6 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Januari 1931 moeilijk is, vind ik het eigenlijk minder behoorlijk om aan dat particulier initiatief dat, zij het dan wel met een behoorlijk subsidie maar dan toch met zooveel minder dan vroeger het orkest kreeg en nog zoo korten tijd werkt, in deze omstandigheden nog moeilijkheden in den weg te leggen. Dan wensch ik op te komen tegen de uitspraak van den heer Terpstra: indien het orkest niet kan bestaan, dan moet het maar opdoeken. Dat is een standpunt met betrekking tot de kunst, dat men, naar ik meen, als men het leven een beetje van wat ruimer kant beziet, niet behoort in te nemen. Ik las gisteravond nog in de krant van iemand, die heeft nagegaan, wat het bedrag van de schuld is, die is nagelaten door den grootmeester van onze: Neder- landsche schilderkunst, Rembrandt, die zijn laatste levensjaren met armoede heeft te kampen gehad en daar stond bij, dat die persoon wilde probeeren dezen blaam van Rembrandts naam weg te nemen, door alsnog diens schulden aan te zuiveren. Dat lijkt mij een ver hevener standpunt dan het standpunt, dat de heer Terpstra huldigt. Want als wij zouden accoord gaan met het argument van den heer Terpstra, dan zouden wij zeggen: welnu, als schilders, dichters, musici en alle mogelijke andere kunstenaars niet kunnen bestaan, dan moeten ze er maar niet meer zijn. Dat is een con clusie, waartoe meen ik een openbaar lichaam niet moet komen en daarom zou ik graag willen dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders werd aan genomen. De heqren H. de Boer en Peletier komen ter ver gadering. De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik geloof niet, wanneer de heer Terpstra precies met de toedracht van deze zaak op de hoogte was geweest, dat hij dan niet dit voorstel zou zijn gekomen. Ik zoek daar zooveel niet achter als door mijn partijgenooten is naar voren gebracht; ik geloof, dat de heer Terpstra de zaak anders ziet, doordat hij niet met den bestaanden toestand op de hoogte is. De zaak zit zoo. In 1929 heeft de Raad besloten - ik heb hier het besluit voor mij „aan de „Friesche Orkest Vereeniging", alhier, kosteloos en tot wederopzegging ten behoeve van hare repetitie's in gebruik te geven de lokaliteit op de bovenverdieping van de Oude Waag, zulks onder voorwaarde, dat de kosten van verlichting, verwar ming en schoonhouden voor rekening der vereeniging komen en dat alle beschadiging, eventueel aan het gebouw of zijn inventaris toegebracht, door de ge meente voor rekening van de vereeniging zal worden hersteld." De Raad heeft toen dus besloten gratis een repetitie lokaal in de Oude Waag ter beschikking van de Ver eeniging te stellen. Nu vind ik dat er op het oogenblik, nu de gemeente zuiver uit een kwestie van gemeente belang tegen de Vereeniging heeft gezegd dat zij niet meer kan gebruik maken van de Oude Waag, maar dat zij naar het gebouw van de Muziekschool moet gaan, geen aanleiding is om, gelijk de heer Terpstra doet, met een voorstel te komen om door die Vereeniging huur te laten betalen. Ik geloof dat de Vereeniging ook ten slotte nog wel die f 100.— zou weten te vinden, zij zal daar niet door worden genekt. Maar ik zou het vreemd vinden van den Raad, wanneer, nu Burgemeester en Wethouders haar hebben genoodzaakt een ander repetitielokaal te nemen, dit oogenblik zou worden aangevat om ook meteen de Vereeniging huur te laten betalen. Er staat wel in het vroegere besluit dat het lokaal „tot wederopzeggens toe" werd afgestaan, zoodat de Raad dus altijd het recht heeft om de overeenkomst, die in 1929 is aangegaan, op te zeggen, maar ik vind dat men nu niet van de gelegenheid moet gebruik maken om huur te vragen, omdat het een kwestie van ge meentebelang is, dat die vereeniging wordt verplaatst van het eene naar het andere lokaal. De heer Terpstra: Ik had onmogelijk kunnen denken, dat er van zekere zijde om een luttele 100.zoo ontzaglijk veel bezwaar zou worden gemaakt. Dat is iets De Voorzitter verzoekt den aanwezigen op de pu blieke tribune zich te onthouden van het maken van opmerkingen; anders zal hij de tribune doen ontruimen. De heer Terpstra: Ik had niet kunnen denken, dat mijn voorstel, om een luttele huursom van 100.te vragen van een Vereeniging, die zulke belangrijke sub sidies ontvangt van de gemeente en van het Rijk en die daarenboven nog in het gelukkig bezit is van eenige honderden contribuabelen, zulk een tegenstand zou kunnen ontmoeten. Ik heb mij daarom uitnemend verheugd, dat een partij genoot van de heeren Muller en Van der Veen, n.l. wethouder De Vries, de zaak tot de juiste proporties heeft teruggebracht. Daaruit blijkt, dat de heeren om trent dit punt niet heelemaal gelijk denken. En dat is ook een zeer natuurlijke zaak. Ik wil met mijn beant woording beginnen met wethouder De Vries, dus van achteren af. Deze heeft gezegd dat het op het oogenblik niet het juiste moment was. Ik neem de vrijheid om in dezen met den heer De Vries van gedachten te ver schillen. Ik heb juist gemeend, dat deze gelegenheid de gelegenheid was en dat, wanneer ik deze voorbij liet gaan, er zeer waarschijnlijk wel een jaar zou verloopen, voor de zaak weer ter sprake kwam. Daarom sta ik in dezen linia recta tegenover den wethouder. En nu was mijn hoofdreden deze, zooals ik ook reeds in eerste instantie heb gezegd: de gemeente heeft ik laat hierbij ter geruststelling van de heeren van de tegenpartij buiten bespreking, of dit goed is geweest of niet gemeend om aan dit gebouw eenige duizenden te moeten besteden; dat is gebeurd, en nu meen ik, dat er op het oogenblik alle reden is te trachten, niet op de manier, zoóals de heer Muller het opvat, iets terug te krijgen, maar te trachten om, zooals ook een parti culier zal doen, als hij eenige honderden of duizenden aan zijn gebouw heeft besteed, daarvan op een eerlijke en nobele wijze een gedeelte terug te krijgen. Dus voor mij is dit oogenblik het juiste oogenblik en dat is gebaseerd op de meerdere uitgaven. Nu heb ik gezegd, dat heel veel motieven mij aanleiding hebben gegeven, om mijn amendement op dit voorstel in te dienen en één van die motieven is geweest, dat de Ver eeniging, die het orkest exploiteert, het toch ook zeer op prijs zal stellen dat wij haar een gelegenheid geven, waarmee wij het haar veel gemakkelijker hebben ge maakt dan in de gelegenheid, die zij tot dusver in ge bruik heeft. In het nieuwe gebouw is een goede ver lichting en het is nuttig en aangenaam en ik weet niet welke adjectieven men daarvoor wel zou kunnen ge bruiken, maar dit weet ik wel, dat het gebouw er niet alleen netjes uitziet, maar dat het tegelijk ook geschikt is voor deze Vereeniging en dat dit gebouw ook nog bijna gratis, ook als er 100.— huur zou worden ge vraagd, aan de Vereeniging zal worden aangeboden. Het spijt mij, dat de heeren Muller en Van der Veen iets achter mijn voorstel hebben gezocht, dat er toch werkelijk niet achter zit. Hoe het vroeger met het S.O.L. is geloopen, weet ik niet, maar ik weet wel dat, toen het S. O. L. is omgedoopt in de F. O. V., een geestig man tegen mij heeft gezegd dat beteekent Friesland Ontvangt Veel. Zoo heb ik mij ook voorgesteld, dat het niet meer zou zijn een stedelijk S. O. L. maar dat het zou zijn een Friesch orkest en ook in die bestemming, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 Januari 1931. 7 die het heeft, meen ik dat een reden ligt voor mijn voorstel. Gister heb ik gelezen dat het orkest ook in Franeker speelt en vroeger heb ik gezien, dat het ook heeft gespeeld in Sneek en Workum en ik stel mij voor dat daar ook wel menschen zullen wonen, die behooren tot de contribuabelen. Is dat het geval, dan kan ik mij eigenlijk niet begrijpen den gedachtengang van de heeren Muller en Van der Veen ja, laat ik mij wat voor zichtig uitdrukken of in het bijzonder van den heer Muller, die hier nog durft beweren, dat zulk een Ver eeniging aan een uitgaaf van 100.— den dood zou sterven. Wanneer een vereeniging aan een bedrag van 100.den dood zou sterven, dan wil ik graag con- stateeren, dat haar leven een erg sukkelleven is De heer Muller: Dat is het. De heer Terpstra: Ik geloof nog niet, dat het zoover is. Ik wil dus ten sterkste protesteeren tegen de uit drukking van den heer Muller al heeft hij het mis schien zoo kwaad niet bedoeld als hij zegt, dat ik een poging doe om het leven van deze Vereeniging zuur te maken. Ik heb daar geen oogenblik aan gedacht. En ik moet eveneens protesteeren tegen het gebruik van een drietal woorden, als de heer Muller zegt, dat ik op slinksche wijze hier iets tracht binnen te halen. Dat is een uitdrukking, die de heer Muller eigenlijk moet terug nemen, want hij mag van mij veronderstellen en hij behoeft het niet te veronderstellen, want hij hoort en ziet het dat ik op de meest eerlijke en nobele wijze met mijn voorstel kom. Als ik op een slinksche wijze zou willen handelen, dan zou ik dat op een andere ma nier doen. Dit is de eerlijkste manier, die er bestaan Kan en ik meen dat, nu mij daartoe de gelegenheid wordt gegeven, ik daarvan wel gebruik mag maken. Ik heb mij dus in hoofdzaak hierop gebaseerd, dat de gemeente groote uitgaven heeft gedaan ten behoeve van een bepaalde vereeniging. Of die vereeniging toe vallig heet de Friesche Orkest Vereeniging, is voor mij precies hetzelfde; ik wil hier wel de verzekering geven, dat, als de andere naam was gebleven, ik even goed met dit voorstel zou zijn gekomen. En ik meen, dat men niet van mij mag veronderstellen, dat ik iemand ben, die niet van muziek houdt, maar wel sta ik op het stand punt dat de menschen, die van muziek houden, zich daarvoor ook offers moeten getroosten. Het is van den heer Muller niet nobel gedaan, om mij deze zaak op die wijze voor de voeten te werpen. De heer B. Molenaar verwacht van mij natuurlijk ook een hartig woordje, waar hij van mij heeft gezegd, dat ik liever voor kogels wat over had. Hij heeft natuurlijk niet die bedoeling gehad, daarvoor ken ik hem wel, maar toch heeft hij hier een motief naar voren geschoven, waarvan hij, als hij er ernstig over nadenkt, straks, als hij thuis is, zal moeten zeggen dat had ik toch niet moeten zeggen. Mijnheer de Voorzitter, als er ooit iemand op twee beenen is, die vóór ontwapening is en tegen De heer Dijkstra: Flier is een misverstand De heer Molenaar sprak niet van kogels maar van vogels De Voorzitter gelast thans ontruiming van de publieke tribune en schorst in verband daarmede gedurende eenige oogenblikken de openbare vergadering. Na ontruiming van de publieke tribune wordt de openbare vergadering hervat. De heer Terpstra: lk ben buitengewoon blij, dat het misverstand, dat tusschen den heer Molenaar en mij bestond, zoo spoedig is opgehelderd geworden. Ik had trouwens ook niet kunnen denken en ik heb dat de Vergadering ook wel laten voelen De Voorzitter: Hij had het over de vredesduif De heer Terpstra: dat de heer Molenaar een dergelijke gedachte van mij zou hebben. Nu gaat het heel gemakkelijk om het woord vogels te verstaan als kogels en ik wil hier wel de verklaring afleggen, dat ik het niet anders heb gehoord. Wat de zaak zelf betreft, de heer Molenaar heeft dus gezinspeeld op opgestopte vogels en ook daaromtrent kan ik hem wel van antwoord dienen. Het is mij bekend, dat het Natuurhistorisch Museum door enkele personen wordt gedreven en dat die personen daar ontzettend veel zorg aan besteden, hetgeen stellig door mij en, naar ik weet ook door vele andere Raadsleden, ten zeerste wordt gewaardeerd. Als ik weet, wat iemand als de heer Bosch, die een van de hoofden er van is, daar voor doet, vaak uit eigen zak, dan zeg ik dat is ge weldig en ik heb dan ook geen vrijheid kunnen vinden om, ook al wordt mijn voorstel aangenomen om 100.— van de Friesche Orkest Vereeniging te vragen, ook iets van deze vereeniging te vragen. Ten eerste niet, omdat die vereeniging niet over dergelijke subsidies beschikt, in de tweede plaats, omdat zij zeer weinig contributie ontvangt en in de derde plaats, omdat ik overtuigd ben dat de personen, die zich met dit museum bezig houden, hun geld en goed en tijd geven aan deze vereeniging. Daarom heb ik hier als tegenstelling willen geven dat ik wèl kan meengaan in het gratis afstaan van een lokaal aan het Natuurhistorisch Museum, maar dat ik, met het oog op de geweldige subsidies, met het oog op de bij drage, die door de gemeente wordt gegeven, met het oog op de honderden contribuanten en met het oog op de faciliteiten, die de Friesche Orkest Vereeniging geeft aan hare leden, geloof, dat er wel alle reden is, om die Vereeniging een kleine bijdrage als huursom te laten betalen. Als ik overtuigd was maar dat heeft men mij niet kunnen bijbrengen dat die Vereeniging daar aan zou sterven, dan zou ik misschien anders hebben gehandeld en gesproken, maar zoo zit de zaak niet en daarom moet ik volharden bij het amendement, dat ik heb ingediend. De beraadslagingen worden gesloten. Het amendement van den heer Terpstra, dat wordt ondersteund, wordt in stemming gebracht en met 19 tegen 7 stemmen verworpen. Voor stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Terp stra, Tamminga, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Feitsma en Hofstra. Tegen stemmen de heeren Westra, B. Molenaar, Oosterhoff, Peletier, FI. de Boer, Tiemersma, Dijkstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Hooi- ring, M. Molenaar, Botke, Westerhuis, Van der Veen, Balk, Ritmeester, O. F. de Vries, IJ. de Vries, Muller en J. de Boer. Met algemeene stemmen wordt hierop besloten over eenkomstig de voorstellen van Burgemeester en Wet houders sub A en B. 13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot beschikbaarstelling van gelden voor den bouw van een ontsmettingsinrichting. Dit voorstel luidt als volgt Ten vervolge op de desbetreffende mededeeling, in onzen brief tot aanbieding van de ontwerp-begrooting voor 1931 gedaan (zie bijlage no. 16 van 1930, blz. 504, le kolom), leggen wij hierbij aan U over een plan, met raming van kosten, voor den bouw van eene een voudige inrichting tot ontsmetting van meubilair, bed- degoed en ander huisraad, waarvan zeker is of vermoed wordt, dat het ongedierte bevat. De behoefte aan een

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 4