134 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931.
gen. Ook aan de heeren, die ons in Friesland van een
zeer goede waterleiding hebben voorzien, kan niet de
eisch worden gesteld dat te allen tijde men in Friesland
van goed en volledig en een voldoende hoeveelheid
water zal worden voorzien
De Voorzitter: Ja, die eisch mag gesteld worden.
De heer Terpstra: Die kunnen en mogen wij niet stel
len, omdat wij dan op een terrein komen, waar niemand
onzer thuis is.
Wat de kwestie zelf betreft, ik heb U gekregen waar
ik U wilde hebben, n.l. dat U aan den Raad een uitleg
geeft, hoe ongeveer de toepassing van de verordening
zal zijn. Dat doel is dus van mijn kant bereikt geworden.
Ik moet er echter met alle kracht tegen opkomen, dat
degenen, die hebben geageerd tegen hetgeen hier wordt
voorgesteld, niet voldoende zouden gevoelen voor den
hygiënischen toestand in Friesland. Mijnheer de Voor
zitter, wij voelen daar allen evenzeer voor als degenen,
die deze verordening voor 100 aanvaarden. Wij
voelen daar allen voor, maar het gaat hier om de
kwestie of men de individueele vrijheid zooveel weg zal
nemen als de heer Vromen betoogt. Ik heb het recht
daarop te wijzen, omdat de heeren, die wij hier hebben
gehoord, de heeren Vromen, M. Molenaar en U, dus
drie voorstanders van de verordening, zelf onderling al
verschillen over de vraag, hoever men moet gaan. De
heer Molenaar zegt dat een inhoud van 4 Ms. voor een
bak absoluut noodig is, de heer Vromen zegt dat hij
dat op het oogenblik niet noodig acht en U drukt U
voorzichtig uit, U zegt 4 M3. zou beter zijn, maar
volgens de verordening, die ook Uw onderteekening
draagt, stelt U zich met 3 M3. tevreden. Daar blijkt
uit, dat de „deskundigen", als ik dit woord gebruiken
mag voor de voorstanders, zelf gevoelen, dat de kern
van de zaak is hoe ver kunnen en mogen wij gaan
Nu zat er bij ons niets anders voor of liever achter dan
dit wij willen gaarne, voor zoover de individueele
vrijheid kan bestaan, deze laten bestaan. Daarom heb
ik mijn vraag aldus geredigeerd hoe denkt U over de
eventueele toepassing der verordening En waar U
hebt gezegd, dat die loyaal zal wezen en soepel zal
zijn ik spreek hier thans voor mij zelf daar kan
ik zeer waarschijnlijk straks, als de stemming aan de
orde komt, er in meegaan. Maar ik protesteer er nog
eens tegen, dat U de vrijheid neemt om ons voor te
stellen als mannen, die voor den hygiënischen toestand
niet zooveel voelen als U en anderen.
De heer Weima: Na de toelichting, die door U is
verstrekt, is de zaak wel iets veranderd en verduidelijkt,
maar ik krijg hier van U het verwijt te hooren, dat ik
den weg op wil naar verkeerde toestanden. Denkt U
misschien, dat het niet mijn wensch is de hygiëne te
bevorderen omdat ik toestanden, wat betreft ziekten en
kwalen, wil bevorderen Voor zoover dat verwijt aan
mijn adres is gericht, moet ik daar tegen protesteeren;
ik heb dat niet betoogd maar ik ben begonnen met uit
drukkelijk te zeggen: alleen regenwater, dat aan gestelde
eischen voldoet. Ik heb dat uitdrukkelijk gezegd.
Nu heeft de heer Vromen gezegd dat dit voorstel
hoofdzakelijk sloeg op nieuwbouw en niet op bestaande
regenbakken. Daar gaat het voor mij juist om, maar dat
is toch niet het geval en ook in strijd met het geheele
betoog van den heer Vromen. Eerst heeft hij aangehaald:
het zit hem hier in den grond van de zaak tusschen
de huiseigenaars en de huurders van die huizen en
daarna zegt hij het is eigenlijk voor nieuwbouw. Ik
kan mij echter niet voorstellen dat ten opzichte van wat
er in de toekomst staat te gebeuren, er nu al geschillen
bestaan tusschen de eigenaren en huurders. Laten wij
dat maar afwachten.
Ik heb hier ook gehoord dat, waar hier op het oogen
blik in Leeuwarden regenwater is, waarop niets valt
aan te merken, het gebruik daarvan zal worden besten
digd; dat kan ik evenwel niet lezen in de stukken en
dat is daarin ook niet gezegd. De heer Vromen zegt
nu, dat het wel de bedoeling is geweest om de zaak op
die wijze te redigeeren, maar dat had dan ook duide
lijker moeten worden omschreven.
Ik zou er heelemaal niet tegen zijn, wanneer de aan
sluiting sloeg op de toekomst, dus op nieuwbouw,
maar ik heb bezwaar om de menschen nu van een
regenbak te berooven, terwijl daarin goed regenwater is.
Ik wil U, mijnheer de Voorzitter, ook hierop atten-
deeren. U hebt gezegd, dat men een waarborg moet
hebben dat de menschen altijd goed en voldoende water
hebben, maar kunt U dat bij leidingwater wèl geven
De Voorzitter: Ja.
De heer Weima: Dat is toch niet altijd het geval ge
weest; ik meen, dat er op bovenhuizen nog wel eens
momenten zijn geweest in deze gemeente, dat men niet
voldoende water kon krijgen en dat dit ook in andere
plaatsen wel eens het geval is. Dan blijft het toch ge
vaarlijk, om zooiets te zeggen.
Als het echter juist is en ik het dus verkeerd heb
gelezen dat dit voorstel uitsluitend is bedoeld voor
de toekomst en voor nieuwbouw, dan heb ik er heele
maal geen bezwaar tegen. Dan zullen wij de zaak alleen
moeten beoordeelen naar den toestand van nu.
De heer Vromen: Ik zou nog gaarne even bij den heer
Weima een misverstand willen rechtzetten. Ik heb geen
oogenblik bedoeld te betoogen dat deze verordening
enkel voor de toekomst zou zijn bedoeld; ik heb inte
gendeel juist uitdrukkelijk gezegd dat die bewoners,
welke ten slotte niet kieskeurig kunnen zijn in het kiezen
van een woning, door de eigenaren worden opgeknapt
met een woning zonder of met slecht drinkwater. Die
337 perceelen zijn niet nu, in 1931, gebouwd, maar zijn
reeds in 1925 onderzocht en daarnaar heb ik verwezen
en ik heb er daarbij naar verwezen, dat er ettelijke bij
zijn, die absoluut ondeugdelijk en onvoldoend drink
water hebben. Daar wenscht dit voorstel een eind aan
te maken.
Ik heb daarbij ook nog aangehaald wat later ook
nog door den Voorzitter is gezegd dat wij hier nu
reeds ruim 40 jaar waterleiding hebben en dat wij dus
heusch niet haastig handelen, wanneer wij ieder, die
geen goed drinkwater heeft, nu gaan verplichten leiding
water te nemen. Dat heeft toch geen oogenblik den in
druk kunnen wekken dat het voor de toekomst is be
doeld. Alleen heb ik tegenover den heer Terpstra opge
merkt, dat ten opzichte van de bestaande woningen aan
artikel 49 een alinea is toegevoegd, om het mogelijk
te maken de zaak soepel toe te passen. Er is in zooverre
tusschen de oude en nieuwe woningen verschil, dat voor
nieuwe woningen, die minder dan 40 M. van een hoofd
buis van de waterleiding zijn gelegen, géén vrijstelling
van aansluiting kan worden verleend, terwijl oude wo
ningen, als zij een behoorlijke watervoorziening in den
vorm van een behoorlijke regenbak hebben, daarvan
vrijstelling kunnen krijgen. Daarom heb ik er op ge
wezen dat dit in artikel 49 staat.
De heer M. Molenaar: Ik heb in tweede instantie met
eenige verbazing den heer Weima aangehoord, waar hij
uitdrukkelijk zegt, dat hij geen bezwaar heeft als het
alleen nieuwbouw betreft, maar wel als het ook betrek
king heeft op den bestaanden bouw, zoodat hij dus de
bestaande slechte bakken ongemoeid zou willen laten
De heer Weima: Neen
De heer M. Molenaar: Ja, dat hebt U uitdrukkelijk
gezegd, terwijl de Voorzitter nog wel heeft gezegd, dat
de bepaling soepel zal worden toegepast ten opzichte
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931.
135
van de bestaande goede bakken. Dit voorstel gaat alleen
tegen de slechte bakken.
Wat de kwestie van de 3 en 4 M3. betreft, is hier
opgemerkt, dat het voorschrijven van een grooteren in
houd van de bakken allicht vrij veel kosten voor de
menschen zal meebrengen en dat men hen niet op te
veel kosten moet jagen. Ik wil echter opmerken dat
mijn voorstel uitsluitend van toepassing is op nieuw
bouw, omdat de bestaande slechte bakken vermoedelijk
zullen worden vervangen door waterleiding. Maar de
mogelijkheid bestaat dat, als een woning verder dan
40 M. van de hoofdbuis der waterleiding wordt ge
bouwd, daarbij een regenbak moet worden gebouwd
en in zoo'n geval zal het, dunkt mij, weinig verschil in
kosten maken, als bij een nieuwe woning een bak van
3 M3. of van 4 M3. wordt gemaakt; men zal dan alleen
de ringen, waaruit de bak bestaat, iets grooter moeten
nemen. Ik kan niet inzien dat dit een bezwaar is en
ik zou dan ook graag zien dat de Commissie mijn voor
stel wilde overnemen.
De heer Oosterhoff: Ik heb in het begin iets gevoeld
voor het bezwaar van de heeren Weima en Hettinga
en ik ben van meening, dat de verordening zelf daartoe
eigenlijk wel eenige aanleiding geeft. Wanneer art. 49
voorschrijft welke perceelen waterleiding moeten hebben
en dat van aansluiting alleen „in bijzondere gevallen"
vrijstelling kan worden verleend, dan lees ik daaruit,
evenals de heer Hettinga, dat die gevallen uitzondering
zullen zijn. Burgemeester en Wethouders geven echter
aan deze bepaling een interpretatie, die naar mijn idee
veel ruimer is, dan het artikel zelf, want zij zeggen
als men goed drinkwater heeft, denkt het college er
niet aan om aansluiting aan de waterleiding voor te
schrijven; alleen in geval er onvoldoende of slecht
drinkwater is gebeurt dat. Dat is een veel ruimere inter
pretatie dan de verordening zou doen denken en daarom
geef ik in overweging uit de laatste alinea van art. 49
te laten de bepaling „in bijzondere gevallen, te hunner
beoordeeling" en dus die alinea te lezen als volgt
„Zij zijn eveneens bevoegd voor een door hen te
bepalen tijdvak ontheffing te verleenen van het be
paalde in het eerste lid van dit artikel."
Dan is deze bepaling ruimer gesteld en meer overeen
komstig de toepassing en de mededeelingen, die door
Burgemeester en Wethouders zijn gedaan. De bepaling
kan nu niet anders worden gelezen, dan dat slechts in
zeer exceptioneele gevallen ontheffing zal worden ver
leend en het komt mij voor dat met schrapping van
die woorden aan het bezwaar van de heeren zal worden
tegemoet gekomen, terwijl Burgemeester en Wethouders
toch zelf de bevoegdheid behouden om te beoordeelen
wanneer ontheffing moet worden verleend.
De heer Hettinga: Wat de heer Oosterhoff heeft aan
gehaald, heeft ook bij mij als een bezwaar gegolden.
In de toelichting van den inspecteur van het Woning
toezicht worden een drietal argumenten naar voren
gebracht. Ten eerste moet er in de regenbakken steeds
een voldoende hoeveelheid regenwater aanwezig zijn.
Dat is een steekhoudend argument. Ten tweede wordt
gezegd dat dit water niet altijd met de vereischte voor
zorg wordt verzameld. Maar als men nagaat de oude
goten en daken, die op de huizen liggen en die bijna
alle groen zijn, dan kan men altijd wel iets vinden om
den toestand onvoldoende te verklaren. In de derde
plaats wordt opgemerkt dat door de mogelijkheid van
organische verontreinigingen en het opnemen van voor
de gezondheid schadelijke bestanddeelen het regenwater
vaak geen betrouwbaar drinkwater is.
Er is echter geen bak of, als men op den bodem
komt, kan men er een handvol dras opscheppen, want
er is altijd bezinksel. Als men dus de verordening
letterlijk en scherp toepast, dan vraag ik: blijft er dan
nog wel een bak over, die aan de goedkeuring kan
voldoen
Aan den anderen kant echter kan ik, waar de Voor
zitter heeft gezegd dat alleen als het regenwater bepaald
slecht is, aansluiting aan de waterleiding zal worden
voorgeschreven, wel met deze verordening meegaan,
als de bepalingen soepel worden toegepast. Ik zou
trouwens toch wel ten opzichte daarvan ik weet
niet, of dat hier even mag worden vermeld voor de
menschen, die meenen dat zij ten onrechte in het onge
lijk zijn gesteld, aan artikel 20ter willen toevoegen, dat
bij een eventueel verbod van Burgemeester en Wethou
ders tot het gebruiken van regenwater beroep op den
Raad zal moeten worden toegestaan.
Ik wil wel even een verklaring geven, waarom ik dat
doe, want de meening zou kunnen post vatten dat ik ten
opzichte van een soepele toepassing der verordening
door Burgemeester en Wethouders wantrouwen heb. Ik
doe dat, waar de Gezondheidscommissie zoekt en
scherp toeziet en te hooge eischen stelt, Burgemeester
en Wethouders onder haar invloed misschien niet zoo
soepel maar scherp de verordening zouden toepassen.
Dan zal iemand, wiens bak men vast zet, daar toch
tegen kunnen opkomen en daarom zag ik graag de
mogelijkheid van beroep bij den Raad opengesteld.
De heer Hooiring: Ik was aanvankelijk niet van plan
een enkel woord hierover te zeggen, maar er is hier nog
al veel over deze zaak gesproken en ik krijg den indruk
uit alle redeneeringen, dat geen een van de personen,
die hiertegen ageeren, de feiten, die Burgemeester en
Wethouders op het oog hebben, kennen en die buurten
hebben bezocht. Ik zou de heeren, die tegen deze veror
dening ageeren, willen uitnoodigen, eens een bezoek te
brengen aan de perceelen, die de inspecteur op het oog
heeft. Waarom gaat het hier? Om de huiseigenaren, die
een krot koopen voor 400.dat krot nog verhuren
voor 2.50 per week en dan nog te beroerd zijn, om er
waterleiding aan te brengen. Daar gaat het om en ik
zou den Raad dan ook ernstig in overweging willen
geven, hier niet langer over te spreken, maar bij den
toestand, zooals die door Burgemeester en Wethouders
onder de oogen is gezien, aan te nemen dat het tijdstip
is gekomen en dat het tijd wordt dat Leeuwarden in het
bezit komt van een verordening, die een dergelijken
toestand onmogelijk zal maken. Ik hoop, dat hier thans
niet langer over wordt gesproken, want dat zijn toestan
den, waartegen met kracht moet worden opgetreden.
Ga zulke panden eens bekijken en ik geloof, dat er geen
Raadslid meer zal zijn, die er aan denkt, hiertegen te
ageeren.
De Voorzitter: Dan wil ik thans de verordening arti-
kelsgewijze in stemming brengen. Mochten er leden zijn,
die tegen deze verordening zijn, afgescheiden van de
redactie, dan zou ik hun aanraden bij artikel I stemming
aan te vragen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling
der Verordening.
Artikel I wordt met algemeene stemmen onveranderd
vastgesteld.
Art. II.
De Voorzitter: Hierbij is een amendement ingediend
door den heer M. Molenaar om in artikel II voor 3 M3.
te lezen 4 M3. Wordt dat amendement ondersteund
Dit blijkt het geval te zijn.
De Voorzitter: Dat is natuurlijk voor de perceelen,
waarop dit artikel slaat.