202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. De heer M. Molenaar: Eén ding, dat de Voorzitter zoopas heeft gezegd, heeft mij gefrappeerd. U sprak over de vergadering van het college, waarin U niet te genwoordig bent geweest en waar de voorloopige ver deeling van de wethoudersfuncties heeft plaats gehad, en U zei, dat U zich te voren tegen den Secretaris heeft uitgelaten: „Als het niet anders kan, wil ik Financiën wel hebben". Had U daar dan eenig voorgevoel van Dat begrijp ik niet. Wat was voor U de aanleiding om dat te zeggen? Of is de zaak ook zoo, dat U zelf de 4 wethouders niet competent achtte en daarom dacht „misschien is het beter dat ik Financiën neem" Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Ik heb nog een antwoord gevraagd op de vraag, wat de gevolgen van aanneming der motie zullen zijn voor het college van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter: Dat is een formeele kwestie; dan ge beurt er verder niets, 't Is net zooals de heer Visser heeft gezegd. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Maar er komt ook een voorstel van den heer Visser, dat volgt op de motie. Wat zullen de gevolgen daarvan zijn De Voorzitter: De formeele kant van de zaak is zoo dat, wat er ook in de motie staat, het doet er niets toe, er verder niets gebeurt, wanneer zij wordt aangenomen. Er zal dus een formeel voorstel moeten komen, waarin staat dat de Raad besluit dat er in plaats van 4 wet houders 3 wethouders zullen zijn. Als de Raad dat be sluit en geen van de wethouders weg wil gaan, doet de Raad daar nog niets aan; hij kan een wethouder geen ontslagbrief thuis sturen. Het eenige wat de Raad wel kan doen is op de begrooting slechts salarissen voor drie functionarissen uit te trekken. Dat is het eenige, maar verder zal men het aan de beleefdheid van de heeren moeten overlaten of een van hen weg wil gaan. Om te zeggen: die of die moet naar huis gaan daar heeft de Raad de macht niet toe. Dit als antwoord op Uw vraag, mevrouw; ik had niet gehoord dat U 't gevraagd had. De heer Visser: Ik weet niet, mijnheer de Voorzitter, of ik ook onbescheiden ben, maar ik zou omtrent deze kwestie Uw oordeel op zeer hoogen prijs stellen. Is Uw meening dat, als U de portefeuille van Financiën blijft beheeren, daarnaast nog 4 wethouders noodig zijn? Die vraag zou ik U willen stellen. Verder zou ik ook hierop de aandacht willen ves tigen. U heeft nu de portefeuille van Financiën, maar U is niet verplicht, die portefeuille te beheeren. Wij zouden nu hier in de eene of andere richting wel een be slissing kunnen nemen, maar als U straks zegt U zult dat niet doen dat U de aardigheid van de por tefeuille van Financiën af heeft, dan zouden wij, als we dan 3 wethouders hebben, er weer een vierde bij moeten benoemen. Ik zou nu van U de toezegging willen hebben dat U die portefeuille blijft beheeren öf men zal de portefeuille moeten geven aan een van de wethouders. Dan krijgen we meer stabiliteit. Een wethouder is, als hij een portefeuille heeft, verplicht die te blijven behee ren. Maar U niet. U doet dit nu en ik vertrouw de por tefeuille heel goed in Uw handen, maar wanneer binnen betrekkelijk korten tijd door de eene of andere reden Uw functie zooveel drukker wordt, dat U die portefeuille kwijt wilt, dan kunnen we U dat niet kwalijk nemen; er is geen wettelijke verplichting, die de portefeuille van Financiën in Uw handen legt. Ik zou dus prijs stellen op Uw standpunt, of U meent dat de portefeuilles in handen van het college van wet houders moeten blijven en of naar Uw oordeel met 3 wethouders kan worden volstaan, wanneer U de porte feuille van Financiën blijft beheeren, of dat daarnaast, een-college van 4 wethouders moet blijven bestaan, zoodat we dan in zekeren zin 5 wethouders krijgen want we hebben er nu 4 gehad De heer De Boer heeft gezegd dat ik op de wip zit. Ja, mijnheer De Boer, dat is geen benijdenswaardige positie. Ik zal die te allen tijde heel graag aan een ander willen overdoen. Ik zal mijzelf vaak moeten af vragen hoe ik in dit en hoe in dat geval moet handelen. Het kan wezen dat ik ben meegegaan in een zekere richting, maar als dan op een zeker moment mijn con sciëntie en redelijk verstand mij zegt: „tot zoover en niet verder", dan moet men mij niet kwalijk nemen, als ik als een verstandig mensch ook mijn houding ga be palen. De heer H. de Boer: Ik heb deze discussies aange hoord en wil niet ontkennen, dat ik hedenmiddag eigen lijk het meest versteld sta en mij heb geërgerd aan de houding van het college van Burgemeester en Wet houders. Mij dunkt dat, nadat deze motie is ingediend, toch in het college van Burgemeester en Wethouders de zaak zelf onder de oogen moet zijn gezien geworden en de Raad heeft recht dat ben ik met mevrouw Buisman eens op een openlijke verklaring, wat eigen lijk het gevolg zal zijn, indien de motie wordt aange nomen. Zal dan het gevolg wezen dat in het college van Burgemeester en Wethouders zal worden gezegd welnu, de Raad heeft uitspraak gedaan, wij zijn niet ongenegen om tegen een van onze wethouders te zeggen: „hoepel maar op". Wij zullen de portefeuille van Finan ciën maar tot ons nemen Wanneer wij wisten, wat de gevolgen van aanneming van de ingediende motie zullen zijn, zou er heel wat gemakkelijker gestemd kunnen worden dan nu. Ik vind dat de geheimzinnigheid, waarin het college van Bur gemeester en Wethouders zich op 't oogenblik wikkelt, niet het prestige van het college van Burgemeester en Wethouders 'verhoogt, terwijl het college achter de groene tafel toch in de eerste plaats bij zichzelf de plicht moet gevoelen haar prestige te handhaven. Ik heb mij tot nog toe niet met de zaak bemoeid, maar dit zal volledig de algemeene indruk zijn als niet meer wordt gezegd van achter de wethouderstafel, dan zal het prestige van dit college ten eenen male weg zijn en ook nooit meer terug zijn te krijgen, tenzij wordt gezegd wat er in het college is besproken. Wat de heer Collet naar voren heeft gebracht en waar de zaak om draait is zoo eenvoudig mogelijk; men wil de zaak veel moeilijker stellen dan ze is. De heer Collet heeft betoogd dat wij de motieven van wat het college noodig heeft geoordeeld om zoo de zetels te bezetten, niet kunnen beoordeelen. De Raad heeft echter indertijd gezegd: Wij achten het noodig een vierden wethouder aan te stellen, opdat de Burgemeester géén portefeuille zal hebben. Het college heeft geoordeeld dat de Burgemeester wél een portefeuille moet hebben. Nu zegt dus dezelfde Raad, dat spreekt vanzelf: Dan is de motiveering, waarom een vierde wethouder is benoemd, vervallen, die bestaat niet meer. Vandaar dat de motie is ingediend, het is zoo logisch als wat. En nu heeft de Raad het recht te weten, hoe het college van Burgemeester en Wethouders daar tegenover staat. Daar weten wij niets van en ook niets van wat de gevolgen van aanneming van de motie zullen zijn. Als in den Raad mevrouw Buisman en anderen hebben gevraagd: „Hoe moeten wij doen, we kunnen de gevolgen niet overzien", dan vind ik, dat het college aan zichzelf, aan zijn eigen prestige verplicht is een onomwonden antwoord te geven. Houdt de Burgemeester Financiën? Zoo ja, dan weten wij waar we aan toe zijn. En houdt de Burgemeester Financiën wél, dan zullen de 4 heeren daar toch wel over hebben gesproken? De motie overvalt hen toch niet? Dan hebben zij daar toch wel onderling over ge sproken? Zal het gevolg zijn maar dat is onmogelijk Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 203 te denken dat, als aanstonds de motie wordt aange nomen, die 4 heeren zonder meer zullen blijven zitten? Dan zal het prestige van dit college een dergelijken knak hebben gekregen, dat het niet meer in staat is langer de verantwoording te dragen van den gang van zaken, zooals die zich hier gaat afwikkelen. De heer Tulp (wethouder)De heer De Boer werkt met grof geschut, wat heusch niet noodig is. U be schuldigt het college dat het zich hult in een waas van geheimzinnigheid. Dat bestaat niet, absoluut niet. Ik heb straks in korte woorden meegedeeld waarom den Burgemeester is verzocht Financiën tot zich te nemen. Dat is beslist niet, omdat niet een van deze 4 mannen niet de financiën van Leeuwarden kan beheeren; maak U daar maar niet ongerust over. Maar ik heb straks al gezegd, het was een kwestie van goed, beter en best, en daar (op den Burgemeester wijzende) zit de beste. Omdat de Burgemeester de Financiën het beste kon beheeren, dat is het motief geweest. Nu de kwestie van de gevolgen. Als de Raad de motie niet aanneemt, blijft alles, zooals het is; dan houdt de Burgemeester Financiën en de wethouders houden hun afdeeling. En als de Raad de motie aanneemt, dan zult U zien de heeren mogen dan tegenstanders van dit college zijn en trachten het een hak te zetten dan hoop ik dat U zult ondervinden met mannen van eer te doen te hebben. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Waar ik nu ei genlijk van alle kanten bezwaren hoor en men het meest gevoelt voor 4 wethouders en waar ik ook hoor dat wij er niets aan kunnen doen hoe de functies worden ver deeld, zou ik het college van Burgemeester en Wet houders toch graag willen uitnoodigen de 4 portefeuilles te verdeelen over de 4 wethouders. Ik zou graag op die uitnoodiging een antwoord van het college willen heb ben. En kunnen Burgemeester en Wethouders daarover niet dadelijk beslissen, dan zou ik willen voorstellen die kwestie te behandelen in de volgende vergadering. De Voorzitter: Mevrouw Buisman vraagt dus op 't oogenblik of de verdeeling niet anders kan worden. Mevrouw BuismanBlok WijbrandiIk vraag niet anders dan dat ik het college uitnoodig de 4 portefeuilles over de 4 wethouders te verdeelen en, als Burgemeester en Wethouders daarover op 't oogenblik niet tot een beslissing kunnen komen, dan die zaak te behandelen in de volgende vergadering. De Voorzitter: Ik wil daar dadelijk mijn opinie wel over zeggen. De verdeeling is eenmaal zoo gemaakt en ik ben niet Van plan er aan mee te werken nu een andere verdeeling te maken. De verdeeling is in algemeen over leg vastgesteld, wat voor reden zou er nu zijn om die weer te wijzigen Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik dacht dat het college in het gegeven geval rekening zou kunnen hou den met de stemming in den Raad en onder de raads leden. Dat is de reden, waarom ik de leden van het college U schakel ik daarbij uit uitnoodig hun hou ding anders te bepalen. Ik zou graag het college de ge legenheid willen geven deze kwestie nog eens te over denken en ze dan de volgende vergadering te behan delen. De heer Dijkstra: Men komt nu op een beetje ander terrein. Ik heb met groote belangstelling van Uw ant woord, mijnheer de Voorzitter, kennis genomen. De Burgemeester antwoordde mevrouw Buisman, dat hij vooralsnog niet van plan is de portefeuille van Finan ciën er aan te geven. Daar heeft de Burgemeester zeer gegronde redenen voor, dat moet worden vastgelegd. Ik respecteer dat, U hebt daar goede reden voor. De Voorzitter: Ik zou in verband met de vraag van mevrouw Buisman de vergadering even willen schorsen. Ik wil nog even deze verklaring afleggen, dat ik buiten alle politieke gedoe wensch te blijven en dat, als ik op het oogenblik tegen de wethouders zeg: „houdt de por tefeuilles maar", dit een mij begeven zou zijn in de politiek. En in de wethoudersbenoeming èn in de kwestie van 3 wethouders is zoo de politiek gemengd ik zou haast zeggen de Raad is er mee vergiftigd dat ik niet van plan ben daar ook maar iets aan mee te doen en toe te geven. Ik zou nu graag voor eenige oogenblikken de open bare vergadering schorsen, opdat Burgemeester en Wet houders overleg kunnen plegen omtrent de vraag van mevrouw Buisman. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Mijn persoon lijk idee is dat, als U de portefeuille van Financiën aan een van de wethouders overgeeft, U zich daar heelemaal niet mee begeeft in politiek gedoe. De Voorzitter: Dat moet ieder dan maar voor zich weten, mevrouw. De vergadering wordt geschorst. Burgemeester en Wethouders verlaten de Raadszaal. Nadat Burgemeester en Wethouders in de Raadszaal zijn teruggekeerd, wordt de openbare vergadering her opend. De Voorzitter: Ik kan den Raad mededeelen dat wij even overleg hebben gepleegd en dat namens het college van Burgemeester en Wethouders het volgende kan worden meegedeeld. Ten eerste hebben Burgemeester en Wethouders geen reden kunnen vinden om eenige andere verdeeling van de functies te maken dan die, welke publiek ge maakt is. Ten tweede is er gevraagd „Indien de motie wordt aangenomen, wat zal er dan gebeuren Ik heb direct al gezegd dat de Raad eerst met een formeel besluit moet komen. Een motie kent de Gemeentewet niet, maar stel dat de Raad besluit waarin hij volkomen vrij is dat er 3 wethouders zullen zijn, dan is nog de kwestie, die gevraagd is, geen kwestie van het college. Of een van de heeren dan vrijwillig zal bedanken, is een kwestie, die elk der wethouders persoonlijk aangaat, maar is geen kwestie van het college als zoodanig. Ik sta er absoluut buiten. Een derde vraag is of de Burgemeester de portefeuille van Financiën zal behouden, als de motie wordt aan genomen of als er een college zal komen van 3 wet houders. Ik kan daar op antwoorden dat ik daar op het oogenblik niets van kan zeggen ik zou eerst moeten overleggen met het nieuwe college, dat dan komt. Dit is het eenige, wat ik hierop kan antwoorden. De heer Visser Ik heb ook nog een vraag gesteld, die niet is beantwoord. Ik heb gevraagd wat Uw oor deel was over het aantal wethouders en gezegd dat ik dit op hoogen prijs stelde. De Voorzitter Ik laat geheel de beslissing aan den Raad over. Mijn persoonlijk oordeel is, geloof ik, wel bekend aan alle leden, zoodat ik dat niet in den Raad behoef te brengen. De heeren weten heel goed dat ik over een bepaald punt met de voorzitters van de frac ties overleg heb gepleegd. De beraadslagingen worden gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 10