194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. worden behouden: het voordeel van het hebben van 4 wethouders, dat ook de sociaal-democraten moeten er kennen en het bereiken van bezuiniging, wat de heeren tot het doen van dit voorstel heeft bewogen. Ik zou daarom in overweging willen geven deze motie af te stemmen in afwachting van de voorstellen, die bij de begrooting zullen komen om op dezen hoogen uitgaaf post te bezuinigen en waarvan ik de zekerheid heb dat zij niet achterwege zullen blijven. De heer Visser: In de vorige vergadering zijn wij ge plaatst voor een motie, die kwam van de sociaal-demo cratische fractie en waarin men, gezien het feit dat een van de portefeuilles, n.l. die van financiën, destijds door een van de wethouders werd beheerd, gezien het feit dat die portefeuille van financiën voortaan in handen van den Burgemeester is gesteld, tot de uitspraak kwam, dat in plaats van met 4 wethouders kon worden volstaan met 3. Ik heb toen wij werden rauwelings voor de motie geplaatst, waarvan wij de draagwijdte niet konden overzien alsvorens mijn meening over de motie naar voren te brengen, gezegd: ik wil de gelegenheid hebben om een serieus onderzoek in te stellen omtrent wat in de motie is belichaamd en voorgesteld. Met den heer Oosterhoff ben ik het nu eigenlijk ook eens; het verwondert mij ook dat de sociaal-democraten zijn gekomen met dit voorstel. Ik weet niet in hoeverre het waar is en in hoeverre zou kunnen worden bewezen de heeren moeten mij dit niet kwalijk nemen wat ik heb gedacht: als wij een college van Burgemeester en Wethouders hadden gehad, waarin weer 2 sociaal-demo craten zitting hadden, dan zouden zij niet met een der gelijk voorstel zijn gekomen. Ik kan dat niet rechtstreeks bewijzen, wat de heeren mij niet kwalijk moeten nemen, maar, a la bonheur. Daar schiet mij een spreekwoord te binnen: „De druiven zijn zuur, zei de vos, toen hij er niet bij kon". Ik meen dat er ook wel andere motieven zullen zijn geweest om het aantal wethouders van 4 op 3 te stellen. Ik wil nu in eerste instantie even een kleine mede- deeling doen aan het adres van den heer IJ. de Vries, die straks aan mijn of ons adres dat weet ik niet heeft geïnterrumpeerd (na de tweede stemming van leden der commissie voor georganiseerd overleg) „Heeft U de combinatie verbroken Ik wil dan dit zeggen, de heer IJ. de Vries spitse zijn ooren De heer IJ. de Vries: Ik ben nog geen vos De heer Visser: In de vergadering, waar de bespreking omtrent het punt verkiezing van de wethouders aan de orde is geweest, heb ik die bespreking meegemaakt en ben ik langen tijd in oppositie geweest. Ik kon niet mee gaan in de meening, die daar heerschte, maar ten slotte heb ik mij gewonnen gegeven. Ik zou mij houden aan de uitspraak in de combinatie en ik ben die gestand ge bleven bij de wethoudersverkiezing, hoewel niet met volle sympathie, dat wil ik er wel eerlijk bijvoegen. Ik was gebonden aan de combinatie en heb mijn verplich ting volbracht ten opzichte van het zitting nemen van de wethouders. Ik stond toen nog op het standpunt dat 4 wethouders noodzakelijk waren. Doch toen wij de wet houders hadden gekozen, kon niemand denken, dat wij voor het feit zouden worden geplaatst, dat eigenlijk één van de portefeuilles, die destijds in banden was van een van de 4 wethouders, niet in handen zou blijven van het college van wethouders, maar zou worden overgedragen aan U, mijnheer de Burgemeester. Ik heb mij persoonlijk de vraag gesteld: wat is daarvan de reden? en ik stel die vraag ook in deze vergadering: wat is de reden dat de portefeuille van Financiën in handen van U, mijnheer de Voorzitter, is overgegaan? Tot nog toe hebben wij het zoo meegemaakt, dat iedere wethouder een porte feuille had. Maar de zaak staat nu zoo. Wanneer destijds 4 wethouders noodig waren om de portefeuilles te be- heeren en we zien dat nu een van de portefeuilles, die destijds in handen was van een wethouder, is overge gaan in handen van den Burgemeester, dan vervalt daar mee dat is mijn logische gedachtengang het werk van één wethouder. Ik sta nu voor een moeilijk probleem, dat ik zou willen oplossen, vrij van alle politieke factoren. Ik heb een uitnoodiging gehad voor een vergadering van de com binatie, die later heeft vergaderd, om deze zaak als punt van bespreking aan de orde te brengen. Ik ben daar uitgenoodigd, maar ik heb tot degene, die mij de bood schap kwam brengen het was een bode van den heer Oosterhoff gezegd: ik wensch voortaan die verga deringen als zoodanig niet mede te maken. Ik wou mede- deelen laat ik dat eens vaststellen dat de com binatie niet bestaat als een anti-socialistisch bloc en niet als een permanent lichaam, maar dat zij is samengesteld uit zeer heterogene bestanddeelen, die alleen voor de verkiezing van de wethouders een compromis hebben gesloten, zonder meer, en dus niet samenwerken op het een of ander program. De bespreking is gegaan over de verkiezing van de wethouders, die heeft plaats gehad, ik heb daaromtrent mijn woord gegeven en dit daarbij gestand gedaan en verder is de combinatie voor mij niet permanent, maar sta ik volkomen vrij hoe ik wil han delen. Dat aan het adres van den heer IJ. de Vries, op wiens vraag „Is de combinatie verbroken ik ant woord Voor mij al". De heer Van der SchootAccepteer je dat De heer Visser: Ik heb dat aan mijn collega ook mee gedeeld, toen die vergadering was afgeloopen, en voor zoover men het hier nog niet wist, weet men het nu, dat ik vrij sta en mij van de combinatie ontslagen acht. Nu weet ik dat aan dit voorstel een politieke kant vastzit. Ik weet ook dat valt niet te ontkennen dat, wat hier wordt gedaan, zijn gevolgen zal hebben, dat niet ieder graag die gevolgen heeft en dat, als men iets voorstelt, men ook de logische gevolgen daarvan moet accepteeren. Ik sta op dat standpunt. Ik heb in dezen tusschentijd een serieus onderzoek te bevoegder plaatse ingesteld. Ik heb te zeer bevoegder plaatse een drietal personen geraadpleegd, die kunnen weten en zeer zeker ook weten wat de functie van wet houder beteekent. Ik heb hun gevraagd: is het nu noo dig, als de Burgemeester zelf de portefeuille van Finan ciën blijft behouden, dat dan daarnaast 4 wethouders blijven zitting nemen? Daarop is mij meegedeeld dat dit absoluut niet noodig is en dat 3 wethouders dan meer dan voldoende is. Nu acht ik mij niet bevoegd, als ik een dergelijke mededeeling krijg, om ter wille van de politieke gevolgen te zeggen: we moeten het aantal van 4 wethouders handhaven. Daarom heb ik ook deze vraag gesteld en die vraag zou ik hier graag als eerste vraag hebben beantwoord: Wat is de reden dat de portefeuille van Financiën in handen van den Burgemeester is? En in verband daarmee zou ik deze vraag willen stellen Heeft men, toen die portefeuille in handen van den Bur gemeester was, de verschillende functies zoo verdeeld, dat men kon zeggen: Er zijn 4 wethouders, maar we konden met 3 wel volstaan; laten we echter de rollen zoo verdeelen dat we ook 4 portefeuilles krijgen door, wat niet in handen van den Burgemeester is, in vieren te verdeelen? Het is hier voor mij geen kwestie in het belang van de wethouders maar een kwestie in het be lang van de gemeente als zoodanig. Ik weet wel, ik hoor niet tot de partij „Gemeentebelangen" en sta daarmee niet in relatie De heer K. de BoerGelukkig De heer Visser: Ik sta geheel vrij, maar ik voel toch dat het hier geldt een gemeentebelang. Ik kan niet ont Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 195 kennen dat, wanneer 3 wethouders de zaken kunnen regelen, men niet voor de grap er een vierde naast moet nemen. Dat geld kan men hier besparen, 4 jaar lang een wethouderssalaris plus de pensionneering. Als het noodig is, dan 4 wethouders, maar als het niet noodig is, dan niet. Ik sta voor dit feit. Zijn er 4 wet houders noodig, dan ook de portefeuille van Financiën in handen van een van de wethouders. Het is gebleken, dat 4 wethouders in het vorige college de zaak hebben kunnen beheeren; ik heb nooit gehoord van achterstand op de eene of andere manier, daarover is nooit geklaagd. Wil men 4 wethouders, geef dan de portefeuille van Financiën in handen van een wethouder. Of zijn de wet houders niet competent, niet bevoegd om de portefeuille van Financiën te beheeren? Laat men dan niet bij de gratie den 4en wethouder behouden. Dat is mijn stand punt. De gevolgen zullen misschien minder prettig zijn. Al zegt men wel eens dat ik politiek aangelegd ben, toch meen ik dat de politiek hierbij voor mij geen opgeld moet doen. Het zwaartepunt voor mij is de vraag of wij 4 of 3 wethouders noodig hebben en dan is het politieke vraagstuk voor mij een vraagstuk van de tweede orde. De heer Weima: Ik schrik wel eenigszins van het be toog van den heer Visser. Het is de eerste maal, dat ik hier het woord voer en ik wil beginnen met te verklaren dat bij mij de politiek niet voorzit. Ik heb gemeend dat ik die ook in eerste instantie in de motie van den heer Collet niet moest zoeken, maar dat ik daarin moest lezen: Kan de gemeente ook bezuinigen op het college van Burgemeester en Wethouders? Die redeneering vind ik heel juist, omdat het college is ontlast. Men zal mij dat misschien betwisten, maar het college is inderdaad ontlast, waar de Voorzitter de portefeuille van Financiën heeft gekregen. Ik was blij te hooren dat de motie een week werd aangehouden, waardoor ik ook een nauw keurig onderzoek kon instellen. Ik zit nu voor hetzelfde feit als de heer Visser: ik kan niet beoordeelen wat een wethouder precies te doen heeft, ik kan niet beoor deelen of het noodzakelijk is dat er 3 wethouders zijn of 4. Maar ik kom daarbij toch tot een andere conclusie of liever tot een andere ervaring. De heer Visser heeft geïnformeerd en zegt dat hem is gebleken dat het met 3 wethouders wel kon. Ik heb ook geïnformeerd en mij op de hoogte gesteld naar plicht en geweten, doch men heeft mij verteld dat het niet raadzaam was met 3 wet houders in zee te gaan. De heer K. de Boer: Voor de wethouders zelf De heer Weima: Ik heb mijn inlichtingen van de wet houders zelf, ook van den heer Tulp, die den toestand kan beoordeelen, omdat hij hier al jaren zit. Ik heb gemeend dat ik aan die inlichtingen waarde moest hechten. Een heel andere kwestie is en daarbij sta ik naast den heer Collet als men vraagt: Kan er ook bezuinigd worden? Dat is een kwestie, die van meer dan gewone beteekenis is. Wanneer de heer Collet zegt, dat hij 3 wethouders wil en een vierde wil uitsparen, om daarmee 3000.te bezuinigen, dan meen ik, dat de heer Oos terhoff heeft gezegd: ik sta naast hem, maar er is mis schien nog wel op een andere wijze te bezuinigen. Nu zijn de wethouders inderdaad ontlast, waardoor hun te gemoetkoming het is geen salaris, want dan was het nog veel te weinig zal kunnen worden verlaagd. De heer Oosterhoff zegt: laten we dat uitstellen tot de be grooting. Maar de overzijde kan zeggen dat zij zekerheid wil hebben; als de heer Collet de zuinigheid wil be trachten, wil ik wel een stap verder gaan en zeggen: laten wij de 4 wethouders behouden, maar laat ons op de wethouderssalarissen bezuinigen, laten wij daarvan minstens 1/3 afnemen. Dan bereiken wij hetzelfde, wat de heer Coilet wil, maar de 4 wethouders blijven be houden. Daarom zou ik het op prijs stellen dat de 4 wethouders bleven, maar dat ten spoedigste er toe werd overgegaan de tegemoetkoming te herzien en te ver lagen. De heer Jansen Ik zal even mijn stem motiveeren vóór de motie. Ik wil eerlijk zeggen dat ik, nadat de motie is ingediend, ook naar een en ander een onderzoek heb gedaan en dat ik tot de conclusie ben gekomen dat, waar de Burgemeester zelf een geheelen wethouder ver vangt, het niet billijk is den vierden wethouder te hand haven. Ten eerste geldt voor mij mijn antipathie tegen dit college, dat op zoo onsympathieke manier is gekozen en waarvan een groot deel van den Raad is buitenge sloten. Dat in de eerste plaats. En in de tweede plaats is de eerste daad van dit college, dat het een zeer ver antwoordelijke portefeuille opdraagt aan den Burge meester, hoofd van de gemeente, ik meen dat juist daar door de mogelijkheid wordt geopend, dat dit college niet in staat zal zijn de belangen der gemeente te behartigen en daardoor zelf verdwijnt. Daarom zal ik ook mijn stem geven aan de rnotie van den heer Collet, om het aantal wethouders van 4 terug te brengen op 3. De heer Westra: Bij het bezien van deze motie lijkt het werkelijk in de eerste plaats de vraag te zijn, die de heer Visser zich stelde, of wij het niet met 3 wet houders kunnen stellen. Ik meen evenwel dat, als wij de zaak nader bezien, dit niet de juiste vraag is. Voor mij tenminste niet. Ik vraag niet in de eerste plaats kunnen wij het met 3 wethouders stellen?, maar ik vraag in de eerste plaats: aan een college van hoeveel wet houders wenschen wij het dagelijksch bestuur onzer ge meente op te dragen? Gezien nu de verhoudingen, zooals die hier bestaan, gezien de moeilijkheden, die zich heb ben voorgedaan, om een algemeen gewenschte oplossing voor de benoeming van de wethouders te vinden men kan nu wel gemakkelijk spreken over de combinatie en over één partij die is uitgesloten, maar men weet, dat er wel degelijk moeite is gedaan om een andere oplos sing te vinden en dat die dezerzijds ook meer gewenscht was waar dus zoo groote moeilijkheden reeds be stonden om tot overeenstemming te komen, daar ben ik overtuigd dat, als wij 3 wethouders hebben, die moei lijkheid nog vergroot zal worden. Dat is de oorzaak dat ik en mijn partij vooral van meening zijn, dat het in het belang van de gemeente is, dat wij een college van Burgemeester en Wethouders hebben, waarin zooveel mogelijk partijen hun invloed kunnen laten gelden De heer Dijkstra Niks van waar De heer Westra: Daar is veel van waar. Ik ben daar van overtuigd en ik heb er ook blijk van gegeven, dat ik daarvan overtuigd ben. Het kan sommigen heeren van de overzijde persoonlijk bekend wezen, dat ik persoonlijk moeite heb gedaan, om alsnog gedaan te krijgen dat de groote partij, die thans geen zitting heeft in het college, daarin alsnog vertegenwoordigd zou zijn. Dat dit niet is gelukt, ligt niet aan mij en aan onze fractie, maar dat zit vrij zeker hierin dat, wanneer de wenschen van die groote partij waren vervuld, wij op dit oogenblik niet in het college zouden zijn vertegenwoordigd, zoodat dit zou zijn gegaan ten koste van den zetel van onze eigen fractie. En nu zal de overkant mij toch ten goede moeten houden, dat ik van de voortreffelijkheid onzer eigen be ginselen zeer zeker zoodanig overtuigd moet zijn, dat ik liever een plaats gaf aan een vertegenwoordiger van onze eigen fractie, dan 2 plaatsen aan vertegenwoordi gers van een fractie, die in politiek opzicht geheel tegen over mij staat. Dit neemt echter niet weg dat die fractie althans één vertegenwoordiger van de twee in het col lege had kunnen krijgen en dat met die keuze m. i. het belang der gemeente gebaat zou zijn geworden. Er is nog een ander vraagstuk, als wij zien naar de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 6