196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. vraag of 3 wethouders gewenscht zijn. Mij is meege deeld dat in de vergadering, waar tot benoeming van een vierden wethouder is besloten ik ben daar niet bij tegenwoordig geweest een van de overwegingen is geweest ik meen dat hier in het debat te mogen brengen dat bij een college van 3 wethouders de Burgemeester, Voorzitter van het college, de beslissende stem heeft bij staking van stemmen en dus een overwe gende invloed zou hebben. Dat geldt niet alleen in het geval van den Burgemeester, dien wij nu hebben, maar in alle gevallen, waarom ik wil opmerken, dat dit een van de reden is, waarom een aantal van 4 wethouders gewenscht kan zijn. Dan is gesproken over bezuiniging men heeft het motief bezuiniging aangevoerd, om een wethouder te missen. En als was het, om dat argument eenige kracht bij te zetten, kreeg ik, door een eigenaardige schikking van het noodlot, tegelijk met de agenda het vermoedelijk meest gevreesde drukwerk, mijn aanslagbiljet, in de bus. Ik zeg, dat was als om aan het bezuinigingsmotief kracht bij te zetten, maar ik kan verzekeren, dat voor mij een overweging van bezuiniging moet wijken voor een over weging van gemeentebelang. Verschillende partijen zul len zeer zeker wel te vinden zijn voor verlaging van de salarissen der wethouders en ik meen dat het motief van den heer Weima daarvoor goed kan gelden, wanneer 3 wethouders het werk misschien zouden kunnen doen. Ofschoon de mogelijkheid misschien bestaat, dat ook één man het zou kunnen doen. Tegenwoordig wordt hier en daar in die richting gestreefd. Ik ben daar echter geen voorstander van; ik vind het gelukkig, dat wij hier leven in een land, waar zoowel de revolutionnairen als de reactionnairen in een soort geteniden staat leven, en ben geen voorstander van een eenhoofdige regeering. Toch voel ik wel iets voor hetgeen de heer Weima aan voerde, dat de taak van de verschillende wethouders is verlicht, waardoor wellicht 4 man niet geheel noodig zijn en waarom zij misschien in hun salaris of vergoeding zouden kunnen worden gekort. Ik zou mij daarvoor kunnen verklaren. Maar wanneer wij straks zullen gaan stemmen en sommige leden zouden hun stem over de motie laten afhangen van de vraag of straks die salaris vermindering tot stand komt, dan moet men toch niet direct op mijn stem vóór die vermindering rekenen. Want het vorig jaar bij de begrooting heb ik gesproken o. aom de presentiegelden van de leden van den Raad iets te verlagen en toen heeft men er mij van de over zijde opmerkzaam op gemaakt, dat hier leden in den Raad waren, die er een groot belang bij hadden dat het gelijk bleef, omdat het anders een schadepost voor hen zou worden dat zij de zittingen bijwoonden. Ik geloof dat door dezelfde zijde indertijd ook de wethouderssa larissen zijn omhoog gebracht, omdat men het wen- schelijk oordeelde dat ieder burger van Leeuwarden in staat werd gesteld wethouder te zijn. Als men dat aan neemt, zal men ook de consequenties daarvan moeten aanvaarden en dus ook moeten goedvinden dat ook thans de wethouders, die dat geld misschien niet noodig hebben, toch dat volle bedrag krijgen. Ik zal dus mijn stem in dat opzicht mij eventueel moeten voorbehouden. Ik zou nu alleen nog dit willen vragen. Waar als motief wordt aangevoerd bezuiniging, meen ik nu De heer K. de Boer: Daar wordt niet aan gedacht De heer Westra Is dat niet zoo Dan zal ik dat achterwege laten, maar dan wil ik de vraag stellen wat de bedoeling is van de motie. Wat achten de heeren de gevolgen daarvan, als de motie wordt aangenomen Is het de bedoeling dat dan direct een nieuwe college van Burgemeester en Wethouders, bestaande uit 3 wet houders, wordt samengesteld, of is het de bedoeling dat deze wethouders, die voor 4 jaren zijn gekozen ook voor 4 jaren gekozen zullen blijven en dus na verloop van 4 jaar het college uit 3 wethouders zal worden samen gesteld De heer Collet: De heer Oosterhoff is begonnen met te zeggen dat de sociaal-democraten indertijd hebben meegewerkt tot de benoeming van een vierden wet houder en dat de sociaal-democraten dat dus achten in het belang van de gemeente. Nu bevreemdt het den heer Oosterhoff dat wij thans er mee durven komen om het aantal wethouders terug te brengen tot 3. Dat be hoeft den heer Oosterhoff echter in geen geval te ver wonderen, want ik wil er direct aan toevoegen dat mijn partij nog op hetzelfde standpunt staat, dat het beter is een college te hebben, waarin zitting hebben 4 wet houders, dan een college van 3 wethouders. Er is hier o. a. ook op gezinspeeld, bij een eventueele stemming is het beter dat een college van Burgemeester en Wet houders bestaat uit een oneven aantal dan uit een even aantal personen. In dat opzicht kan ik zeggen dat ik de voorkeur zou geven aan 4 wethouders, dus ik sta op het standpunt, dat ik het wèl in het belang van de ge meente acht, dat wij 4 wethouders hebben maar onder zekere voorwaarden. Waarom hebben indertijd de sociaal-democraten voor een vierden wethouder gestemd? Welke bedoeling had den zij daar meer bij? Ik heb de vorige vergadering ook meegedeeld dat wij hier vroeger onder den heer Patijn ook wethouder Patijn hadden, die Openbare Werken had, en dat wij dat verkeerd achtten ten opzichte van het belang van de gemeente, omdat, als een burge meester nog een portefeuille krijgt bij zijn gewone werk de heer Patijn had het toen ook druk met de distri butie dat niet is in het belang van de gemeente. Men heeft dus een vierden wethouder aangesteld om te zor gen, dat de burgemeester de handen vrij krijgt. Ik sta ook nog op het standpunt dat de Voorzitter geen por tefeuille moet hebben, ten eerste, opdat hij zich geheel zal kunnen wijden aan zijn ambtsbezigheden, ten tweede, omdat hij in groote lijnen de werkzaamheden van iederen wethouder moet kennen en ten derde, opdat hij in staat zal zijn bij alle zaken de leiding te geven. Nu was het vroeger een klein beetje gemakkelijker. Vroeger hinderde het misschien niet zooveel, wanneer de Voorzitter een portefeuille had. In den goeden ouden tijd was het anders dan thans; toen zat een college van Burgemeester en Wethouders jaar en dag, toen zaten de heeren haast voor altijd en zij raakten dus langza merhand wel op de hoogte van hun afdeelingen. De burgemeester behoefde dus toen niet bevreesd te zijn, als hij naar den Raad ging, dat voor deze of gene por tefeuille de wethouders niet berekend waren, of, wan neer in den Raad een voorstel aan de orde kwam, dat zoo iemand dan niet goed op de hoogte zou zijn. Dat is nu vrij wat veranderd. De gedurige verwisseling van wethouders dwingt den Voorzitter een grootere acti viteit te ontwikkelen ten opzichte van de diverse por tefeuilles en hij zal dus ten naastenbij de verschillende dingen moeten weten, die hier ter sprake komen. Erger wordt het echter nog, nu menschen, die nog nooit of nimmer een voet op het glibberige pad der gemeente politiek hebben gezet, een plaats aan de tafel van Bur gemeester en Wethouders innemen. Waar de zaak zoo staat, vind ik dat de Burgemeester naar alle kanten moet uitkijken. Want het wil er bij mij niet in dat iemand zooals ik zoo juist zei die nog nooit een voet op het glibberige pad der gemeentepolitiek heeft gezet, de kennis en wetenschap zoo maar aanwaait en dat zoo iemand zoo maar van alles op de hoogte zal zijn. Het is dan voor den Voorzitter van den Raad wèl noodig, dat hij naar alle kanten kan uitkijken. Heeft nu een Voorzitter van den Raad ook nog een departement onder zich, dan kan hij zich onmogelijk wijden aan de veelzijdige taak, die ik zoojuist noemde. De Voorzitter zal zich dan in vele gevallen moeten ver diepen in kleine dingen, zijn departement betreffende; hij zal kleine nesterijen moeten nagaan om ten slotte de verschillende raadsleden, die op- en aanmerkingen maken, te woord te kunnen staan. Wanneer het er zoo Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 197 voorstaat, dat U, naast Uw gewone ambtsbezigheden, een geheele portefeuille onder U heeft en wanneer U al die kleinigheden ook nog moet nagaan, dan bent U niet in staat tenzij U er niet tegen op ziet U misschien te overwerken de andere portefeuilles goed te kunnen beoordeelen en een goed inzicht van de verschillende zaken te krijgen. Daarom is het dan ook beter dat wij geen 3 maar 4 wethouders hebben, maarals wij 4 wethouders hebben, dan moeten die ook onderling de functies verdeelen. Die 4 wethouders moeten de taak, die de Raad hun heeft opgelegd, de functie te vervullen, op zich nemen. Daarom zou ik deze vraag willen stellen: Waarom hebben de wethouders niet alle departementen bezet De vorige maal heb ik dat ook eenigszins doen uitkomen en toen heb ik van den Voorzitter dit ant woord gekregen misschien zeg ik het ietwat ver keerd, maar vergeef me dit dan dat men in het college unaniem van meening was, dat het 't beste was, dat de Burgemeester de portefeuille van Financiën nam. Wij hebben echter ik herhaal dit nog eens inder tijd een vierden wethouder aangesteld om den Burge meester te ontlasten. Nu wij 4 wethouders hebben kunnen die 4 menschen de portefeuilles bezetten, neen sterker, zij moeten die bezetten, want daarvoor zijn zij aangesteld. Ik moet nu deze vraag wel stellen: Is het onmacht, dat de verschillende wethouders onderling de functies niet hebben verdeeld Durft men de portefeuille van Financiën niet aan Laat men het dan openlijk zeggen. Dan zou ik nog een vraag willen richten tot de com binatie, bestaande uit 14 menschen, die dus eigenlijk, zou ik zeggen, dit college heeft samengesteld. Ik zou willen vragen: Hadt gij niet vooruit moeten zorgen, dat gij hier in het college van Burgemeester en Wethouders menschen steldet, die in staat waren de 4 portefeuilles te bezetten Als gij dat niet hebt gedaan, hebt gij hier verkeerd gehandeld. Wanneer de zaken zoo staan ik heb dat den vorigen keer ook gezegd waar het werk zoo is ver deeld, dat er maar voor 3 wethouders werk is, doordat het werk van een wethouder is overgedragen op den Burgemeester, waar de zaken zoo staan, daar vind ik dat wij op het punt zijn gekomen, dat wij terug kunnen gaan naar wat in vroeger tijd was: wij kunnen thans weer volstaan met 3 wethouders, wij hebben den vierden niet meer noodig. Ik herhaal nog eens en wil dat nog eens doen uitkomen, dat wij nóg op het standpunt staan dat natuurlijk 4 wethouders beter was. Maar nu de combinatie het zoo heeft gemaakt, nu zij 4 wethou ders in het college heeft gebracht, die niet in staat zijn zoo moet ik het begrijpen, want anders begrijp ik niet waarom men de portefeuilles niet neemt de por tefeuilles te verdeelen, daarom hebben wij gezegd nu kunnen wij het wel met een wethouder minder doen, waar de Burgemeester nu het werk doet, dat anders een wethouder zou doen. Ik kan ook niet meegaan met den heer Oosterhoff, die er wat anders op wil uitvinden. Onze wethouders kosten ons 12.000.'s jaars en nu wil de heer Oosterhoff dat zij allen iets minder zullen ontvangen, dus dat dan deze 4 wethouders de 9000. die 3 wethouders thans ontvangen, zullen verdienen. Ik sta niet op het standpunt dat de wethouders een salaris moeten verdienen, waarmee zij niet een behoor lijke positie kunnen maken. Maar ik kan daar ook tegenover stellen dat er portefeuilles zijn, die werkelijk den vollen man eischen en dan zou ik het schandalig vinden wanneer men zoo'n wethouder minder ging salarieeren en zijn salaris, dat tot nog toe 3000. was, met 1/3 ging verminderen. Ik zal daar nooit of nimmer aan medewerken. Maar waar het college zelf aan dezen toestand heeft meegewerkt de naam bezuiniging hebt U zelf er aan gegeven, mijnheer Oosterhoff daarom ben ik er voor dat wij in dit geval één wethouder afschaffen. Dat is voor mij de reden, waarom ik de vorige maal ben ge komen met de bekende motie, die ik zeker niet meer behoef voor te lezen. De heer Visser: De heer Weima is begonnen met te zeggen dat hij haast geschrokken is van mijn betoog, maar ten slotte loopen onze gedachtengangen toch vrijwel parallel en onderschrijft hij grootendeels wat ik heb betoogd. Alleen in het nemen van onze conclusies zijn wij eenigszins verschillend. Mijn conclusie is dat, zooals ik van bevoegde zijde ben ingelicht, wij gemak kelijk met 3 wethouders kunnen volstaan. De heer Weima is ingelicht door de tegenwoordige wethouders. Daar heb ik géén inlichtingen gevraagd; ik beschouw het uit een oogpunt dat deze menschen er zelf eenigszins bij zijn geïnteresseerd. Ik zeg dit niet met een kwade bedoeling. Maar ik heb bij onpartijdige personen, die het zeer zeker kunnen weten, trachten inlichtingen te verkrijgen en die hebben mij meegedeeld dat het met 3 personen wel kon. Mijn conclusie is dus, dat wij geen 4 wethouders moeten hebben, de conclusie van den heer Weima is, dat wij hun salaris moeten verminderen. Weet de heer Weima of de huidige wethouders genegen zijn zoo maar van een deel van hun salaris afstand te doen? Ik acht dat niet het gewenschte systeem. Men wil dan dus een college van 4 wethouders behouden maar die 4 laten verdienen wat anders 3 verdienen. Dat is geen gezonde politiek, dan maakt men er van een soort han delssysteem, het wordt een zich wringen in een bocht, wat ik liever niet wil. Ik vraag of er 3 of 4 noodig zijn, maar wil dat zij behoorlijk gesalarieerd worden. Ik wil niet het hulpmiddel van de salarisvermindering en ik geloof dat de wethouders daar ook niet voor te vinden zouden zijn. Het zou blijk geven van een mindere op vatting van de prestaties van de wethouders als zoo danig; ik geloof dat dit systeem niet wenschelijk is. De heer Collet zegt dat wij 4 wethouders moeten hebben. Ik had wel gedacht dat hij voor 4 zou pleiten en wel om deze reden dat, als er 4 zijn, er altijd nog kans is om weer 2 sociaal-democraten in het college te krij gen. Wanneer er 3 zijn, kan dat niet. De heer Collet heeft dus ook eenigszins een zwaai genomen, in dien zin, dat hij niet met aandrang heeft aangespoord om er 3 te hebben, maar zegt er liever 4 te willen. Dan is er ten slotte nog kans om er weer 2 sociaal-democraten in te krijgen. Ik geloof niet dat dit zoo stom van mij is ge dacht; het komt doordat alle partijen hierbij eenigszins worden beïnfluenceerd door de politiek. De heer Westra wil liefst alle partijen in het college vertegenwoordigd'zien. Ik ook, maar ik wil er bij zeggen dat de huidige vorm van het college absoluut geen re presentatie is van de inwoners in deze gemeente, waar men toch zeer zeker rekening mee dient te houden. En dan kom ik weer tot deze vraag ik wil mij los maken van de politiek stelt men de vertegenwoordigers van de partijen, die we hier hebben, hier tegenover elkaar, dan hebben we 11 sociaal-democraten en 16 anderen. En onder die 16 waren een 5-tal fracties, die ieder liefst een zetel in het college van Burgemeester en Wethouders wilden hebben. Zelfs een kleine groep als „Gemeente belangen" zei bij de besprekingen over de verdeeling der wethouderszetels: Accoord, ik vind het goed, maar dan wil ik óók een zetel. Als antwoord op het applaus van de sociaal-demo craten zegt spreker: Neen, heeren sociaal-democraten, ik zeg dit niet, om bij U in 't gevlei te komen, absoluut niet. Maar een feit is feit. Waarom zeg ik dit dan Niet los van de politiek, want ik heb liever dat een van mijn menschen, iemand die de Katholieke richting vertegen woordigt, in het college is, dan een andere. Ik wil dat zeer graag. Maar ten slotte ben ik ook niet voor alle combinaties te vinden, omdat er in mij ook nog een stuk waarheid, een stuk reëele waarheid leeft, dat ik tot uiting wil brengen. Ik sta op dit standpunt. Als wij 4 wethouders hebben, dan kan ik daarmee accoord gaan, maar dan moeten die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 7