58 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931.
in het Westen van de stad hebben wij ook diverse par
ken en waar er reeds jaren lang is gesproken over het
gebrek aan plantsoenen aan den Oostkant van de stad,
zou ik werkelijk zeggen: wij hebben hier nu een terrein,
waar huizen om gebouwd zijn, met het idee dat daar
een plantsoen zou komen en ik zie geen reden, waarom
men dit terrein nu zou gebruiken voor het bouwen van
huizen.
Men spreekt hier nu wel van open bebouwing, maar
ik zie ten opzichte van dit terrein en van die plaats daar
niet heel veel van komen en ik begrijp werkelijk niet,
dat de aanwezigheid van een sportpark en een stadion
een reden kan wezen om dit stuk grond niet te gebruiken
voor plantsoen. Ik zou het van harte toejuichen, wanneer
er in het Oosten van de stad een beetje meer plantsoen
kwam dan er op het oogenblik is.
De heer Muller: Ik zou hierover ook wel een paar
woorden willen zeggen. In de allereerste plaats ben ik
het met mevrouw Buisman in zooverre eens, wanneer
zij zegt, dat het gewenscht is, dat er in het Oosten van
de stad wat meer open ruimte en plantsoen komt. Maar
wanneer wij mogen afgaan op wat Burgemeester en
Wethouders hier zeggen
„naar alle waarschijnlijkheid zal binnen afzienbaren
tijd een voorstel tot het aanleggen van een sportpark
aan de Oostzijde van de stad aan de orde komen"
en wanneer dat iets anders en iets meer beteekent dan
ons met een kluitje in het riet te sturen ik zou aan
stonds wel een pertinent antwoord willen hebben van
Burgemeester en Wethouders op de vraag, of het inder
daad de bedoeling is, om daar zoo dicht in de buurt,
een dergelijk sportterrein te maken dan kan ik er mij
wel mee vereenigen, dat dit betrekkelijk kleine terrein
wordt gebruikt op de wijze, zooals Burgemeester en
Wethouders voorstellen.
Men moet ook niet vergeten dat het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders is niet om dit terrein heele-
maal vol te bouwen; het zal wel worden volgebouwd,
maar met een open bebouwing. Zoo kan er inderdaad
wel wat fraais naar voren komen, misschien nog beter,
dan wanneer men op zoo'n betrekkelijk klein plekje
grond een plantsoentje aanlegt. Wij hebben toch ook dit
wel gezien, dat dergelijke kleine plantsoentjes niet alle
aandacht hebben van de autoriteiten en van de politie
en dat meestal dergelijke dingen ontaarden en het
schoone ervan verloren gaat.
Daarom ben ik van oordeel, als wij zekerheid hebben
omtrent dat sportpark en ik hoop dat die van de tafel
van Burgemeester en Wethouders zal worden gegeven
en dat er binnen betrekkelijk korten tijd een aanvang met
dat park zal worden gemaakt dat het dan voor die
stadswijk dan wel voldoende is en dat wij dan dit voor
stel wel kunnen aanvaarden.
De heer Hofstra: Ik wil beginnen met te zeggen, dat
ik, betreffende dit voorstel van Burgemeester en Wet
houders, wat ik van mevrouw Buisman heb beluisterd,
wel geheel kan onderschrijven. Maar er komt nog
iets anders bij. Niet alleen dat de Raad er in is
meegegaan en zich er op 22 December 1925 mede
heeft vereenigd om dit terrein voor plantsoen te bestem
men, maar ik meen mij te herinneren, dat in een van die
vergaderingen door den toenmaligen wethouder de toe
zegging is gedaan in verband met den prijs bij uitgifte
in erfpacht, dat daar een plantsoen zou worden aan
gelegd. Als ik de zaak zoo bezie, ligt daarin een belofte
en nu is mijn vraag deze, of Burgemeester en Wethou
ders redenen naar voren kunnen brengen, waardoor
het mij mogelijk zal worden om voor dit voorstel te
stemmen. Want de toezegging, die door den toenmaligen
wethouder Fransen is gedaan, was toch zeker van dien
aard, dat de tamelijk hooge prijs, dien de grond daar
aan erfpacht moest opbrengen, verband hield met het
feit, dat daar in het verschiet een plantsoen zou worden
aangelegd.
Ik zou daarom graag van Burgemeester en Wethou
ders willen vernemen of er een ernstige reden aanwezig
is, om die belofte te niet te doen.
De heer Vromen: Ik zou over dit voorstel ook wel een
en ander willen zeggen, omdat het voor mij ook moeilijk
is om daar zonder meer voor te stemmen.
Ik zou zeggen, hier wreekt zich eigenlijk de weinig
vaste lijn, die er in de gemeente Leeuwarden is bij het
maken van uitbreidingsplannen en het vaststellen van
de toekomstige ontwikkeling van de stad. En dat is toch
wel zeer jammer; het blijkt uit hetgeen door den heer
Hofstra en door mevrouw Buisman zeer duidelijk is naar
voren gebracht, dat dit voor de bevolking een zekere
rechtsonzekerheid geeft. Een feit is, dat met of zonder
uitgesproken belofte met het stichten van een plantsoen
bij de erfpachtscontracten is rekening gehouden; ik heb
geen gelegenheid gehad om de vroegere discussies hier
over na te gaan, maar in elk geval hebben de menschen
daar er op gerekend, dat het genomen besluit, om daar
een plantsoen te stichten, een zeer groote kans van
slagen zou hebben. Als wij op deze wijze doorgaan, zal
er op den duur een herhaling van dergelijke dingen
plaats hebben; dan zal het op den duur zoo komen, door
de weinig vaste lijn, die men hier bij de uitbreiding heeft,
dat er een zekere rechtsonzekerheid heerscht bij de men
schen, die ten slotte toch bij de gemeente moeten terecht
komen om te bouwen of een stuk grond in erfpacht te
ontvangen. Dat betreur ik toch ten zeerste.
Aan den anderen kant kan ik mij er volkomen mee
vereenigen, dat men thans ten opzichte van het plant-
soenvraagstuk bij uitbreiding een anderen kant uitgaat
dan men destijds wilde, n.l. door allerlei kleine blokjes
voor plantsoen te bestemmen. Ik vind dat geen geluk
kige oplossing. Bij de voorloopige bespreking van het
uitbreidingsplan heb ik dat ook reeds naar voren ge
bracht; ik geloof dat daarmee in het voorloopig ont
werp nog veel te weinig rekening wordt gehouden en
dat wij in het maken van veel grooter complexen tot
plantsoen de oplossing moeten zoeken.
Daarom zal ik mij ook niet zoo erg verheugen, als het
college de pertinente belofte aflegt, dat het spoedig zal
komen met plannen tot het stichten van een sportpark
in het Oosten van de stad; het zou mij veel meer ver
heugen, als het college, alvorens met die plannen te
komen, zou komen met een voorstel ik weet niet of
dit technisch mogelijk is tot het vaststellen van het
uitbreidingsplan. Want dat is ten slotte iets, wat voor
Leeuwarden het aller-allereerst noodig is; m. i. is dat
veel meer noodig, dan dat ten slotte weer incidenteel
tot den aanleg van een sportpark wordt besloten. Bo
vendien, bij het uitbreidingsplan zou kunnen blijken
er zijn bij de voorloopige bespreking in die richting al
stemmen opgegaan dat een sportpark veel beter kan
worden aangelegd in combinatie met een ander onder
deel van het uitbreidingsplan. Dat men nu op deze wijze
weer een stuk van het uitbreidingsplan zou vaststellen,
daaraan acht ik dus buitengewoon groote bezwaren ver
bonden en ik zou daarom gaarne het college in overwe
ging willen geven of het, alvorens een toezegging te
doen omtrent het sportpark of aan de plannen uitvoering
te geven, niet beter is, om eerst in groote lijnen het
uitbreidingsplan vast te stellen.
Wat dit voorstel betreft, zooals het hier ligt, zooals
ik zeg, het is eenigszins moeilijk voor mij om daar voor
te stemmen, ofschoon deze oplossing, om niet allerlei
kleine brokjes te bestemmen voor plantsoen, mij beter
voorkomt dan de vroegere oplossing.
De heer Terpstra: Voor en aleer ik mijn stem zal uit
brengen over dit voorstel, zou ik graag enkele inlich
tingen van Burgemeester en Wethouders willen hebben.
Ook op mij heeft dit voorstel, in verband met wat men
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1931. 59
zoo nu en dan hoort, den indruk gemaakt, dat in 1925
in zekeren vorm een belofte is gedaan. Ik weet niet in
welken vorm, maar wanneer men nagaat wat ook in de
respectievelijke bladen is vermeld en wanneer men ken
nis neemt van wat verschillende eigenaars en huurders
daar uit dien hoek van de Indische buurt nu en dan
uiten, dan krijgt men wel degelijk dezen indruk, dat vele
personen uit dien hoek met een belofte, dat daar metter
tijd een plantsoen zou komen, rekening hebben gehou
den. Daarom zou ik graag weten, of die belofte officieel
of officieus is afgelegd, want dat maakt natuurlijk een
groot verschil.
Toen ik dit voorstel onder de oogen kreeg, dacht ik
aan de ons allen bekende geschiedenis in Amsterdam,
waar eenige bouwvereenigingen groote terreinen in erf
pacht hebben en waar zich, doordat er een kwestie is
tusschen Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
en de respectievelijke besturen der vereenigingen, groote
moeilijkheden hebben geopenbaard over feiten, die niet
van recenten maar van reeds vrij ouden datum zijn. Dat
bewijst dat een belofte, die officieel is gedaan en die
niet wordt ingelost, groote moeilijkheden met zich mee
kan brengen. Ik stel het daarom zeer op prijs van Bur
gemeester en Wethouders een duidelijk antwoord te
krijgen of hier een belofte is gedaan, ja of neen.
Ik herhaal, als men met de bewoners spreekt en als
men kennis neemt van wat in de bladen is vermeld, dan
blijkt daar duidelijk uit, dat die menschen 5 of 6 jaar
in de hoop hebben geleefd: daar komt een plantsoen. Zij
hebben 5 of 6 jaar lang gedacht, dat die belofte te zijner
tijd zou worden ingelost. Daarom kan ik aan dit voorstel
als zoodanig zonder nadere inlichtingen mijn stem niet
geven.
De heer IJ. de Vries: Ik zou ook iets willen vragen,
n.l. dit. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
is, om dit terrein beschikbaar te stellen voor open be
bouwing. Ik meen, dat dit terrein 7000 M2. groot is
en het voorstel van Burgemeester en Wethouders is om
daar 31 woningen op te doen bouwen, n.l. 14 blokken
van 2, dat is dus 28 en 1 blok van 3. Dat beteekent dus,
dat bij ieder blok 400 M2. grond zal komen
De heer O. F. de Vries (wethouder)200
De heer IJ. de Vries: Bij iedere dubbele woning 400
M-'„ dus bij iedere woning 200 M2. Nu is het voor mij
de vraag: is dat terrein op die plaats te gebruiken voor
open bebouwing, vindt men daar gegadigden voor, zoo
dat het binnen zeer korten tijd zal zijn bebouwd Dat
is voor mij een zeer groote vraag, een zeer groote vraag.
Misschien zal men wel in de gelegenheid zijn om wel
licht in 5 jaar de helft te laten bebouwen, maar het is
ook mogelijk, dat het een heele lange tijd duurt, omdat
woningen met 200 M2. grond daar niet gemakkelijk
zullen worden gebouwd. Ik weet niet, welke prijs het
college daar aanhoudt, maar ik meen dat de grond aan
de Sumatrastraat, ten Zuiden van het terrein, 8.
heeft gedaan en nu vraag ik mij af: is dit terrein op deze
wijze daarvoor te plaatsen Het lijkt mij daarom een
zeer riskante zaak om hierin mee te gaan.
Bovendien is de belofte er; al meer dan eens is er
gesproken dat dit een plantsoen zou worden. Dat stond
zelfs zoo vast, dat de heer Muller tot twee- of driemaal
toe bij de begrooting heeft gepleit om het plantsoen dien
winter door de werkloozen te laten aanleggen. De heer
Muller zal zich dat wel herinneren en ook, dat hij een
kolossaal groot voorstander was van een plantsoen in
het Oosten van de stad en nu gooit hij alles overboord
en vraagt een sportpark. Maar al zal dat er ook in 50
jaar niet komen, daar stel ik geen belang in en de meeste
menschen ook niet. Wij hebben dat niet noodig, maar
wel plantsoenen, waar eens rustig een oude man kan
zitten en waar de menschen rustig van het natuurschoon
kunnen genieten. Dat kan in een sportpark niet, daar
kan niemand rustig verblijven, daar is altijd lawaai en
daar is niet de hoofdzaak versiering van de stad en het
aanbrengen van groen. Het verwondert mij dat de heer
Muller zoo verbazend is omgedraaid hij heeft jaren
aangedrongen op het aanleggen van dit plantsoen en
nu vraagt hij in plaats van het plantsoen een sportpark.
De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik wil beginnen
met op te merken, dat hier telkens wordt gezegd dat er
van den kant van het college van Burgemeester en Wet
houders een belofte is gedaan omtrent den aanleg van
een plantsoen op dit stuk grond. Ik moet deze gedachte
toch wegnemen, want daar is geen sprake van.
Ik meen dat het was in December 1925, dat de zaak
hier uitvoerig is besproken, toen het toenmalige college
een crediet vroeg voor den aanleg van straten in ver
band met het bouwen van gemeentewoningen in die
omgeving. Toen is over de zaak gesproken en heeft naar
aanleiding van een vraag, die uit den Raad werd gesteld,
wat er met dit stuk grond zou gebeuren, de Voorzitter
van den Raad dit gezegd, dat men nog niet wist, wat er
mee gebeuren zou, maar dat men het terrein voorloopig
open zou laten liggen en dat het al of niet aanleggen van
een plantsoen op dat terrein zou afhangen van de plant
soen- of parkaanleg in die omgeving. Zoo is de zaak
precies gezegd. Later is er nog eens over gesproken
dat is het geval in 1926, waarop de heer Hofstra doelde
toen de heer Fransen ten aanzien van een stuk bouw
terrein, dat daar werd uitgegeven met het oog op de
bepaling van den grondprijs, heeft gezegd, dat het lag
„aan den kant van een ontworpen plantsoen". Dat is
de eenige uitdrukking, die verband houdt met plantsoen-
aanleg, maar daar kan toch nimmer de conculsie uit
worden getrokken, die mevrouw Buisman en de heeren
Hofstra, IJ. de Vries en Terpstra naar voren hebben
gebracht, dat er eenige belofte is gedaan. Het is dus
onjuist dat er ten opzichte van deze kwestie een belofte
is gedaan; dat is nimmer het geval geweest.
Ik wil wel zeggen, dat ik er ook altijd een voorstander
van ben geweest om op dit plekje een ruime, frissche
bebouwing te doen plaats hebben, omdat het inderdaad
in die omgeving een huizenzee is. Burgemeester en Wet
houders hebben de zaak op dezelfde manier gezien en
zij hebben gezocht naar de best mogelijke oplossing in
die buurt. Waar het een eentonige buurt is met gesloten
straatwanden, waar weinig afwisseling in is, dacht het
college, dat de beste oplossing was een ruime open be
bouwing. De rooilijn is zoodanig geprojecteerd, dat de
ruimte tusschen de gevels 25 a 30 M. en zelfs 32 M. zal
bedragen, verder heeft men zich ruime voortuinen ge
dacht en men achtte juist een open bebouwing het meest
geschikt, niet alleen om het aspect van de straat, maar
ook om gezondheidsredenen. Omdat er in die buurt be
trekkelijk weinig afwisseling is, heeft men zich tusschen
de huizen een ruimte van 5 a iy2 M. gedacht.
Ik zie de zaak zoo. Men heeft behoefte aan een park,
als er in de omgeving niets is of niets komt en als er
ook geen ruime open vlakte is. Men zegt wel eens de
parken zijn de longen van de stad. Ik ben het daar vol
komen mee eens en als er nu of in de toekomst geen
gelegenheid was om een open bebouwing te maken tus
schen den Poppeweg en den De Ruyterweg, dan zou ik
de eerste wezen om hier een flinke ruimte open te hou
den. Nu wordt daaraan hier al tegemoet gekomen, in de
eerste plaats voor het aspect van de omgeving en in de
tweede plaats voor het geven van ruimte, lucht, licht en
groen. De bebouwing van dit perceel grond is zoo ge
dacht, dat de afscheiding langs de straten zal bestaan
uit heel lage tuinmuurtjes of heggen; verder zullen
er geen bijgebouwtjes bij de woningen mogen worden
geplaatst en ook de afscheidingen achter de woningen
zullen moeten bestaan uit lage heggen of heel lage
afscheidingen.
Mevrouw Buisman zegt, dat er gebrek is aan plant
soenen en parken in dat deel van de stad. Ik geloof