200 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923.
te verdeelen en te vervullen, ja of neen. Is dat niet het
geval, dan ben ik het met den heer Jansen eens hoe
gauwer er dan een eind aan komt, hoe beter het is. Van
dien kant moeten we het gemeentebelang bezien. Maar
ik wil hier wel de verzekering geven dat het er den
sociaal- democraten niet om te doen is om langs een
slinkschen weg weer een of twee van ons in het college
te krijgen. Er komen wel weer andere tijden. Thans is
de uitspraak van 7000 kiezers met voeten getreden, maar
't zal in de toekomst wel blijken, hoe die daarover den
ken. De gemeente heeft nu echter het recht, te weten,
wat achter de tafel van het college gebeurt en daarom
vraag ik het college helder te verklaren, waarom men
daar de portefeuille van Financiën niet aandurft.
De heer K. de Boer: Ik zou ook een paar woorden in
het midden willen brengen naar aanleiding van wat de
heer IJ. de Vries heeft gezegd. Hij heeft gezegd dat in
de motie, gesteld door den heer Collet, een zwakke zijde
zit en ook in het betoog dat de heer Collet heeft ge
houden. Dat zou dan eenerzijds zijn dat de portefeuille
dóór de motie gelaten werd in handen van den Burge
meester.
Nu is het bijna niet meer noodig, opnieuw nog eens
in het licht te stellen, wat door den heer Collet voldoende
is gedaan. Maar ik wil er den heer IJ. de Vries nog eens
extra de aandacht op vestigen, dat wij over de verdee
ling der portefeuilles in een college van Burgemeester
en Wethouders niets hebben te zeggen. Wanneer wij
dus de zaak laten, zooals zij is, dan blijft de portefeuille
van Financiën in handen van den Burgemeester wij
kunnen die daar niet uit vandaan halen, hebben daar
niet de bevoegdheid toe.
Nog een andere zwakke zijde is door den heer IJ. de
Vries genoemd, en wel deze, dat de sociaal-democraten
steeds op het standpunt hebben gestaan en de heer
Collet heeft ook de motieven daarvoor duidelijk en vol
doende in het licht gesteld dat een aantal van 4 wet
houders gewenscht is. Wij stonden op dat standpunt,
wij staan op dat standpunt en wij blijven op dat stand
punt staan duidelijker kan het toch niet gezegd wor
den. Ik wil hier dit aan toevoegen. Als de heer IJ. de
Vries een akker heeft te bebouwen en hij stuurt daarheen
4 arbeiders en wanneer hij dan over zekeren tijd op zijn
akker komt en hij ziet 3 menschen aan het werk en één
aan den kant staan, die geen werk te verrichten heeft,
dan geloof ik dat de heer IJ. de Vries mans genoeg is
om tegen dien eenen man te zeggen: Kom jij maar mee
naar huis, daar heb ik wel ander werk voor je te doen.
Zoo is de zaak ook in den Raad. Wij zeggen niet dat
3 wethouders wenschelijker is dan 4, maar dit college
van Burgemeester en Wethouders heeft door zijn functie-
verdeeling verklaard, dat onder de gegeven omstandig
heden feitelijk de vierde wethouder te veel is. En waar
dit college van Burgemeester en Wethouders door zijn
optreden niet alleen ons maar ook de gemeente heeft
duidelijk gemaakt dat er een wethouder te veel is, is
de logische consequentie dat wij dien vierden wethouder
uitzweeten.
Dan wil ik nog op een andere kwestie wijzen. Het
heeft mij gefrappeerd dat het college de vierde porte
feuille, n.l. die van Financiën, niet aan zich heeft ge
houden, maar aan den Burgemeester heeft opgedragen.
Dat heeft mij daarom gefrappeerd, omdat ook in dit
college van Burgemeester en Wethouders financieele
specialiteiten zitten, zelfs met een nationale reputatie.
In de eerste plaats wil ik wijzen op iemand, die zeer
nauw is betrokken bij de Boaz-bank en dus uit den aard
zijner functie met financieele vraagstukken in aanraking
is geweest. En dan hebben we hier een president-com
missaris van de Utrechtsche-Hanzebank, die dus ook,
naar ik geloof, met financieele vraagstukken wel bekend
is. Daarom heeft mij dit buitengewoon gefrappeerd. Of
misschien is dat de oorzaak wel van de kwestie, dat niet
een van die wethouders die portefeuille tot zich heeft
genomen.
Uit het betoog van den heer Collet en uit wat hier
verder is aangevoerd blijkt ten volle en overduidelijk,
dat dit college van Burgemeester en Wethouders een
wethouder te veel heeft. Het is dus verklaarbaar en lo
gisch dat de Raad en de gemeente daarvan de conse
quenties trekt.
Wij staan niet op het standpunt ik wil dit ten over
vloede nog eens verklaren dat de salarissen van de
wethouders verminderd moeten worden. Die weinig
nette politiek, die de heer Dijstra bij de vorige begroo
ting heeft gevoerd, door tegen de salarissen van de wet
houders te stemmen, omdat de anti-revolutionnairen niet
in het college vertegenwoordigd waren, die onnette po-
I litiek zullen wij niet volgen. Wij nreenen dat de wet
houders het salaris dat zij hebben houden moeten, dat
het hun toekomt, als zij hun functie naar behooren ver
vullen, afgezien van de politieke richting, welke zij ver
tegenwoordigen.
Dan is er nog een kwestie, waar ik het licht op moet
laten vallen. De heer Visser heeft gesproken in een 3-tal
instanties en ik heb met genoegen de redevoeringen van
den heer Visser aangehoord. Maar ik wil hierop de
aandacht vestigen, dat de heer Visser zelf mede verant
woordelijk en zeer zeker ten volle verantwoordelijk is
voor den gang van zaken, zooals die zich hier heeft
afgespeeld. Hij is juist de man, die op de wip heeft ge
zeten, hij had het tegen kunnen houden. Ik ben blij hem
te hebben gehoord, maar ik weet niet of dit betoog uit
den mond van den heer Visser wel op zijn plaats was.
De consequenties van zijn daden worden niet door zijn
betoog gedekt.
De Voorzitter Verlangt nog een van de leden het
woord Geen van de leden Dan zal ik de motie in
stemming brengen.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Het verwondert
mij, dat wij geen antwoord krijgen op de vragen, die
zijn gesteld.
De heer K. de Boer: Ze durven niet
De Voorzitter: Laat ik zeggen dat hier buiten mij nog
4 heeren aanwezig zijn. Dan acht ik mij niet tot een
antwoord geroepen. Willen de heeren niet zeggen, waar
om zij Financiën niet willen hebben, dan ligt dat niet
op mijn weg. Wanneer niemand meer het woord vraagt,
zou ik tot stemming willen overgaan.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik wil mijn stem
niet voor of tegen uitbrengen, voor ik de gevolgen van
de motie weet. En ik verwacht dat niemand beter dan
de 4 wethouders weten, wat de gevolgen van de motie
zullen zijn.
De heer Tulp (wethouder)Ik had liever over deze
kwestie, waarbij het over de wethouders gaat, waarbij
wij natuurlijk persoonlijk zijn geïnteresseerd, gezwegen.
Maar nu de Raad antwoord verlangt, wat ik ook heel
juist vind, ben ik gaarne bereid te antwoorden.
Ik ben het absoluut niet eens met den heer Dijkstra
dat de 4 wethouders, ook al heeft de Burgemeester Fi
nanciën gekregen, géén voldoende werk hebben. Dat
ben ik niet met hem eens. De heer O. F. de Vries zal
heelemaal niet ontkennen dat de heer Fransen, die
Openbare Werken en ook het Ziekenhuis heeft, heel veel
werk heeft. En de heeren zullen ook niet ontkennen dat
ik veel werk heb. En dan moeten de heeren mij ten goede
houden U, mijnheer Dijkstra, moogt dan de voor
bereiding hebben gemaakt dat de heer Scheltema èn
met het electriciteitbedrijf èn met de gasfabriek èn met
het abattoir heel veel werk heeft. Dat is zonder pardon,
de heer Dijkstra moge dat dan ontkennen, maar hij
heeft misschien buitengewone gaven en een buitenge
woon groote werkkracht.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 201
Dan kom ik aan de franje, waar de heer Collet inder
tijd over begonnen is en dan geef ik U de verzekering
dat het mijn meening is dat, als de heer Lautenbach aan
al die kleine afdeelingen met elkaar serieus zijn tijd en
moeite zal geven, de heer Lautenbach als de betrokken
wethouder voldoende werk heeft.
Dan de vraag waarom het college heeft besloten dat
de Burgemeester Financiën zou hebben. De Burge
meester heeft die portefeuille op zich genomen, een
voudig omdat wij meenden dat het gemeentebelang het
beste werd gediend, wanneer hij, die daartoe naar zijn
aard, aanleg en kennis het meest geschikt voor is wat
naar onze meening de Burgemeester was het beste
de portefeuille van Financiën ter harte kon nemen. Maar
dat wil niet zeggen dat een van de anderen het niet zou
kunnen doen.
De heer Dijkstra: Dat wil het wèl zeggen.
De heer Tulp (wethouder)Dat wil het niet zeggen,
maar het was hier een kwestie van goed, beter en best.
Als men meer keuze heeft, dan neemt men de beste. Dat
was het gevolg, toen de Burgemeester zich bereid ver
klaarde het in het belang van de gemeente te willen
doen. De Burgemeester heeft zich niet naar voren ge
drongen, maar heeft het uitsluitend gedaan in het be
lang van de gemeente, en mij dunkt dat de heeren dat
eerder moesten apprecieeeren en waardeeren
De heer Collet: Dat doen wij ook
De heer Tulp (wethouder)Men dient het ook te
waardeeren dat de Burgemeester, die de meest aange
wezen persoon is voor Financiën en die portefeuille in
het belang van de gemeente het beste kan behartigen,
die afdeeling op zich heeft willen nemen. En dan blijft
er, dat weten de heeren heel goed, nog genoeg werk
over voor de andere 4 wethouders.
De heer Lautenbach (wethouder)Ik had niet het
plan één woord te zeggen, maar ik word er feitelijk wel
toe gedwongen. Ik wil daarom een verklaring geven
aan den Raad en wel deze.
Het was mij bekend dat er een combinatie in de stad
is van een persoon of personen, die mij gaarne zou wil
len uitspelen tegenover den Burgemeester en waarvan
men zei, dat zij in de stad het gerucht verspreidde: „de
Burgemeester wil Financiën hebben". Dit is in het col
lege niet gebleken, maar ik wenschte mijn intrede in
het college niet te doen met de voorteekens en de weten
schap, dat ik de bal zou worden, waarmee een zeker
deel van het Leeuwarder publiek, dat zijn rol nog niet
tot het eind had uitgespeeld, het er op had toegelegd
om den Burgemeester direct persoonlijk onaangenaam
te wezen. Dat was het geval bij mij, dat er een derge
lijke combinatie bestaat in de stad, die ik nu niet nader
kan en wil aanduiden, omdat ik niet absolute zekerheid
over allen heb. Het was voor mij voldoende dat ik, met
de verschillende inzichten van 't oogenblik, kon denken
dat het een onaangename verhouding zou geven, maar
waar ik de zekerheid had dat ik daarmee aan de drijvers
voldoening gaf en zij hun doel zouden bereiken, wil ik
wel zeggen, dat ik mij nooit of nimmer zal leenen om
tot het bereiken van zoo'n doel iemand persoonlijk on
aangenaam te wezen.
Nu heb ik precies den klaren wijn geschonken, dien
ik ook in het college heb geschonken.
De heer K. de Boer: Erg troebel
De heer Lautenbach (wethouder): Wat achter de
schermen gebeurt, is gewoonlijk erg troebel.
De heer Collet: Ik heb den heer Lautenbach niet goed
begrepen. Als ik U goed heb verstaan, dan wil dit
zeggen dat de Burgemeester Financiën zou hebben, om
dat U hem niet onaangenaam wou zijn. Maar waarin
bestond dat dan? Gij hadt met Uw vieren toch de por
tefeuilles moeten verdeelen, daarvoor is toch de vierde
wethouder aangesteld? U was den Burgemeester niet
onaangenaam geweest als U had gezegd: „U krijgt de
portefeuille van Financiën niet". Dan deedt gij gewoon
Uw plicht. Het college had zijn plicht gedaan wanneer
het den Burgemeester had vrij gelaten.
De Voorzitter: Ik ben hier op een eigenaardige ma
nier ingehaald en was er liever buiten gebleven, maar
wil dit nu voor mij persoonlijk zeggen. Van de heele
kwestie of er een partij is of menschen zijn, die mij aan
genaam of onaangenaam willen zijn, is mij niets bekend.
De kwestie is deze. Toen ik bij de aanbieding van het
huldeblijk aan de Koningin in Amsterdam was, is er een
vergadering van het college geweest een vergadering
waar ik dus niet bij was waar een voorloopige ver
deeling van de functie's heeft plaats gehad. Wel was
daar, behalve de wethouders, nog iemand aanwezig, n.l.
de Secretaris. Tot hem had ik, voor ik naar Amsterdam
ging, gezegd: „Zie maar eens hoe het loopt en als het
ten slotte niet anders kan, dan wil ik Financiën wel
hebben". Toen ik terug kwam, hoorde ik hoe de ver
deeling was gemaakt en dat ik Financiën zou hebben.
Ik heb toen gezegd: „Vooruit dan maar, maar de ver
deeling, zooals die verder is gemaakt, is absoluut niet
goed, die vind ik vreeselijk ongelijk". Toen ik in de
volgende vergadering weer tegenwoordig was, zijn de
functies definitief vastgesteld en toen is ten slotte dat
gene, wat in de eerste vergadering was afgesproken, iets
gewijzigd, waardoor een naar mijn oordeel betere ver
deeling ontstond, buiten Financiën.
Hiermee heb ik, wat ik niet had willen doen, antwoord
gegeven op de vraag waarom de portefeuille van Finan
ciën aan den Burgemeester is gegeven. Zoo is de loop
van zaken geweest. Men heeft het gedaan, omdat men
meende, dat het zoo het beste was en nadien is de zaak
nog iets anders verdeeld, omdat m. i., toen de voor
loopige verdeeling had plaats gehad, een van de wet
houders ten opzichte van een andere wat veel had.
Daarom heb ik gemeend die verdeeling nog iets anders
te moeten maken. Dat is de heele loop van zaken, wat
ik van de heele zaak heb gemerkt en wat ik er van kan
zeggen.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter: Ik zou eerst willen vragen of nog een
van de andere leden het woord verlangt. U hebt al 3
keer het woord gehad, doordat U, zoodra U werd aan
gevallen, antwoord hebt gegeven en niet wachtte of eerst
nog anderen het woord wenschten. Ik wil U nu ook wel
het laatste woord laten, maar ik zou nu eerst willen
vragen of er nog leden zijn, die in eerste of tweede in
stantie het woord verlangen.
De heer K. de Boer: Ik wilde nog een paar vragen
stellen. Ik heb het betoog van den heer Lautenbach
aangehoord, die zegt daarmee klaren wijn te schenken.
Maar ik heb dat vocht niet kunnen doorzien, ik begrijp
niets van gezegden als „achter de schermen werken",
„den Burgemeester onaangenaam zijn" en „in de stad
geluiden hooren". Daar is ons allemaal niets van bekend.
Er schijnen mystieke oorzaken aan 't werk te zijn over
de verdeeling. Wij zouden daar ook wel graag wat van
willen vernemen, wij zouden graag willen dat de heer
Lautenbach wat wilde mededeelen door wat voor com
plot hier in den Raad wordt gewerkt, wat voor buiten
gewone dingen en wat voor onaangename dingen er ge
beuren. Ik ben misschien wat onbescheiden en nieuws
gierig, maar ik vind dat de zaak interessant wordt op
den laten avond.