192 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923.
begrepen, dat er nog een kleine wijziging van de be
grooting voor 1923 moet plaats hebben. Mocht de Raad
dus het voorstel van het college niet aannemen, dan
neem ik meteen aan dat de Raad die dan noodige be-
grootingswijziging aanneemt.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik heb toch
werkelijk niet den indruk gekregen dat de Raad dit in
dertijd als „een aardigheid" heeft bedoeld. Ik meen dat
het meer gold bij wijze van proef; men wilde eens zien
hoe het ging, hoe het beviel en of er werkelijk prijs op
dit onderwijs werd gesteld. Maar niet alleen daarom is
het op deze wijze gebeurd, maar ook omdat de Industrie
school èn met de leerkrachten èn met de ruimte moest
woekeren, verkeerde men in de onmogelijkheid om aan
alle meisjes les te doen geven. Ik meen dat deze cursus
dus volstrekt niet is bedoeld als „een aardigheid", maar
dat wel degelijk de wenschelijkheid en de noodzakelijk
heid er van is ingezien. De Huishoudschool is echter
onmogelijk in de gelegenheid om aan aan alle meisjes
les te geven. Ik zou zelfs nog niet eens durven meegaan
met het voorstel van den heer De Boer, die meerdere
cursussen wil geven, omdat ik bang ben, dat daartoe
niet de gelegenheid zou zijn. Ik wil daarom bij mijn
voorstel blijven om voor dit jaar een cursus te houden
van 2 maar 12 meisjes tegen betaling van 12.50 per
leerling. Het volgend jaar kunnen we dan verder zien
of het koken als vak onder het vervolgonderwijs moet
worden opgenomen.
De heer H. de Boer: Daar gaat het bij mij vooral om,
dat wij het volgend jaar kunnen besluiten over de vraag
of het als vak zal gelden, neen of ja. Indien deze zaak
niet een zekere voorgeschiedenis had, zou niemand er
op dit oogenblik aan denken om er mee te beginnen.
Maar deze zaak heeft een geschiedenis. Waarom zullen
wij nu plotseling ophouden met iets, waarvan vaststaat,
dat er toch wijziging in zal komen, indien over de gestie
van het vervolgonderwijs wordt gesproken
Ik geloof dat het 't beste is, indien de Raad daarin
kan meegaan, in dit geval zonder meer het voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet aan te nemen. Dan zal
altijd nog over het bedrag kunnen worden gesproken
bij de begrooting. Ik weet niet precies in hoeverre een
bedrag van 300.voldoende is. Daarover kan des
noods in tweede instantie worden gesproken, maar in
eerste instantie meen ik dat het moet gaan over de vraag
of de Raad zal meegaan met het voorstel van Burge
meester en Wethouders. Als dat wordt verworpen en
het voorstel van mevrouw Buisman dan de meeste kans
zou hebben, zou ik mij daarmee wel kunnen vereenigen.
Maar in eerste instantie zou ik niet in bespreking willen
brengen of het bedrag 300.of 600.moet
worden. Ik heb dit alleen gezegd, omdat ik om 300.
niet wil, dat men met iets, wat is gegroeid en waarvan
wordt erkend dat het in een behoefte voorziet, gaat
breken.
De Voorzitter: Ik wil opmerken dat er toch een be
paald voorstel moet zijn, opdat de leden zullen weten
waar ze aan toe zijn. Gesteld dat het voorstel van
Burgemeester en Wethouders niet wordt aangenomen,
dan komt het voorstel van mevrouw Buisman in stem
ming. Wordt dat afgestemd of aangenomen, dan is het
afgeloopen.
De heer H. de Boer: Er wordt toch zeer zeker eerst
gestemd over het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De Voorzitter: Zeker, dat is van de verste strekking.
Daarna komt het voorstel van mevrouw Buisman in
stemming.
De heer M. Molenaar: Ik wilde een kleine opmerking
maken. Mij dunkt, wij kunnen volstaan door den Raad
slechts eens te laten stemmen n.l. over het voorstel van
Burgemeester en Wethouders. Als de Raad dat afstemt,
kunnen we over het bedrag nog wel spreken bij de be
grooting. Dat heeft geen haast.
De Voorzitter: Ik wil dan opmerken dat de Raad toch
iets moet toestaan. Er is geen cent meer, zoodat men
niet kan beginnen. Er moet een begrootingswijziging
komen, niet voor 1924 maar voor 1923. Ik wil niet
zeggen dat Burgemeester en Wethouders die uitgaaf
niet zouden durven doen, zonder dat de Raad haar for
meel had toegestaan, maar we moeten toch weten of
het jaarlijksch bedrag 300.of 600.zal zijn. De
Raad moet een bedrag vastleggen. Ik zeg niet dat er nu
een formeele begrootingswijziging moet komen, maar
er moet toch een besluit zijn.
De heer H. de Boer: Ik heb straks dat bedrag ge
noemd, opdat de cursus afhankelijk zou kunnen worden
gesteld van het aantal aanvragen. Nu is aan niemand
bekend, hoeveel aanvragen er zullen wezen en om nu
uit de moeilijkheid te komen, zou ik op denzelfden voet
willen doorgaan. Ik kan dus accoord gaan met het
voorstel, dat mevrouw Buisman indient.
De heer IJ. de Vries: Ik zou graag nog een kleine in
lichting willen hebben, voordat wij tot stemming over
gaan. De heer Visser heeft zich tegen het voorstel van
mevrouw Buisman verzet, maar als ik mij goed herinner
heeft in de raadsvergadering, waarin deze zaak vroeger
aan de orde is geweest, de heer Visser zich daartegen
niet verzet. Hij is daar toen in meegegaan, maar heeft
gepoogd dat van den cursus ook kon worden gebruik
gemaakt door Roomsch-Katholieke meisjes. Als mijn
geheugen niet goed is, zal de heer Visser het misschien
wel zeggen.
De heer K. de Boer: Dat geheugen is wel goed, ja.
De heer IJ. de Vries: Ik zeg dit alleen, omdat in het
voorstel staat dat dit onderwijs alleen toegankelijk is
voor meisjes, die den gemeentelijken vervolgcursus be
zoeken. Als nu het voorstel van Burgemeester en Wet
houders wordt verworpen, komt in stemming het voor
stel van mevrouw Buisman, dat goedkooper is. Is dat
voorstel dan van toepassing alleen op de meisjes van
den gemeentelijken herhalingscursus of is het ook in
den geest van den heer De Boer, die het onderwijs be
schikbaar wil stellen voor ieder, die daarvan gebruik
wenscht te maken, zonder te vragen of zij een herha
lingscursus bezoeken of niet, voor ieder Leeuwarder
meisje dus, onverschillig de richting of de school, die
het bezoekt. Of is dit in het algemeen iets, dat speciaal
is voor kinderen van volgelingen van het openbaar
onderwijs, terwijl de anderen daarvan zijn uitgesloten
Dat had ik graag willen weten, voor wij tot stemming
overgaan. Ik krijg van dien kant den indruk, wat door
Burgemeester en Wethouders ook wordt verzekerd, dat
de cursus slechts te volgen is voor een bepaalde cate
gorie. Daar zal mijn stem van afhangen.
De heer Visser: Ik zou nog wel graag enkele woorden
willen zeggen naar aanleiding van de vraag, door den
heer IJ. de Vries gedaan. Destijds ik weet het niet
precies meer, maar kan het mij wel ongeveer herinneren
toen een dergelijk voorstel aan de orde is geweest,
heb ik mij daar eerst eenigszins tegen verklaard, be
zwaren geopperd en gevraagd: wat is de bedoeling van
dit onderwijs, wil men dat openstellen voor alle kin
deren van de verschillende scholen en subsidie verleenen
aan de verschillende kinderen die gebruik willen maken
van den kookcursus Ik zou in verband daarmee en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 193
naar aanleiding van de woorden van den heer De Vries
thans de vraag willen stellen: Is eigenlijk dat systeem
waarheid geworden Ik herinner mij wel dat ik die
vraag toen heb gesteld, maar heeft men den cursus nu
ook toegankelijk gesteld voor alle kinderen van de ver
schillende scholen Dat zou ik wel willen weten. Ik
heb later deze idee gekregen, dat onder het kleine
groepje van meisjes, die dit onderwijs ontvingen, ook
meisjes zijn misschien kan mevrouw Buisman mij
wel inlichten wier ouders het zelf wel kunnen be
talen. En bij de behandeling van dit onderwerp kreeg
ik de idee dat alleen meisjes er aan zouden deelnemen,
wier ouders absoluut minvermogend waren en dat vrij
zeker de inrichting niet juist voor die groep en die
groep beschikbaar zou worden gesteld, maar voor alle
meisjes. Ik meen dat mevrouw Buisman dat zelf nog
heeft geantwoord, ik herinner mij ten minste wel dat
gezegd is dat het in die richting zou gaan. Ik weet niet
zeker meer of dat is aangeroerd bij een ander soort van
onderwijs of bij het kookonderwijs, maar ik meen bij
deze zaak.
De heer Tulp (wethouder)Ik kan dit antwoorden,
dat deze kookcursus voor meisjes een uitvinding is van
den heer Schoondermark en uitsluitend bestemd was
voor kinderen van het openbaar onderwijs, met dien
verstande, dat voor 12 kinderen een bedrag daarvoor
werd uitgetrokken. Later is dat aantal verhoogd.
Dat neemt echter niet weg dat, wanneer er een aan
vraag was ingekomen van het bijzonder vervolgonder
wijs, de Raad dit onder de oogen zou hebben gezien.
Maar het is mij niet bekend dat, van welken kant van
het bijzonder onderwijs ook, een aanvraag is ingekomen
om den cursus te mogen volgen. Dat is althans niet in
mijn tijd gebeurd. Als er van dien kant een aanvraag
binnen komt om een zeker deel van die kinderen ook
een kookcursus te laten volgen, is het aan Burgemeester
en Wethouders en den Raad om daarover te beslissen.
De Voorzitter wil nog opmerken dat de heer Visser
volgens de Handelingen van 13 April 1920 wel degelijk
heeft gevraagd of ook kinderen van andersdenkenden,
waarmee waarschijnlijk zijn bedoeld Katholieke kin
deren, gebruik konden maken van den cursus.Het blijkt
dat de heer Schoondermark daarop toen heeft geant
woord, dat er op dat oogenblik niet meer dan 12 kin
deren konden worden geplaatst, maar dat er zeer zeker
geen bezwaar was tegen wat de heer Visser zei. De
heer Schoondermark zei dit aldus
„Het kan trouwens ook heel goed zijn dat er
eenige Katholieke kinderen onder zijn, die dit onder
wijs in koken zullen volgen. De gemeentelijke her
halingsschool wordt toch ook heel druk bezocht door
kinderen van andersdenkenden als anti-revolution-
nairen en katholieken, omdat handwerkonderwijs
geen godsdienstonderwijs is."
Er werden dus 12 meisjes aangenomen op aanwijzing
van het hoofd der school, die den cursus konden volgen.
De heer Schoondermark heeft echter wel degelijk op
het oog gehad dat de cursus kon worden bezocht door
kinderen van allerlei gezindten, aangezien deze ook ge
vonden werden op de openbare herhalingsscholen, zoo
dat, als een katholiek meisje daar goed haar best deed,
dit ook wel voor den cursus kon worden aangewezen.
Het staat niet in de verordening dat het koken moet
worden gegeven, daaromtrent is niet eenig besluit te
vinden. Den 13en April 1920 is besloten aan enkele
meisjes onderwijs in koken te laten geven, 't Is er zoo
langzamerhand bij gekomen dat het onderwijs in het
koken is voorgesteld als een vak van het herhalings-
onderwijs.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 15 tegen 12 stemmen verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Visser, Oosterhoff, Fransen,
Scheltema, Lautenbach, Koopmans, Cohen, IJ. de Vries,
Hofstra, Van der Schoot, Van Weideren baron Rengers
en Weima.
Tegen stemmen: de heeren M. Molenaar, Botke,
O. F. de Vries, Dijkstra, Hooiring, Tulp, Tiemersma,
Jansen, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren
Muller, Collet, B. Molenaar, H. de Boer, Westra en
K. de Boer.
Het voorstel van mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
luidende
„Ondergeteekende stelt voor den kookcursus voor
24 leerlingen van het herhalingsonderwijs te doen
doorgaan tegen betaling van de gemeente van 12.50
per leerling",
wordt met 24 tegen 3 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren M. Molenaar, Botke, O. F.
de Vries, Dijkstra, Hooiring, Oosterhoff, Tulp, Fransen,
Scheltema, Tiemersma, Jansen, Lautenbach, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Cohen, Muller,
IJ. de Vries, Hofstra, Collet, B. Molenaar, H. de Boer,
Van Weideren baron Rengers, Westra, K. de Boer en
Weima.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Koopmans en Van
der Schoot.
12 (Agenda no. 13). Motie van het lid, den heer
J. A. Collet, betreffende het getal wethouders.
Deze motie luidt
„De Raad, gehoord de besprekingen over de ver
deeling der werkzaamheden onder de leden van het
college onderling, is van oordeel, dat een dusdanige
verdeeling een vierden wethouder overbodig maakt."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff: Ik heb met bijzonder groote be
langstelling en waardeering de motie van den heer Collet
nader gelezen en bestudeerd. Dat zal zeker niemand
verwonderen, omdat ik altijd het standpunt inneem, dat
iedere ernstige poging om te kunnen bezuinigen in hooge
mate valt te waardeeren en toe te juichen. Toch heb ik
mij over één ding verwonderd. De sociaal-democraten
hebben altijd gestaan op het standpunt, dat bezuiniging
goed was, als zij niet gepaard ging met een achteruit
zetting van de belangen der gemeente. Het had dus voor
de hand gelegen dat van die zijde bij deze motie tevens
was aangetoond, dat vermindering van het aantal wet
houders van 4 tot 3 inderdaad niet tegen het belang van
de gemeente is. Het zou van belang zijn geweest, als
men dat van die zijde had aangetoond, omdat weliswaar
de benoeming van een vierden wethouder niet is uitge
gaan van den kant der sociaal-democraten, maar dit
voorstel indertijd toch door den heer Hiemstra op de
meest krachtige wijze is verdedigd. Het is daarom dat
ik mij moet verbazen dat men van die zijde met het
voorstel komt om het aantal wethouders van 4 op 3
te brengen, terwijl niet wordt aangetoond dat dit niet
strijdig is met de belangen der gemeente. Zooals ik zeg,
dit verbaast mij eenigszins en dat is dan ook de reden,
waarom ik mijn stem niet aan de motie zal kunnen ge
ven, hoezeer het denkbeeld van bezuiniging mij overi
gens ook sympathiek is. Ik meen dat te mogen doen,
omdat ik van oordeel ben, dat het niet in het belang
van de gemeente is, wanneer de vierde wethouder ver
valt, en omdat nog wel op een andere wijze bij deze af-
deeling te bezuinigen valt, waardoor beide voordeelen