194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1926. Raad zijn aangesteld. Dat is echter heelemaal niet juist; het besluit slaat op alle ambtenaren, óók op hen, die door Burgemeester en Wethouders zijn aangesteld. M. a. w., als een ambtenaar door Burgemeester en Wet houders is aangesteld en ook door Burgemeester en Wethouders, tegen zijn eigen wil, wordt ontslagen, dan zegt de heer Van der Veen: daar is dan niets meer aan te doen, en daarom heeft hij dit amendement ingediend, opdat speciaal die ambtenaren zich zullen kunnen be roepen op het Scheidsgerecht. Spreker zou echter zeggen dat aan een dergelijke beslissing ook wel wat te doen is; die is ook wel te vernietigen. De heer Van der Veen meent dat zijn interpretatie niet onjuist is. De Voorzitter zegt dat die aanvulling niet speciaal maar slechts toevallig bij art. 145 staat. Spre ker kan zich echter niet voorstellen dat het slechts toevallig daarbij staat. Hij doet nogmaals voorlezing van art. 145 der Gemeentewet en zegt dat, omdat in dit artikel alleen sprake is van die ambtenaren, die door den Raad worden benoemd en daarbij deze aanvulling staat, hij ook van meening is dat die aanvulling slechts betrekking heeft op de ambtenaren, die in art. 145 zijn 'bedoeld. Juist omdat spreker die vrees heeft, stelt hij deze wijziging van art. 145 voor. De Voorzitter: Dit is toch geen aanvulling vari art. 145 der Gemeentewet, maar eenvoudig een uitlegging, die ook wel op een andere plaats of in een los boekje had kunnen staan. De heer Van der Veen: Ja, goeie morgen Dat geloof ik voorloopig nog niet. De Voorzitter: Als U dat niet gelooft, dan zou ik zeggen: gaat U dan naar de school voor raadsleden, die pas is opgericht. Dit is een toelichting n.l. een Ko ninklijke beslissing, die eens is gevallen; maar die heeft met den tekst van art. 145 niets te maken. De heer Van der Veen: Maar waarom staat die hier dan in, waarom is die hierbij geplaatst De Voorzitter: Omdat men die hier het beste bij kon afdrukken, waarschijnlijk. Het besluit had ook achteraan kunnen staan maar dan had men het misschien niet zoo best gevonden of vooraan of men had het er wel heelemaal niet in kunnen drukken. Het is hier ge plaatst door den uitgever om het de menschen gemak kelijk te maken en om er attent op te maken, maar het slaat niet alleen op art. 145. Wanneer een ambtenaar door Burgemeester en Wethouders is aangesteld en deze ambtenaar ook door Burgemeester en Wethouders wordt ontslagen, naar het oordeel van den heer Van der Veen en van anderen misschien inderdaad ten on rechte, dan vraagt men vernietiging van dit besluit aan, omdat „het verleenen van ongevraagd ontslag aan een ambtenaar zonder gegronde reden in strijd is te achten met het algemeen belang" en dan zal dat besluit wel vernietigd worden, als daar reden voor is. De hoogere ambtenaren, zooals de heer Van der Veen ze noemt dat is ook niet geheel juist hebben een rechtstoestand in het Koninklijk vernietigingsrecht en de andere ambtenaren, wier benoeming bij plaatselijke verordeningen aan Burgemeester en Wethouders is op gedragen, staan rechteloos, zoo zegt de heer Van der Veen. Dat is echter niet zoo. Spreker herhaalt dat het Koninklijk besluit net zoo goed onder een ander artikel had kunnen staan, b.v. een waarin benoemingen aan Burgemeester en Wet houders zijn opgedragen; het is een algemeene regeling dat ontslag zonder gegronde reden in strijd is te achten met het algemeen belang en dat is nu toevallig hier neergezet. De heer Van der Veen zegt dat als juist is, zooals de Voorzitter het uitlegt en deze art. 145 verklaart, hij niet zal zeggen dat hij dit niet gelooft, geen sprake van. Maar dan nóg, als waar is dat die aanvulling ook op de andere ambtenaren en bedienden slaat, is toch dit een feit dat, als een van de werklieden of heele kleine ambtenaren zou worden ontslagen door het college van Burgemeester en Wethouders en hij in beroep zou gaan bij de Kroon, hij vast en zeker zou ondervinden dat aan zijn beroep niet die aandacht zou worden geschonken als aan dat van een ontslagen hoofdambtenaar. Spreker stelt zich voor, dat een dergelijk beroep dan meer naar den vorm zou plaats hebben dan dat er practisch resul taat van zou zijn te verwachten en daarom blijft sprekers meening ten opzichte van art. 45 ongewijzigd. De Voorzitter: Ik wil daarop alleen dit zeggen, dat ik wil aannemen dat Uw gepiqueerdheid over het feit, dat U ongelijk hebt, U woorden in den mond heeft gelegd, die U misschien niet heelemaal kunt bewijzen. De heer Hooiring wil toch ook een enkel woord zeggen. Hij behoort tot degenen, die op het standpunt staan hij wenscht daar niet veel woorden over te verspillen, omdat hij dat vrijwel overbodig acht dat men het den ambtenaren mogelijk moet maken door een beroep op het Scheidsgerecht ook hun ontslag ongedaan te maken. Aan de hand van art. 45 is dat niet mogelijk. Spreker behoort tot hen, die op het standpunt staan dat is toch ook de bedoeling van den heer Van der Veen, spreker wil nu niet twisten over de wijze, waarop deze het heeft gezegd dat het Scheidsgerecht over alle straffen kan beslissen, behalve dit is spreker met den heer Muller eens over de zwaarste en spreker zou nu graag zien dat het Scheidsgerecht ook daarover te beslissen kreeg. Hij acht zich op het oogenblik niet gerechtigd een amendement op art. 45 in te dienen, maar spreker wil geacht worden tegen art. 45 te hebben gestemd. De heer Muller: Ik ook, mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter zou er toch nog iets van willen zeggen. Hij gelooft dat, wat men hier wil, staatsrechtelijk on mogelijk is; hij zou, als art. 45 werd geredigeerd, zooals in het amendement van den heer Van der Veen is neer gelegd of op een andere manier, zooals door den heer Hooiring is gezegd, dit staatsrechtelijk onmogelijk achten en in strijd met het algemeen belang. Het eigen aardige daarvan zou ook zijn dat de Raad zichzelf onder curateele zou stellen; daar komt het op neer. Spreker ziet het werkelijk ook zoo dat, waar den Raad het be noemingsrecht en het ontslagrecht is gegeven, hij niet de macht heeft om te zeggen: wat ik gedaan heb, daar kan een ander weer een streep door halen. Spreker zal er nu niet veel meer van zeggen, hij acht het 't beste het amendement van den heer Van der Veen. waarin althans het principe, dat ieder wel begrijpt, is belichaamd, in stemming te brengen. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement-Van der Veen wordt met 23 tegen 2 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren IJ. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Beekhuis, Koop- mans, Hofstra, M. Molenaar, O. F. de Vries, Oosterhoff, K. de Boer, Van der Schoot, Dijkstra, Botke, Weima, B. Molenaar, Cohen, Westra, Lautenbach, Tiemersma, Fransen, Visser, Posthuma, Scheltema en Muller. Voor stemmen: de heeren Hooiring en Van der Veen. Art. 45 wordt onveranderd vastgesteld. De heeren Hooiring en Muller wenschen geacht te worden te hebben tegengestemd. Artt. 4650 worden onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. Niets meer te behandelen zijnde, wordt de vergade ring door den Voorzitter gesloten. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1926. 195 ïirgadsmg van Dinsdag 9 tlovemte 1926. Tegenwoordig 22 leden, te weten: de heeren Fransen, Lautenbach, Visser, O. F. de Vries, Wölcken, Hofstra, Scheltema, Dijkstra, Oosterhoff, Van der Veen, Weima, Muller, K. de Boer, M. Molenaar, Tiemersma, Botke, B. Molenaar, Hooiring, Cohen, Posthuma, Beekhuis en Ij. de Vries. Afwezig 5 leden, waarvan met kennisgeving de heeren Van der Schoot en Koopmans, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Westra, zonder kennisgeving de heer H. de Boer. Voorzitter de heer Jhr. Mr. J. M. van Beyma, Burgemeester. I. Het verslag der vergadering van 28 September 1926 wordt onveranderd vastgesteld. II. Wordt medegedeeld 1. dat Gedeputeerde Staten hebben goedgekeurd de Raadsbesluiten d.d. 12 October 1.1. tot verhuring van schiphuisruimte aan het Vliet nabij Kleyenburg, van de gardenierslanden ,,Het Hinneland" en „Het Blokkeland" en afstand in erfpacht van bouwterrein langs de Merelstraat; 2. verslag van het jaarlijksch bezoek, ingevolge art. 179u der Gemeentewet door Burgemeester en Wet houders gebracht aan het Stads Verzorgingshuis, de Stads bank van leening en het Nieuwe Stads Weeshuis; 3. schrijven van de Provinciale Organisatie van den Christelijk Nationalen Werkmansbond in Friesland in zake de werkloosheid. De punten sub 13 worden voor kennisgeving aan genomen. 4. schrijven van den heer Mr. J. A. Hingst, houdende niededeeling, dat hij met ingang van 1 Januari e.k. bedankt als lid van de commissie van toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Wordt voor kennisgeving aangenomen, onder dank betuiging voor de langdurige diensten, als zoodanig aan de gemeente bewezen. 5. dat Burgemeester en Wethouders a. bij openbare aanbesteding hebben gegund aan K. Bosch, alhier, voor 176.per 10.000 K.G., de levering van 30.000 K.G. grof turfstrooisel ten behoeve van de gemeente-reiniging; b. aan O. Meijer, alhier, provisioneel in erfpacht hebben afgestaan een perceel bouwterrein, groot pi.nr. 124 M2., gedeelte van bouwblok CC der terreinen, ge legen tusschen den Groningerstraatweg, het Cambuur- sterpad en het Kalverdijkje, waarde pl.m. 930.jaar- lijksche erfpachtssom pl.m. 55.80; 6. dat het in de bedoeling ligt van Burgemeester en Wethouders de ontwerp-gemeentebegrooting en de ontwerp-begrootingen voor de bedrijven in openbare behandeling bij den Raad te brengen op Maandag 22, Dinsdag 23 en, zoo noodig, Woensdag 24 November a.s. De mededeelingen sub 5 en 6 worden voor kennis geving aangenomen. 111. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. (Agenda no. 2). Benoeming van een lid der com missie van beheer over het Stads-Ziekenhuis, wegens periodieke aftreding van mevrouw C. F. baronesse van Harinxma thoe Slooten. De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. Mevr. C. F. baronesse van Harinxma thoe Sloo tenvan Harinxma thoe Slooten, aftredend lid 2. Mevr. W. C. Wilkens, wed. Dr. H. K. Mulder beiden te Leeuwarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Weinia: Ik wou in verband met deze zaak een opmerking maken en dat is wel deze. In deze vaca ture is ook reeds eerder voorzien, naar ik meen in de vergadering van 29 Juni 1926. De zittingsperiode is nu afgeloopen. Toen is van deze zijde opgemerkt dat wij het zeer betreurden, waar dit was een vacature van wijlen den heerDijstra, dat men vanwege de commissie niet was gekomen met een candidaat van rechts. Toen is door den Voorzitter opgemerkt dat ten slotte niet het college van Burgemeester en Wethouders, maar de commissie voor het Stadsziekenhuis zelf met deze aan beveling kwam. Ik laat dat nu buiten beschouwing, hoewel het mij wil voorkomen dat Burgemeester en Wethouders toch deze candidaten hebben overgenomen, maar hoe het ook zij, het werd door ons betreurd dat het zoo is geloopen en wij hebben toen een candidaat aan de aanbeveling toegevoegd. Wij hebben er toen bij gezegd en ik wil dat nóg eens zeggen dat het niet ging tegen de dames in kwestie; deze zullen wel bekwaam zijn en ik heb voor die dames zelf alle hoogachting. Het gaat meer om het principe en daarom stellen wij ook nu weer voor deze lijst aan te vullen met dezelfde candidaat, die wij ook den vorigen keer hebben voorgesteld. Ik hoop dat nu ook door de andere zijde de billijkheid zal worden ingezien van wat wij meenen, n.l. dat deze zetel ons toekomt, omdat die indertijd ook door ons werd bezet. Namens onze club stel ik dan ook voor deze aan beveling aan te vullen met mevrouw G. Mulder Rousseau. De Voorzitter: Uw bedoeling is dan dat U een naam wenscht te noemen van degene, die U gaarne benoemd wilt zien. De aanbeveling van Burgemeester en Wet houders blijft, zooals die is afgedrukt, maar juist omdat het een aanbeveling is, kunt U een naam noemen en kan die persoon worden benoemd, als de Raad dat wenscht. De beraadslagingen worden gesloten. Wordt benoemd mevrouw C. F. baronesse van Ha rinxma thoe SlootenVan Harinxma thoe Slooten, met 15 stemmen. Op mevrouw W. C. MulderWilkens zijn 2 en op mevrouw G. MulderRousseau 5 stemmen uitgebracht. 2 (Agenda no. 3). Benoeming van een reserve onderwijzer bij het openbaar lager onderwijs. De voordracht van Burgemeester en Wethouders luidt als volgt 1. R. W. Steenhuizen, hoofd der school te Goënga; 2. J. J. Krips, onderwijzer te Menaldum; 3. F. de Boer, onderwijzer te Grouw. Wordt benoemd R. W. Steenhuizen, voornoemd, met 21 stemmen en 1 stem op J. J. Krips. 3 (Agenda no. 4). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeentebegrooting en der begrooting van het bedrijf der Gemeentewerken, dienst 1926. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstellen van Burgemeester en Wethouders om perceelen bouwterreinen in erfpacht af te staan aan: a. G. Giezen (Bernhardus Bumastraat) b. K. de Haan en T. van der Hoek (Marssumer- straat).

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1926 | | pagina 1