220 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 88.276.51. Daar komt vermoedelijk tot uitdrukking de malaise, die in 1923 is ingetreden; de waardevermin dering van de goederen had tot gevolg dat de inkomsten verminderden en dit kwam ook tot uitdrukking in de belasting, die minder opbracht. In 1925 werd de belas ting begroot op 1.200.000.en zij bracht op j 1.017.062, alzoo te min 182.938.in 1926 was geraamd 1.350.000.— en was de opbrengst 1.130.295.06, ergo te min 219.704.94. Dat cijfer is ook genoemd in bijlage 6 van 1927,waarin werd gecon stateerd dat de belasting 220.000.te min had op gebracht. Dat was het rampjaar 1926, toen wij het tekort moesten stoppen met het potje van de Gasfabriek. In 1927 wordt het iets beter; er is begroot 1.450.000.en de belasting heeft opgebracht 1.448.074.57, alzoo te min 1925.43. Nu zijn wij aan het einde van de tegenvallers. Voor 1928 is geraamd 1.450.000.en de belasting brengt op 1.515.658.12, dus méér; wij hebben van de belasting van 1928 een saldo van 65.658.12. Dat is een goed teeken; want als de belasting meer opbrengt dan is geraamd, is dit een gevolg van het omhoog gaan van het cijfer van aanslag. Uit dit alles blijkt, dunkt mij, dat de financiëele toe stand van Leeuwarden zeer goed is; voor twee jaar is gezegd dat die toestand kerngezond was, men zou thans haast mogen zeggen: hij is buitengewoon kerngezond. Dan heb ik ook even nagegaan de cijfers van de ver makelijkheidsbelasting en ik weet niet of ik het moet toejuichen, maar in elk geval blijkt daaruit, dat die meevallen en er hier op dat gebied wel beweging is. Al wordt niet alles door de Leeuwarders betaald een deel wordt door de buitenmenschen opgebracht het wijst op een gunstigen toestand. In 1927 was de op brengst wel buitengewoon hoog als gevolg van de Landbouwtentoonstelling, die heel wat centen in 't laadje bracht, maar ook over 1928 blijkt dat de op brengst goed is. Uit het feit, dat deze belasting zooveel meer opbrengt, dan geraamd was, blijkt, dat er wel be weging in Leeuwarden is op dit gebied. Verder moet nog even aandacht worden gewijd aan het Electriciteitbedrijf. Wij hebben gezien dat de winst uit dit bedrijf nog is meegevallen, niettegenstaande den betrekkelijk lagen stroomprijs, welke 1 Juli 1928 van 29 op 25 cent is gebracht. Mij dunkt, dat deze vermin dering van prijs voor alle gemeentenaren van groot be lang is, maar ik meen dat zij vooral van belang is voor den middenstand. Het is mij gebleken uit de gegevens, welk ik heb ontvangen, dat hier in Leeuwarden ver scheidene middenstanders zijn, die een groot aantal K.W.U. gebruiken. Dat ligt ook voor de hand, omdat verlichting daar een groote factor is en dus electriciteit in die kringen heel veel wordt verbruikt. Zoo zijn er b.v. met een verbruik van 670, 900, 3100, 550, 2780, 1330, 1120, 5900 en 1150 K.W.U. en dan blijkt dus dat degene, die 900 K.W.U. verbruikt, van de stroomprijs- verlaging van 4 cent een voordeel heeft van 36. dat de man, die 3100 K.W.U. verbruikt, 124.voor deel heeft en dat degene, die 5900 K.W.U. verbruikt, een voordeel heeft van 236.Mijnheer Peletier, dat is dus voor de middenstanders van groote beteekenis en dezen zullen dan ook wel blij zijn met de verlaging van den electriciteitsprijs. De gasprijs is in 1929 gebracht op 7 cent, waardoor wij ook in dat opzicht een heel goed figuur maken. Ik wil hiermee maar zeggen, dat ik meen, dat er een heel goede bedrijfspolitiek wordt gevoerd en dat hier het algemeen belang goed gediend wordt. Nu nog iets. Ik spreek langer dan ik gedacht had, maar dat is nu eenmaal niet anders. Ik heb zooals vermoedelijk alle leden van den Raad een boekje gekregen, waarop staat: „Waarschuwende cijfers uit de Gemeentefinanciën". Nu zegt een bekend spreekwoord: een gewaarschuwd man geldt voor twee, en we zullen dus maar zeggen: een gewaarschuwde gemeente geldt óók voor twee. Deze „Waarschuwende cijfers uit de Gemeentefinanciën" zijn in 1929 uitgegeven door de Centrale Commissie voor bezuiniging der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel te Haarlem. Nu wil ik graag een waarschuwing ter harte nemen en het lag dus voor de hand, dat ik ook eens ging snuffelen in dit boekje, om mijn nut te doen met deze waarschu wende cijfers. Ik kwam daarbij tot de conclusie, dat de heeren van de Bczuinigingscommissie van de Maat schappij voor Nijverheid en Handel tevreden kunnen zijn over Leeuwarden. In dit boekje staan verschillende statistiekjes; er zijn staatjes in opgenomen van 37 ge meenten met een bevolking van 20.000 en meer zielen en deze gemeenten worden over verschillende jaren met elkaar vergeleken. De vergelijking loopt over de jaren 1925 en 1929 in verband met den toestand in 1914. Onder het hoofd: „Totaal bedrag der door de gemeente te heffen belastingen met inbegrip van opcenten op de rijksbelastingen per inwoner" blijkt b.v. dat er in 1914 in het staatje van 37 gemeenten 12 gemeenten hooger waren dan Leeuwarden, in 1925 waren er 16 hooger en in 1929 waren er ook 16 hooger dan Leeuwarden. Uit die cijfers blijkt dus, dat Leeuwarden onder die 37 ge meenten sinds 1914 een gunstiger positie is gaan in nemen. Nu ligt het voor de hand, dat in 1929 in elke ge meente per hoofd meer belasting wordt betaald dan in 1914. Die verhooging hebben de heeren in dit boekje in procenten uitgedrukt en nu kan men zien, dat pro- centsgewijs van die 37 gemeenten er 26 zijn, waar de belasting meer naar boven is gegaan dan in Leeuwarden. Daaruit valt te concludeeren dat men in Leeuwarden ook op dat gebied geen klagen heeft; in verreweg de meeste van die gemeenten is procentsgewijs het bedrag, dat per inwoner moet worden opgebracht, meer naar boven gegaan dan hier. Dan is er een hoofd: „Totaal bedrag aan belastingen, dat door de gemeenten in 1929 en 1925 geheven zou moeten worden, wanneer voor die jaren geen grooter batig saldo van vorige jaren beschikbaar was dan in 1914 en de baten uit de Electriciteits- en Gasbedrijven niet hooger waren dan over 1914." Dat is dus een beschouwing, waar buiten blijft het hoogere batige saldo en de meer gemaakte winst uit de bedrijven en nu zijn er in 1925 in de lijst van 37 gemeenten 11 gemeenten hooger dan Leeuwarden en in 1929 zijn er 14 gemeenten hooger dan Leeuwarden. Hieruit blijkt ook al weer, als buiten beschouwing worden gelaten de hoogere saldi en grootere winsten uit de bedrijven, dat Leeuwarden in een gunstiger positie is gekomen. Ik heb in dat boekje ook nagezien den staat van schulden (inclusief de bedrijven) en daaruit zien wij, dat van de 37 gemeenten er in 1914 13 gemeenten zijn, die per inwoner meer schuld hebben dan Leeuwarden; in 1925 zijn er 20 gemeenten met meer schuld per in woner dan Leeuwarden en in 1929 wordt dat getal 22. Hieruit kan men constateeren, dat met de schulden per persoon gerekend de toestand van Leeuwarden ver gelijkenderwijs veel gunstiger is geworden. Ik zal niet meer van die, cijfers noemen; ik heb er nog wel een paar, maar die zijn van minder belang. Ook wat de prijzen van gas en electriciteit betreft, blijkt dat Leeuwarden in een zeer gunstige positie verkeert. De gasprijs in Leeuwarden is een van de laagste en ook de prijs van de electriciteit is hier niet hooger dan het gemiddelde; ook daarmee maakt Leeuwarden een heel goed figuur. Als ik al die dingen bijeen neem, dan meen ik dat de toestand van Leeuwarden zeer gunstig is te noemen en ik verwonder mij dan ook niet, dat de aanbiedings brief in een optimistischen toon is gesteld. Ik heb in de secties gezegd, dat ik den toestand van Leeuwarden uitstekend vond en dat de optimistische toon in den aanbiedingsbrief gerechtvaardigd was. Voor twee jaar v/as die toon nog al down; het vorig jaar was het al Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 17 December 1929. 221 beter en thans is het weer beter, op grond dat de toe stand over het algemeen veel beter is geworden. Ik heb in de secties ook gezegd misschien was dat een wat eigenaardige uitdrukking dat dit gemeente bestuur den wind in de zeilen heeft, maar ik meen, als wij al deze cijfers beschouwen, dat wij mogen zeggen dat het Leeuwarden goed gaat. Mijn oordeel is, dat wij voor de toekomst niet bevreesd behoeven te zijn, te meer, waar Burgemeester en Wethouders, die de situatie nog beter kennen dan een gewoon Raadslid, in de Memorie van Antwoord hebben verklaard, dat de be lasting in 1931 niet omhoog zal gaan. Uit alles blijkt dus, dat de toestand hier goed is. Dan zou ik nog een enkel woord willen zeggen over het onderwijs. Ik stel daar, zooals U bekend is, ook nog al belang in en ik meen, dat daarover hier toch ook een enkel woord moet worden gezegd. Het gaat met het lager onderwijs in Leeuwarden, voor zoover ik kan oordeelen, uitstekend; ik geloof dat elke richting op onderwijsgebied tevreden kan zijn en dat gedaan wordt, wat in het algemeen gedaan moet worden. Er zijn hier meer scholen gekomen, wij hebben nu in den loop der jaren gekregen een school voor Buitengewoon Lager Ónderwijs en er zal thans ook iets worden gedaan voor spraakgebrekkige kinderen; er zijn speelplaatsen aangelegd en andere speelplaatsen bij de scholen betegeld, er is in verschillende scholen sanitair aangebracht en centrale verwarming en electrische ver lichting. Het gaat dus naar wensch, het onderwijs wordt door dit gemeentebestuur goed behartigd en ik meen dat men in alle opzichten tevreden kan zijn. De heer J. de Boer: lk zal geen beschouwingen houden over den financieelen toestand, maar over een ander punt, dat zeer zeker ook de aandacht waard is. Ik heb met genoegen kennis genomen van de mede- deeling in de Memorie van Antwoord, dat het rapport omtrent het uitbreidingsplan nog dit jaar verwacht kan worden. Het bouwbedrijf in de eerste plaats is daarmee gebaat. Maar ook andere belangen zijn daarbij be trokken. Op het voorloopig uitbreidingsplan, door Ge- 1 rneentewerken ingediend, komt voor het z.g. ringkanaal. Dit kanaal is evenwel een onderdeel van het kanalen- plan HarlingenLeeuwardenGroningen, welk plan naar ik meen nog niet vastgesteld is. In de vergadering van de Tweede Kamer op 21 No vember 1.1. (Handelingen bladz. 579) deelde de Minister van Waterstaat omtrent het Kanaal GroningenLemmer o m. het volgende mede „Voor het Friesche gedeelte is nog geen voorstel ontvangen. De hoofdingenieur-directeur van den Rijkswaterstaat te Leeuwarden heeft echter bericht, dat omtrent de uit te voeren werken met den provin cialen hoofdingenieur in Froningen en Friesland overeenstemming werd verkregen. In verband hier mede zal een voorstel spoedig kunnen worden tege moet gezien. De aan den hoofdingenieur-directeur gegeven opdracht had mede betrekking op een zij kanaal naar Harlingen. Of dit kanaal in het voorstel ten slotte kan worden opgenomen, kan eerst blijken, wanneer dit laatste is ontvangen." Daaruit blijkt dus, dat vaststelling van bedoeld plan nog niet heeft plaats gehad. Nu stem ik toe, dat dit niet behoeft te beteekenen, dat de lijn. waarlangs het ring kanaal eventueel komt te loopen, ook niet vastgesteld kan worden. Het is wel mogelijk, dat zonder uiteinde lijke vaststelling van het kanalenplan, de richting daar van kan worden vastgesteld. Ware dit niet het geval, dan zou dat tot gevolg hebben, omdat de richting van bedoeld kanaal ten nauwste verband houdt met dit plan, dat het rapport inzake het uitbreidingsplan, dat door een specialen deskundige zal worden uitgebracht, nog niet verwacht kan worden. Eenige opheldering hierover ware daarom wel gewenscht. Intusschen heeft de mededeeling van den Minister ons verheugd. Fr blijkt uit, dat er eindelijk wat schot komt in deze, ook voor Leeuwarden zoo belangrijke zaak. Verder heb ik in de sectievergadering gewezen op de brug bij de Gasfabriek, die, met het oog op het toe nemende verkeer aan die zijde van de stad, niet meer voldoet aan de eischen van het verkeer. Blijkens de Memorie van Antwoord hebben Burgemeester en Wet houders zich reeds in 1927 met deze zaak tot het Rijk gewend en het bleek toen, dat de Minister bereid was te bevorderen, dat de brug in beheer en onderhoud aan de gemeente werd overgedragen. Daarop zijn Burge meester en Wethouders toen, zooals te begrijpen is, niet ingegaan, vooral in verband met de financiëele lasten, maar ik vind töch, dat het standpunt van Burge meester en Wethouders op den duur niet is vol te houden, wanneer het Rijk bij zijn standpunt blijft. Het verkeer aan dien kant van de stad neemt geweldig toe, evenals ook het aantal inwoners aan dien kant. Mij dunkt, omdat de brug op het oogenblik reeds niet meer aan behoorlijke eischen voldoet, dat daarin verandering dient te worden gebracht. Daarom zou ik er bij het college op willen aandringen, vooral, omdat de onder handelingen over een dergelijke zaak in den regel lang duren, aan deze kwestie volle aandacht te schenken en zich opnieuw tot de Regeering te wenden, ten einde een j oplossing van deze zaak te krijgen. De heer Oosterhoff: Ik heb in de sectievergadering slechts in zeer bescheiden mate deelgenomen aan de algemeene beschouwingen en ik zal ook nu niet al te veel aandacht van Burgemeester en Wethouders en den Raad behoeven te vragen. Toch is er een enkel punt, dat ik daar niet ter sprake heb gebracht, maar waarover ik nu wel een enkel woord zal moeten zeggen. Dat ik dit niet in de sectie heb ge daan, was eenvoudig, omdat ik dat niet kon doen. Toen bestonden toch het Sectieverslag en de Memorie van Antwoord nog niet, wat nu wel het geval is en het is juist naar aanleiding daarvan, dat ik enkele opmerkingen zou willen maken. Deze zijn niet in het bijzonder gericht tot de rapporteurs van dit jaar, want het euvel, waarop ik wensch te wijzen, is een euvel, dat zich de laatste jaren steeds min of meer voordoet, zoodat de rappor teurs van nu slechts zoo'n beetje hebben gevolgd de gewoonte, die hier de laatste jaren is tot stand gekomen en dat is deze, dat het Sectieverslag zoo kort mogelijk wordt gehouden en dat daarin wél worden opgenomen de vragen, die in de secties worden gedaan, maar op zoodanige wijze, dat men van de motieven, welke voor die vragen gelden, eigenlijk niets te weten komt. Het nadeelige gevolg hiervan is, dat Burgemeester en Wet houders zooveel mogelijk met een enkel zinnetje op de gedane vragen antwoorden en of daarmee wordt tege moet gekomen aan datgene, waarvoor de schriftelijke behandeling van de begrooting in het leven is geroepen, betwijfel ik in sterke mate. Burgemeester en Wethou ders zullen het toch wel met mij eens zijn, dat een der gelijke opneming en beantwoording van de gedane vragen zeker niet leidt tot bekorting van de besprekin gen in openbare vergadering. Ik denk niet dat een van degenen, die in de secties vragen hebben gesteld, door de beantwoording van die vragen hier de zaak zal laten rusten. Ik zou hier enkele voorbeelden willen noemen, die nog al sprekend zijn. Op de vraag of het nu niet de tijd is om over te gaan tot het sluiten van een leening, wordt geantwoord: Burge meester en Wethouders vinden, dat het daarvoor de tijd nog niet is. Daar komen wij niet heel veel verder mee en ik stel mij dan ook voor, dat die vraag straks wel weer aan de orde zal komen. De vraag is gesteld: zou den wij die 35.000.voor de Meisjesschool niet uit gewoon kunnen betalen? en daarop wordt geantwoord: wij brachten op gewoon wat naar onze meening daar voor in aanmerking komt. Er mankeert nog maar aan dat Burgemeester en Wethouders antwoorden, dat dit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1929 | | pagina 3