202 Versiag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929.
daaruit, dat deze loonen niet lager zijn, dan die, welke
op het oogenblik voor de gemeentewerklieden worden
voorgesteld
De heer Vromen: En de 8l/> pensioenaftrek?
De heer Van der Veen: Dan heb ik hier de volgende
loonregeling, dank zij de vakbeweging, die hierbij flink
is opgetreden, aan de Coöperatieve Zuivelexport. Daar
wordt verdiend in de laagste klasse 29.25, door de
ploegbazen 31.25, door de vaklieden 32.40, door de
zolderbazen 34.15, door een chef-pakhuisknecht
ook nog maar een arbeider, dat zegt het woord knecht
al 40.en door een chef-machinist 48.Hierbij
wil ik opmerken, dat dit personeel heeft premievrij pen
sioen, terwijl het spoorwegpersoneel 8>/2 pensioen
storting moet betalen
De heer Vromen: Dat had U haast vergeten mede te
deelen
De heer Van der Veen: Dat is van zoo algemeene be
kendheid
De heer H. de Boer (wethouder): Och, 't is de heer
Vromen, die dat zegt.
De heer Van der Veen: Ja, ik neem den heer Vromen
dat niet kwalijk.
Dan heb ik hier nog enkele loonen, die ik heb gehaald
uit een uitgaaf van verleden jaar van het Centraal Bureau
voor de Statistiek. Ik zal daaruit niet de loonen noemen
die laag zijn, maar die hoog zijn. Dat zijn de volgende.
In het chemigrafisch bedrijf verdient een drukker
38.—
De heer Visser: In Leeuwarden
De heer Van der Veenin Leeuwarden, ja, en een
graveur 43.in het lithografisch bedrijf verdient een
drukker 37.en een lithograaf 42.in het typo
grafisch bedrijf verdient een handzetter 31.20 en een
machinezetter 35.52. Die loonen vergeet de heer Visser
ik zeg niet opzettelijk bij zijn opsomming.
Verder verdient een boekbinder 31.20, een lood
gieter 32.(54. een stucadoor 34.20, een heerenkleer
maker 31.68, een meubelmaker 31.20, een bakker
31.tot 34.een broodbezorger ƒ31.tot 33.
en een banketbakkersbediende 31.Dat waren de
loonen, die ik wilde noemen en die op het oogenblik
in mijn redeneering te pas komen.
Nu ben ik het eens met één redeneering, die straks
door den heer Visser is gehouden, de redeneering, dat
wij er eigenlijk naar hebben te streven, dat er zooveel
mogelijk eenheid komt tusschen de bezoldigingen voor
verschillende werkzaamheden, die in de maatschappij
door de menschen worden verricht. Maar wanneer ik dan
bezoldigde was van een vakbond, zou ik niet de hoogere
loonen naar de lagere willen brengen, maar zou ik heen
gaan de lagere loonen, die te laag zijn, te brengen naar
de hoogere loonen, en wanneer dan in den Gemeente
raad van Leeuwarden een verhooging van de loonen der
gemeentewerklieden aan de orde was, die men niet
buitensporig kan noemen, dan zou ik het niet aandurven,
daar tegen te stemmen.
Het is nog altijd zoo, dat in het particulier bedrijf de
belooning wordt geregeld naar vraag en aanbod en als
wij nu de bezoldigingen van de vaklieden, die ik zoo
pas heb genoemd, vergelijken met de bezoldigingen,
welke wij onzen vaklieden willen geven, dan zijn wij toch
niet buitensporig hoog. Daar is geen sprake van. De
groepen, waarvoor het loon misschien wat hoog is, zal
ik niet opsommen, maar indien daarbij wat meer ver
schil is, dan komt dat, doordat er in de groep onge
schoolde arbeiders een systematische werkloosheid
heerschl, dan komt dat, doordat wij in den winter de
werkloozen naar den Haskerveenpolder moeten sturen.
Het is treurig genoeg dat de maatschappij zoo is in
gericht. Want ook in den zomer, wanneer ook tal van
deze menschen rondloopen, worden de loonen op de
arbeidsmarkt daardoor gedrukt en daardoor ontstaat een
te laag loon.
Hoe komt het, als een woningbouwvereniging goede
woningen bouwt ieder arbeider wil toch wel graag
in een goede woning hoe komt het als een vereni
ging als „Beter Wonen", evenals zooveel andere vere
nigingen, woningen bouwt van 5.dat een arbeider,
als hij niet anders kan, daar in trekt, maar zoo gauw
mogelijk tracht een andere woning te krijgen? Komt
dat, omdat hij niet in zoo'n betere woning wil wonen?
Neen, dat komt, omdat hij de hoogere huur niet kan
betalen, maar deze moet sparen voor brood voor vrouw
en kinderen.
Waar dat zoo is, kan ik mij toch niet voorstellen,
waar men bij de verhooging van de salarissen van de
ambtenaren op die verhooging zélf geen critiek heeft
geoefend, waar men ook bij de verhooging der salarissen
van het politiepersoneel op die verhooging zelf geen
critiek had, dat men bij deze verhooging der salarissen
van de werklieden niets anders hoort dan critiek. Ik kan
mij dat niet voorstellen. Ik ben van meening dat, nadat
de loonen der gemeentewerklieden in 1920 zijn vastge
steld en daar na dien tijd een premiestorting van 5y2
is afgehouden en een vacantietoeslag van 25.is in
getrokken, ook aan deze laagst bezoldigden onder het
gemeentepersoneel recht moet worden gedaan en dat
daarom dit voorstel dient te worden aangenomen.
De heer M. Molenaar: Na het uitnemende betoog van
mijn partijgenooten kan ik heel kort zijn, maar ik zou
toch op een bepaalde zaak nog even de aandacht willen
vestigen en daaraan even willen herinneren. De heer
Visser zei, dat aan deze kwestie een voorgeschiedenis
was verbonden en de heer Visser bedoelde daarmee wat
verleden jaar heeft plaats gehad in de commissie voor
Georganiseerd Overleg, maar ik zou dat geheel willen
uitschakelen; ik het het oog op een heel andere voor
geschiedenis, n.l. op wat in 1925 is gebeurd, toen in
November van dat jaar nog nooit de begrooting was
goedgekeurd. Waarom was die toen niet goedgekeurd?
Omdat Gedeputeerde Staten den eisch stelden dat op
het personeel een korting moest plaats hebben van
5'/2 De Raad is daar toen noodgedwongen in mee
gegaan, maar onzerzijds is toen een verklaring afgelegd
en ik zou daaraan thans nog even willen herinneren. Ik
heb, toen die zaak aan de orde was, het volgende ge
zegd
„dat de Raad, die krachtens de Grondwet staat aan het
hoofd der gemeente, te dezen opzichte niet in staat is, in volle
vrijheid te beraadslagen en te besluiten. Het college van Ge
deputeerde Staten heeft gemeend den Raad te moeten voor
schrijven, wat tot de regeling van de huishouding der ge
meente behoort. Zooals Burgemeester en Wethouders in een
der stukken opmerken: „Gedeputeerden doen wat des Raads
is".
Onder deze omstandigheden heeft het geen zin de adressen,
die omtrent deze aangelegenheid zijn ingekomen, te bespre
ken. Het heeft geen zin het al of niet nuttige van de daarin
bepleite wenschen en verlangens in overweging te nemen,
noch ook om de gevolgen van de te nemen maatregelen nader
te beschouwen.
Wanneer zij het daartoe gunstige tijdstip gekomen acht, zal
onze fractie herziening van de heden afgedwongen maatre
gelen ter hand nemen."
Op dezen laatsten zin zou ik de aandacht willen vesti
gen dat was een belofte, gedaan aan het gemeente-
personeel.
Die belofte is verleden jaar vervuld ten aanzien van
de ambtenaren, want ik wil er met nadruk op wijzen,
dat bij de behoorlijke salarisverbetering voor de ambte
naren, die is ingevoerd, rekening is gehouden met een
pensioenaftrek van 5]/2 dat is bij de besprekingen
in het Georganiseerd Overleg gebleken. Daarna hebben
wij gehad de tractenientsverbeteringen voor de Burge
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 3 December 1929.
203
meesters, Secretarissen en Ontvangers, op last van
Gedeputeerde Staten, waarbij uitdrukkelijk als eisch is
gesteld, dat die salarissen onverkort moesten worden
genoten, d. w. z. dat in die gemeenten, waar pensioen-
verhaal bestaat n.b. nog wel op last van Gedepu
teerde Staten het bedrag van het verhaal bij het
salaris moest worden opgeteld. Daarna is hier de Politie
aan de beurt gekomen en nu is er een voorstel voor de
gemeentewerklieden.
Nu vestig ik er de aandacht op, dat in den aanbiedings
brief uitsluitend geldt het motief dat, wat indertijd door
middel van pensioenstorting is afgenomen, thans weer
wordt teruggegeven. Dit is dus een verbetering op grond
van de afgelegde belofte in 1925 en ik ben het volkomen
eens met het sympathiek betoog van mevrouw Buisman,
dat wij eigenlijk met die verklaring kunnen volstaan.
De heer Peletier liet even doorschemeren dat deze
verhooging voor de gemeentewerklieden van invloed
zou kunnen zijn op de loonen van de particuliere ar
beiders, n.l. dat deze een actie zouden beginnen voor
hooger loon. Indien de particuliere arbeiders naar aan
leiding hiervan en het hoeft niet te zijn naar aan
leiding hiervan actie zouden voeren voor loonsver-
hooging, dan wil ik wel de verzekering geven, dat wij
sociaal-democraten hen daarin van harte zullen steu
nen
De heer Oosterhoff: Daar heb je de kwestie; dat is
de bedoeling.
De heer M. Molenaar: omdat lage loonen niet
alleen beteekenen ellende voor de betrokken gezinnen,
maar zij ook in strijd zijn met de algemeene welvaart.
Hooge loonen zijn niet in strijd met de algemeene wel
vaart, integendeel, en daar is één kapitalist op de wereld,
die dat schijnt in te zien, n.l. Ford in Amerika. Deze
heeft herhaaldelijk betoogd dat hooge loonen in het
bedrijfsleven noodig zijn, omdat zij de koopkracht be
vorderen en daardoor de algemeene welvaart ver
beteren.
Ik zal daar nu niet langer bij stilstaan, alleen wil ik
nogmaals zeggen dat, als de particuliere arbeiders actie
gaan voeren voor loonsverhooging, wij hen daarin van
harte zullen steunen.
De Voorzitter: Ik zou persoonlijk slechts een enkel
woord willen zeggen en wel dit.
Ik behoor tot de minderheid in het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders genoemd, en heb als zoodanig
niet aan de totstandkoming medegewerkt.
Ik meen, dat de salarispositie van de werklieden thans
niet van dien aard is, dat een uniforme verhooging over
de geheele linie te verdedigen is.
Bovendien is de wijze, waarop de salarieering van de
werklieden met die van de ambtenaren in verband is
gebracht, mij dermate onsympathiek, dat ik, zelfs indien
ik op dat moment voorstander van eenige verhooging
der werkliedensalarissen was geweest, toch daarom
tegen gestemd zou hebben.
Waar ik tegen het geheele voorstel ben, behoef ik
dit niet op enkele punten aan te vallen; alleen wil ik
mijn verwondering uitspreken, dat nu weer zonder eenige,
althans zeer zwakke argumentatie, periodieke verhoo
gingen worden voorgesteld, welk systeem bij de her
ziening van 1920, op voorstel van de Commissie voor
de salarisherziening en van Burgemeester en Wethou
ders, is verlaten, nadat een amendement, beoogende
het handhaven der periodieke verhoogingen ook voor
de werklieden, van wege Burgemeester en Wethouders
en de toen zitting hebbende leden der S. D. A. P., was
bestreden en verworpen.
Evenals als destijds in de vergadering van Burge
meester en Wethouders bij het nemen van het besluit
om een wijziging van de loonen, in den zin van verbete
ring, nader uit te werken, dit hoofdzakelijk op opper-
tuniteitsargumenten geschiedde, komen deze ook weer
bij de uitvoering zelf naar voren.
Waar men mij destijds, en nu, niet heeft kunnen over
tuigen van de noodzakelijkheid of de billijkheid van het
voorstel zooals de meerderheid het nu doet, meen ik,
dat het voorstel niet moet worden aangenomen.
Ik meende even deze verklaring te moeten afleggen,
omdat hier uitdrukkelijk is gesproken van een meerder
heid en een minderheid in het college en ik gaarne ge
publiceerd wilde hebben dat ik in dezen om een speciale
reden tot de minderheid behoor.
De heer Vromen: Ik heb mij eerst afgevraagd of het
misschien niet het verstandigst zou zijn, over dit voor
stel maar heelemaal.niet te spreken, want er zullen wel
weinigen hier in den Raad zijn, die omtrent het lot van
deze voorstellen ook maar eenigszins in twijfel verkee-
ren. Iemand, die van zeer nabij de geheele geschiedenis
heeft meegemaakt, heeft mij zijn indruk meegedeeld
met een kort woord: „de ambtenaarssalarissen zijn het
vorig jaar op crediet gekocht en zij zullen nu betaald
moeten worden." Dat is m. i. de korte kern van de
heele zaak en het is alleen maar jammer dat degenen,
die dat koopje hebben gesloten, het niet zelf moeten
betalen.
Zelfs de meerderheid van het college, die deze voor
stellen indient, kan niet anders doen dan teruggrijpen
op de vergadering van 30 October van het vorig jaar,
waarmee zij in den Raadsbrief begint. Men begint met
mede te deelen, dat in die vergadering van de zijde van
Burgemeester en Wethouders al van te voren is te
kennen gegeven dat men ook met voorstellen tot ver
hooging van de werkliedensalarissen zou komen. Als
ik mij die vergadering echter goed herinner, is er toen
van de zijde van Burgemeester en Wethouders door 4
personen het woord gevoerd, die alle 4 op dat punt
heel verschillende dingen hebben beweerd. En niet alleen
dat al die beweringen niet tegelijk waar konden zijn,
maar enkele van die personen hebben elkaar toen ook
nog ernstige verwijten van onwaarheidspreken naar de
ooren geslingerd. Wie toen op dat oogenblik namens
Burgemeester en Wethouders heeft gesproken en wat
men thans in dezen Raadsbrief bedoelt met dat voor
nemen, dat Burgemeester en Wethouders toen hadden,
is mij eenigszins onduidelijk het lijkt mij een klein
beetje op Sinterklaas, waarbij men ons eenige raadseltjes
opgeeft.
Men doet het daarmee naar buiten voorkomen, alsof
de Raad reeds op 30 October van het vorig jaar vol
doende wist, dat dergelijke voorstellen zouden komen
en men komt thans met het volgende argument men
zegt dat indertijd tegen den zin van den Raad de 5y2
aftrek voor pensioen is toegepast en dat, waar dit tegen
den zin van den Raad is gebeurd, dit thans weer dient
te worden goedgemaakt. Dat is het argument, waarop
de S. D. A. P. en de Vrijzinnig Democraten blijkbaar
kans zien om te motiveeren, dat zij hier voor wenschen
te stemmen.
Niemand was echter in twijfel omtrent de werkelijke
toedracht der zaak en die is deze: de moderne arbeiders
bond heeft bevolen en de wethouder, voorzitter van het
Georganiseerd Overleg, heeft zich gedragen, zooals in
de vergadering van 30 October zeer juist is uitgedrukt,
als een loopjongen; hij is naar Burgemeester en Wet
houders gegaan en heeft dit college daar blijkbaar over
rompeld, omdat er een van de leden was, wiens stem
den doorslag heeft gegeven, die later in openbare ver
gadering bleek niet volkomen de portée van wat in het
college besloten was, te hebben begrepen. Althans, hij
heeft zich daar blijkbaar niet voldoende rekenschap van
gegeven, want hij heeft toen een uitleg gegeven aan het
besluit van Burgemeester en Wethouders, die blijkbaar
niet overeenkwam met hetgeen werkelijk besloten was.
Daaruit volgt een van beiden: dat de houding van den
leider der Vrijzinnig Democratische fractie onwaarachtig
I