140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931. merkingen, die ik wil maken, eenigszins daarvan afhan kelijk zijn. Als U niet direct die vraag kunt beantwoor den, dan kan misschien later die kwestie worden onder zocht, maar ik zou toch dit willen zeggen. Zooals ik de betreffende verordening (gemeenteblad no. 47 van 1917) lees, vind ik, dat de ontheffing, die door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, volkomen in strijd met die verordening is. In deze ver ordening wordt in de eerste plaats in artikel 2 gezegd „De belasting is verschuldigd door hen, die krach tens recht van eigendom of eenig ander zakelijk recht het genot hebben van gebouwen en hunne aanhoo- righeden (perceelen), die aan den weg," enz. terwijl in art. 5 van de verordening duidelijk dit staat „Door Burgemeester en Wethouders wordt een kohier opgemaakt en den Gemeenteraad ter vaststel ling aangeboden, zoodra het riool is aangelegd en gebouwen aan den weg zijn gesticht in den zin van artikel 2." Nu komt het m. i. op deze vraag aan, of juist is de redeneering van Burgemeester en Wethouders, dat het enkel stichten van deze gebouwen, dus het feit dat zij gesticht zijn, niet voldoende is, maar dat Burgemeester en Wethouders overhellen naar de zienswijze, dat zij alleen het feit, dat een gebouw gesticht is, willen be zien in het raam van deze vraag, of die eigenaren ook in het genot zijn of, zooals ik meen dat het gezegd is, of die eigenaren ook als genothebbenden kunnen worden aangemerkt. Nu meende ik, waar ook in het laatste ge deelte van de tweede alinea van artikel 2 staat „of dat de voorgevallen veranderingen nog niet zijn opgenomen," dat dit ook hier het geval kon zijn. Daar sloeg mijn eerste vraag dan ook op, maar de tweede alinea van artikel 2 zegt in haar geheel „Als genothebbende wordt aangemerkt hij, die als zoodanig in de kadastrale liggers is aangewezen, tenzij kan worden aangetoond, dat een misstelling in die liggers heeft plaats gehad of dat de voorgevallen veranderingen nog niet zijn opgenomen." U voelt, dat is een kwestie, die hier zeer belangrijk kan zijn; wanneer die ligging nog niet is opgenomen uit hoofde van achterstand, is dat heel iets anders dan wan neer zij nog niet is opgenomen op grond van de veror dening. Ik zou nu graag de meening van Burgemeester en Wethouders willen vernemen en vooral ten aanzien van artikel 5, zooals ik dat hier lees „De belastingplichtigen worden met inachtneming van het vorenstaande op kohieren gebracht. Door Burgemeester en Wethouders wordt een ko hier opgemaakt en den Gemeenteraad ter vaststelling aangeboden, zoodra het riool is aangelegd en de ge bouwen aan den weg zijn gesticht in den zin van artikel 2," deze vraag willen stellen: achten Burgemeester en Wet houders dus alleen een gebouw gesticht in den geest van deze verordening, indien dat gebouw in gebruik is genomen? Volgens mijn gevoel is dat niet zoo, volgens mijn gevoel is een huis, zoodra het gebouwd is, voor risico van den bouwer; of hij het al of niet met winst zal verkoopen moet hij voor zijn risico nemen. Of men het nu al geen „genot" noemt, als hij voor het gebouw niet een voldoenden huur -of koopprijs kan nemen, m. i. mag de gemeente daar toch niet de dupe van worden. Er komt nog bij, dat hier een weg wordt geschapen ik zeg niet, dat dit met opzet gebeurt, verre van dat waarbij aanstonds ten opzichte van den kooper van het huis een onbillijkheid wordt geschapen. Wij weten allen wel, dat in het koopcontract komt te staan dat alle belastingen, zoowel de reeds verschuldigde als de nog te heffen belastingen, voor rekening van den kooper zijn, terwijl het zeer wel mogelijk is, dat de kooper hier geen ahnung van deze verordening heeft, maar toch straks deze belasting zal moeten betalen. Ik weet wel, dit is geen doorslaand argument, en U zegt misschien dat ieder wordt geacht de verordeningen der gemeente en de wetten des Rijks te kennen, maar ik voel dat toch als iets, dat niet in den haak is. Ik zou dus graag een antwoord van Burgemeester en Wethouders willen hebben op deze vraag, of Burge meester en Wethouders werkelijk op steekhoudende gronden van meening zijn dat ten aanzien van het stichten van een gebouw deze verordening alleen in aanmerking komt, als het gebouw door den eigenaar wordt bewoond of wanneer het gebouw verhuurd of verkocht is. De heer M. Molenaar: Ik zou het betoog van den heer Van Kollem willen ondersteunen, ik meen dat er inder daad voor zijn opvatting veel te zeggen is. Er staat in artikel 2 „De belasting is verschuldigd door hen, die krach tens recht van eigendom of eenig ander zakelijk recht het genot hebben," enz. Dus „krachtens recht van eigendom" slaat ook op hem, die het gebouw sticht, want hij is de eigenaar en niet alleen op hem die het gebouw koopt, al wordt die ook eigenaar, maar waarom zou alleen de kooper in dat licht moeten worden beschouwd De stichter is ook eigenaar en die is dus op grond van artikel 2 belasting plichtig. De heer Ritmeester (wethouder): Ik meen, mijnheer de Voorzitter, dat het geen zin heeft om hier de vraag van den heer Van Kollem in al zijn algemeenheid „of het kadaster bij is" te moeten beantwoorden, ik kan zeker volstaan met de mededeeling dat in dit geval het kadaster bij is. Wat is hier de kwestie In artikel 2, tweede alinea, der verordening staat „Als genothebbende wordt aangemerkt hij, die als zoodanig in de kadastrale liggers is aangewezen." De zaak komt dus neer op de aanwijzing in den kadas- tralen legger. En nu zegt artikel 46 der wet op de Grondbelasting het volgende „De kadastrale legger behelst de namen van hem, die krachtens het volgende artikel, wegens de ge bouwde en ongebouwde eigendommen belasting plichtig is," terwijl volgens dat volgende artikel „Belastingplichtig hij is, die het genot heeft van de gebouwde of ongebouwde eigendommen, krach tens recht van bezit of eenig ander zakelijk recht." Nu zult U zeggen: het eigendomsrecht is ook een zake lijk recht en adressant heeft er dus het genot van, maar de jurisprudentie betreffende de grondbelasting spreekt zich uit, dat iemand alleen het genot van iets heeft, als hij er ook werkelijk van geniet, d. w. z. als hij voor zijn eigendom huur ontvangt of het zelf bewoont. Daaraan moeten wij ons houden en daarom zeggen Burgemeester en Wethouders ten opzichte van dit geval met Boetes het gebouw staat er, maar hij heeft er geen genot van en het eindresultaat is dus dat hij er ook geen riool belasting voor behoeft te betalen. Nu kan men wel zeggen: een volgende kooper, die het zal moeten betalen, weet dat misschien niet, maar dat kunnen wij niet helpen. Het geval heeft zich meer voorgedaan, dat een kooper zooiets niet wist, maar ik zou zeggen, dat juist deze besprekingen in den Raad er toe zullen leiden, dat straks de eventueele kooper wèl weet, dat hier ook rioolbelasting moet worden betaald. Naar de meening van Burgemeester en Wethouders is deze aanslag op het kohier van 1931 ten onrechte op gelegd, maar komt er straks een nieuwe gebruiker, door dat Boetes het pand gaat verkoopen of gaat hij het ver huren, dan komt in 1932 deze aanslag opnieuw op het kohier. Ik wil er nog aan toevoegen, dat het ook vroeger steeds zoo is gedaan. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 September 1931. 141 De Voorzitter: Ik wil dit nog wel aan de woorden van den heer Ritmeester toevoegen, dat de heer Van Kollem zich heeft beroepen op artikel 5, maar dat dit beroep ook niet geheel juist is, omdat de tweede alinea van artikel 5 was bedoeld voor de allereerste kohieren, zoodra de verordening in werking trad. Voor deze per ceelen geldt echter het vervolg van artikel 5 en dus niet de tweede alinea van dat artikel. De heer Molenaar zegtBoetes heeft toch recht van eigendom, maar hij leest de zaak niet volkomen door. Naar ons oordeel moet hij krachtens recht van eigendom of eenig ander zakelijk recht het genot hebben, dus genot hebben hetzij krachtens recht van eigendom, hetzij krachtens eenig ander zakelijk recht. Men moet dus de uitdrukkingen niet van elkaar scheiden en niet alleen wijzen op de woorden „krachtens recht van eigendom". Daarbij behoort „het genot hebben" en dit behoort zoowel bij „recht van eigendom" als bij „ander zakelijk recht". Ik wil niet zeggen, dat het misschien in de practijk niet beter was, dat de bouwer werd aangeslagen er zijn er wel meer, die er ook eenigszins zijn ingevlogen en die, nadat zij hadden gekocht ik geloof dat één van de Raadsleden daarover ook nog wel iets kan mededeelen ook nog die rioolbelasting moesten be talen, omdat de verkooper hun daarvan niets had gezegd. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het praeadvies van Burgemeester en Wet houders. De Voorzitter schorst de openbare vergadering en doet tot het doen van een mededeeling in besloten ver gadering de deuren sluiten. Na heropening der openbare vergadering wordt, niets meer te behandelen zijnde, de vergadering door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 8