kort
hier op neer zal komen, dat het college zal blijven aan
dringen om subsidie van bovenaf te krijgen om te kun
nen doorbouwen. Gezien echter de resultaten, waarbij
sedert 1 Juni maar 25 van de woningen zijn toege
staan, terwijl er nog geen enkele is gebouwd, meent
spreker dat er allicht kans bestaat dat voor 1922 dat
procent van de aangevraagde woningen nog niet eens
voor woonruimte in aanmerking zal komen. En dan ge
looft spreker dat de toestand, welke hij in 't kort heeft
geschetst, zoodanig wordt, dat voortduring daarvan niet
langer meer mogelijk mag zijn.
We hebben hier nu een woningbureau, waarschijnlijk
zijn daar cijfers bekend, die een nader inzicht kunnen
geven in den toestand. Wat men er van gezien heeft
is een bewijs dat de toestand hier zoo verschrikkelijk is,
dat men hier op het gebied van woningbouw niet licht
I 7
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 December 1921. 377
voortvarend kan zijn. Spreker zou er dan ook op
Lillen aandringen dat, wanneer blijkt dat in den alge-
Imeenen toestand geen verbetering zal komen door bouw
,an woningen met rijkssubsidie, dan van de zijde van
Burgemeester en Wethouders op een andere manier
ordt voorzien in den woningbouw.
De heer Van Weideren baron Rengers heeft in een
ivan de secties ook een vraag gedaan ten opzichte van
het woningtekort op het oogenblik. Hem is ter oore ge
komen, naar aanleiding van de circulaire van den Mi
nister van Juni van dit jaar, dat er een grootere kans
zou bestaan dat de Minister nog toestemming zou geven
tot bouw met rijksvoorschot en rijkssteun, wanneer er
kleinere woningen gebouwd werden. Burgemeester en
Wethouders antwoorden daarop dat het hun bekend is
dat de Minister tegenwoordig van een woningcomplex
25 toelaat met geringer aantal kamers. Spreker heeft
zijn standpunt te dien opzichte hier al meer uiteengezet:
zijn idee is dat hier een groote behoefte bestaat aan iets
kleinere woningen dan tot nu toe gebouwd zijn of ge
bouwd zullen worden. Het doet hem genoegen thans te
lezen dat Burgemeester en Wehouders genegen zijn om
in die richting steun te verleenen. Spreker zou nu nog
graag van den wethouder vernemen of er al nadere
plannen bekend zijn.
De heer O. F. de Vries (wethouder) wil in zijn ant
woord aan den heer Tiemersma beginnen met voorop
te stellen dat het antwoord, dat Burgemeester en Wet
houders hebben gegeven in hun Memorie van Antwoord,
thans niet zoo positief kan zijn als toen het werd opge
steld, omdat na dien tijd nog op een schrijven, door het
college aan den Minister gericht, van dezen een tele
gram is ingekomen, waarin eigenlijk werd gezegd dat
men hier niet meer op rijkssteun kon rekenen of zoo
sterk is het niet uitgedrukt dat de woningbouw hier
voorloopig van de baan is. Wat was de kwestie. Naar
aanleiding van een aanvraag, die naar Den Haag is ge
gaan, of hier door verschillende woningvereenigingen
een 500 woningen konden worden gebouwd, is den lOen
October van den Minister een brief ingekomen, waarin
werd meegedeeld, dat in totaal 150 woningen met rijks
steun konden worden gebouwd. Dat is dus ongeveer 25
van het totaal, dit is bijna positief toegezegd. Na dien
tijd is door het college er nog herhaaldelijk op aange
drongen om nu toch een definitieve beslissing te nemen
op die woningen, doch vanuit Den Haag werd daarop
niet geantwoord. Toen Maandag ook nog van de Ar
beidsbeurs inlichtingen werden ontvangen dat de toe
name van de werkeloosheid zoo kolossaal is, heeft het
college nogmaals een bericht naar Den Haag gestuurd
om toch een besluit te nemen ten opzichte van die 150
woningen. Daarop is van den Minister een telegrafisch
antwoord ontvangen, behelzende, dat hij als gevolg van
de totaal lceggevloeide rijkskas geen toezegging voor
rijkssteun kan geven dan na Januari 1922. Zoo is dus
ook die toezegging voorloopig van de baan en zal men
moeten afwachten wat de Minister voor 1922 voor
Leeuwarden beschikbaar stelt.
Dat is thans de stand van zaken en daartegenover
staan de cijfers, die spreker in de raadsvergadering van
September heeft genoemd en die in het verslag zijn op
genomen. Tot 1 December 1921 is intusschen de toe
stand van de woningnood hier nog eerder verslechterd
dan verbeterd. Het getal gezinnen, dat bij anderen in
woont, was op 1 September 357, thans is dat getal
gestegen tot 419. Het aantal hoofden van gezinnen, die
bier in betrekking en in een kosthuis zijn en wier ge
zinnen nog buiten de stad wonen, is in dien tijd geste
gen van 87 tot 101. Zoo zijn er nog verschillende andere
groepen. De woningnood is dan ook gestegen van 900
tot 943 gevallen. En daartegenover staat geen enkele
toezegging omtrent woningbouw.
Uit deze cijfers kan men concludeeren hoe erg de
toestand is. Welke maatregelen Burgemeester en Wet
houders daartegen zullen nemen, daaromtrent is door
het college nog geen besluit genomen, omdat de toe
stand nog steeds twijfelachtig was, waar men niet kon
weten welke beslissing de Minister zou nemen. Maar
waar de nood zoo dringt, zal binnenkort in het college
worden besproken het onderwerp, dat reeds door den
heer Tiemersma is aangesneden of er niet van ge
meentewege woningen moeten worden gebouwd. Daar
aan zullen verschillende moeilijkheden zijn verbonden,
maar spreker gelooft wel dat, waar de woningnood zoo
groot is en daaraan is verbonden ellende voor de be
volking, de Raad er in zal moeten meegaan om op de
eene of andere manier in den nood te voorzien.
Wanneer de gemeente rechtstreeks gaat bouwen
dan gebeurt dit niet volgens de woningwet en dan vallen
de onkosten geheel ten laste van de gemeente. Dan
vervalt het gedeelte dat door het Rijk in het exploitatie
tekort wordt bijgedragen. Thans draagt het Rijk daarin
en de gemeente deel bij. Spreker heeft hier de
cijfers die in totaal als toeslag worden gegeven en
waarvan het gemiddelde 180.per woning en per
jaar bedraagt. Bij zelfstandigen bouw door de gemeente
moet men ook het deel daarvan als toeslag van het
Rijk missen. De zaak zal echter breedvoerig in het col
lege worden besproken en daarna zullen Burgemeester
en Wethouders met voorstellen bij den Raad komen.
Spreker heeft ook gedacht aan het bouwen van nood
woningen. Hij is wel van oordeel dat dit zoo lang
mogelijk moet worden tegengegaan, maar hij kan hier
niet beslissen of men er aan ontkomen kan. Want de
toestand is hier ellendig.
De heer Rengers vraagt wat ook in de sectie opge
merkt is, op welke manier Burgemeester en Wethouders
denken te voorzien in de behoefte aan kleinere typen
van woningen. Dit was overbodig, omdat Burgemeester
en Wethouders al in hun Memorie van Antwoord
hebben gezegd dat rekening zal worden gehouden met
de opmerking van den Minister, dat 25 van het
aantal te bouwen woningen kleinere woningen mochten
zijn. Door het college is ook wel in die richting gewerkt.
Ook is onlangs uit het plan, om 30 kleinere woningen
van gemeentewege te bouwen, gebleken, dat het college
steeds in die richting werkzaam is. Natuurlijk moet
men de zaak verdeelen; het zou niet goed zijn om
allemaal kleinere woningen te bouwen. Daar zou spre
ker zich ook tegen verklaren. Maar dat een zeker per
centage kleinere woningen worden, daar zal hij niet
tegen zijn.
De heer Tiemersma wil den Wethouder van Open
bare Werken dank brengen voor diens verstrekte
inlichtingen. Daaruit blijkt nu dat de kans op subsidie
van het Rijk voor het bouwen van 25 van de destijds
aangevraagde woningen voor dit jaar natuurlijk al ver
keken is en dat men het ten hoogste zal moeten doen
met die 25 over 1922. In zooverre was dus zijn
opmerking gewettigd, dat liet nog zeer de vraag zou
zijn of 1922 nog woongelegenheid zou geven aan die
woningen. Spreker heeft reeds in eerste instantie
den toestand geschetst en hij gelooft dat de Raad het
wel met hem eens zal zijn dat men hier met een voort
durende uitbreiding van de stad als gemeente in een
toestand komt, die er op den duur niet beter maar
slechter op wordt en dat de Raad bij die verslechtering
van den toestand geen deel mag dragen in de verant
woording daarvan. De Raad zal dan werkzaam moeten
zijn om van gemeentewege zooveel mogelijk in den
nood te voorzien.
Nu bestaat nog altijd de gelegenheid voor de ge
meente om met premie van den Minister te bouwen.
Dit zal meer geld kosten dan de bouw met rijkssubsidie.
Maar als de toestand, waarin men hier verkeert, niet
de schuld is van de gemeente zelf, maar deze van boven
af is opgedrongen want de volkshuisvesting is een