182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931.
gemeenten, die nu onder de korting zullen vallen, er
3 bij hadden gekregen, het wel eens zou kunnen zijn
dat de kwestie van het aanranden van de zelfstandigheid
uit een anderen hoek zou zijn bekeken.
Wil dat nu zeggen ik wil daar toch een enkel
woord over zeggen, omdat de heer Terpstra zich blijk
baar heeft doen kennen als een voorstander van het
ontwerp, zooals het daar ligt mijnheer de Voorzitter,
dat ik geen bezwaren heb tegen het ontwerp, zooals
dat er thans ligt? Bij mijn betoog ben ik daar wel
eenigszins van afgedwaald en trouwens, het Wetsont
werp zelf is hier niet in bespreking; daar zal men te
bevoegder plaatse waarschijnlijk wel over oordeelen.
Maar toch wil ik hier zeggen, dat er verschillende be
palingen in het Wetsontwerp voorkomen, naar aanlei
ding waarvan ik zeg dat ik niet wensch, dat het ontwerp
in zijn huidigen vorm zal worden aangenomen. Dat is
o. a. de bepaling, dat aan een gemeente, die het klaar
speelt om het gemeentelijk budget sluitend te maken
met een opcentenheffing op de Gemeentefondsbelasting
van 40 opcenten of daar beneden, juist wel de korting
van 3 zal worden opgelegd. Dit dan als belooning
op een waarschijnlijk zuinig beheer. Dat zijn voor mij
van die vreemde dingen ik zal mij niet scherper uit
drukken - die de gedachten van den Minister leiden;
ik ben ook van meening dat, indien het ontwerp aldus
wordt gehandhaafd, het in de Staten-Generaal geen
meerderheid zal kunnen halen. Ik heb echter hoop, dat
door gemeen overleg tusschen Regeering en Staten-
Generaal nog iets tot stand kan komen, waardoor de
gebreken, die naar mijn meening aan dit ontwerp
kleven, zijn weggenomen.
Dat is in de allereerste plaats voor mij te meer een
reden om op het oogenblik niet mee te werken aan het
verzenden van deze motie.
Ten slotte is mij gebleken dat ook onze gemeente lid
is van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten
en dat onze gemeente dus ook men moge er dan voor
of tegen zijn via dat instituut op het oogenblik al
haar bezwaren heeft te berde gebracht tegen het aan
hangige Wetsontwerp.
Ik zou het hierbij kunnen laten, ware het niet, dat ik
eenige dingen heb genoteerd naar aanleiding van het
vrij breede betoog van den heer Botke. Ik kan echter
wel kort zijn.
De heer Botke is begonnen met te zeggen dat wij in
een tijd leven, waarin eigenlijk aan de Regeering ten
opzichte van verschillende dingen een halt moet worden
toegeroepen. Maar ik grijp enkele jaren terug en dan
geloof ik, dat wij toen wei eens in een tijd hebben ver
keerd, dat een halt moest worden toegeroepen aan ge
meentebesturen, waar Sociaal-Democraten de meerder
heid hadden. Men kan de verschillende maatregelen elk
op zijn beurt bekijken, maar er is ook wel eens een tijd
geweest dat een halt moest worden toegeroepen aan
menschen uit Uw kring.
Er is gezegd: de Wet op de financieele verhouding
werkt nog zoo kort. Inderdaad, maar ik heb pas aan
getoond, dat de wetgever formeel en moreel wel
degelijk de bevoegdheid heeft om in buitengewone om
standigheden die er thans naar mijn meening zijn
die Wet te wijzigen.
De heer Terpstra heeft er al even op gewezen, de
Minister laat in zooverre de gemeenten beslist zelfstan
dig hoe zij ten slotte met die 3 willen doen. Het is
onjuist, indien beweerd zou worden dat de Minister
voorschrijft, dat die 3 moet worden verhaald op de
salarissen en loonen. Dat is niet juist, daarin laat de
Minister de gemeentebesturen volkomen vrij
De heer Dijkstra: Ja, dat kan je begrijpen! Dat „vol
komen" kan je er wel bij weg laten.
De heer WiersmaIk zal eindigen. De heer Botke
heeft in het laatst van zijn rede betoogd de Regeering
maakt het op het oogenblik verschillende gemeenten
zeer moeilijk. Maar ik geloof, dat er enkele gemeenten
zijn, die er zelf door haar beleid eenige schuld aan heb
ben, dat het Rijk het haar moeilijk maakt. Ik wil in dit
verband toch wel op één gemeente wijzen, n.l. de ge
meente Rotterdam. In 1927, toen daar een z.g. burgerlijk
college de stad bestuurde, heeft de heer De Zeeuw aan
het adres van de burgerlijke regeerders gezegd, toen
aan de Sociaal-Democratische fractie geantwoord was
dat bepaalde dingen niet mogelijk waren: er zijn geen
moeilijkheden, geef ons de kans maar eens. Diezelfde
mijnheer heeft daarna eenige jaren de kans gehad, door
wethouder in Rotterdam te zijn en nu geef ik U in over
weging om er zelf „Het Volk" nog eens op na te lezen,
hoe onlangs de heer Jan ter Laan daar als wethouder
op minder sympathieke wijze is uitgeluid en naar de
Tweede Kamer is gestuurd.
Ik zal het hierbij laten.
De heer Dijkstra: Ik wil ook wel een oogenblik
aan dit debat deelnemen en dan wil ik beginnen met den
laatsten spreker. De heer Wiersma zegt, dat ook hij van
oordeel is, dat verschillende gemeenten wel wat zui
niger hadden kunnen leven. Daar komt het op neer.
Ik wil daarvan dit zeggen, dat dit een zeer gevaarlijke
bewering is, omdat die bewering ook sinds jaar en dag
voor Leeuwarden heeft gegolden. Er zijn hier indertijd
zelfs organisaties opgericht om aan te toonen, dat door
het gemeentebestuur en den Raad van Leeuwarden niet
een voldoende zuinig beheer werd gevoerd en om de
afgevaardigden van die organisatie, die hier was opge
richt, met positieve bezuinigingsvoorstellen in den Raad
te laten komen. Ik zal daar nu niet over uitweiden, maar
ik wil hier alleen het feit constateeren, dat toen inder
daad afgevaardigden van die organisatie in den Raad
zitting hebben genomen, maar dat zij, toen zij in de
gelegenheid waren om met voorstellen te komen, die
zich dan moesten richten tegen het z.g. wanbeheer van
de gemeente, met leege briefjes zijn gekomen. Dat
wilde ik maar even vaststellen en datzelfde gebeurde in
Amsterdam. De heer Wiersma heeft aan zijn opmerking
vastgeknoopt, dat dit betrof meerdere gemeenten, waar
de Sociaal-Democraten de meerderheid hadden, maar
die gemeenteraden zijn mij weinig bekend; misschien is
Goor als zoodanig bekend, maar dan is men ook uit
gepraat. In Leeuwarden is dat op geen stukken na nog
het geval en in de groote steden net zoo min. Het is
dus een slag in de ruimte om op een dergelijke manier
te ageeren. Als de heer Wiersma bedoelt dat de Sociaal-
Democraten den moed hebben om voorstellen te doen
in het belang van de arbeidersklasse, dan wil ik er wel
aan toevoegen, dat wij wel begrijpen, dat die voorstel
len geld kosten, maar ik wil daar ook aan toevoegen,
dat dit geld goed is besteed, beter dan de militaire uit
gaven van deze Regeering.
Ik zou hier verder nog een enkele opmerking aan
willen vastknoopen en dan willen beginnen met den
heer Terpstra, die een heelen tijd heeft gesproken, maar
om hem te volgen en te begrijpenik zou zeggen,
om in dien tijd zóóveel te zeggen en toch in zoo'n tijd
niets te zegen, dat is ook een vak.
De heer Terpstra heeft gezegd dat wij den Minister
moeten steunen en dat zij, die den Minister niet willen
volgen op den weg, dien hij wijst, allen ten opzichte
daarvan geen enkel middel aan de hand hebben gedaan
om den crisistoestand, dien wij op het oogenblik be
leven, te bestrijden. Ik wil daar ten sterkste tegen op
komen en ik wil er ook tegen opkomen dat in den Raad
op een dergelijke manier een dergelijk wetsontwerp
wordt verdedigd. De Wet, regelende de financieele ver
houding tusschen Rijk en Gemeenten, is haast nog niet
in werking, een werking, die 5 jaar duren zou en nu
reeds is er een voorstel om die wet weer te wijzigen.
Wij zouden wenschen dat de Regeering aan een der
gelijke politiek niet meedoet. Ik sluit mij dan ook aan
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931.
183
bij den wensch van den heer Wiersma ik hoop dat
dit Wetsontwerp verworpen wordt
De heer Wiersma: Dat heb ik niet gezegd
De heer Dijkstra: of dat een ontwerp van een
dergelijke strekking niet wordt ingewilligd. Dat heeft
de heer Wiersma wél gezegd en als dat ontwerp moet
worden verbeterd, dan is dat een karwei dat daar ginder
moet gebeuren
De heer Vromen: Daar bemoeien wij ons niet mee
De heer Dijkstra Dat is een interruptie, die niets
zegt; zij bemoeien zich wèl met ons.
Dan wil ik er op wijzen dat hier telkens wordt ge
vraagd: wij leven in crisisomstandigheden en wij moe
ten dus zuinig zijn, en verder wordt er ook gevraagd
wijs dan een weg aan om er uit te komen. Ja, mijnheer
de Voorzitter, daar kan men v/el theoretische beschou
wingen over houden en ik houd er mijn socialistische
beschouwing over, maar mijn gedachtengang is zoo,
dat wij thans de vruchten plukken, de -zeer wrange
vruchten, van het stelsel, waar wij nu jaren lang onder
leven. Blijkens de socialistische literatuur is het geen
wonder dat dit stelsel tot crisis heeft geleid, dat is
daarin al jaren voorzien
De heer Terpstra: Precies zoo zou het gaan in een
socialistische maatschappij
De heer Dijkstra: Dat kan U denken, maar wij hebben
nu gezien, dat de zaak spaak loopt. Wij staan op het
standpunt dat, zoo lang wij onder dit stelsel leven, er
crisissen zullen blijven en dat dit stelsel eenvoudig leidt
tot anarchie. Wilt U dit ook nog bestrijden: wij zitten
internationaal in een toestand, waar men geen raad mee
weetis dat soms de schuld van de socialisten, die
overal nog betrekkelijk weinig in de melk hebben te
brokkelen Waarom is Duitschland, na een tijd van
bloei te hebben gekend, op het oogenblik gekomen aan
den rand van de anarchie? Toch zeker door het stelsel,
waar U een voorstander van is en dat de militaire macht
noodig heeft om het te handhaven Als men daarin
gooit wat de belastingen opbrengen ik behoef b.v.
maar op Engeland te wijzen, waar 60 van het be
lastbaar inkomen aan militaire uitgaven wordt besteed
dan moet men niet zoo naïef wezen om te vragen geef
dan eens middelen aan de hand, door een weg aan te
wijzen, die leidt naar verbetering. Toen Albarda in de
Kamer het sobere voorstel deed om 25 te bezuinigen
op zeer onnutte uitgaven, heeft toen Uw partij daar
vóór gestemd Geen sprake van
De heer Terpstra: Heeft Uw partij voor bezuiniging
gestemd ten opzichte van de leden van den Raad van
State, die van de Militaire Rechtbanken, enz.
De heer Dijkstra: Het een met het ander constateer
ik, dat men uit de rede van den heer Terpstra anders
niet kan voelen dan dat hij een vierkant voorstander is
van de tactiek, die deze Regeering volgt
De heer Terpstra: Volkomen juist
De heer Dijk stra: Ik hoop dat deze motie zal worden
aangenomen en dat mede daardoor het Wetsontwerp
zal worden verworpen. En ik hoop, dat de Regeering
zich zal wachten om woordbreuk te plegen ook dat
woord is genoemd in de Tweede Kamer
De Voorzitter: Waar staat dat in de Handelingen van
de Tweede Kamer? Als het daar niet is gezegd, zou ik
het ook hier niet zeggen.
De heer Dijkstra: Dan neem ik dat terug, mijnheer de
Voorzitter. Ik zou dan ten slotte alleen nog dit willen
zeggen. Dit Wetsontwerp heeft bij breede lagen der be
volking verontwaardiging gewekt en volstrekt niet al
leen bij de richting, waartoe ik behoor. Dat zegt heel
wat; men voelt, dat hier iets gaat gebeuren, dat tot nog
toe misschien nog nooit en ten minste niet heel vaak is
gebeurd
De heer Terpstra Laat men maar eens een volks
stemming houden
De heer Dijkstra: ik wil hiermee eindigen, dat uit de
algemeene beschouwingen van den heer Terpstra naar
mijn meening is naar voren gekomen dat, zoolang wij
leven onder het door den heer Terpstra voorgestane
stelsel, zoolang wij leven onder een stelsel van anarchie
als op het oogenblik, wij deze crisissen bij opvolging
zullen krijgen en dat het zeer lang zal duren voor deze
crisis weer voorbij zal zijn. Want dat nu de zaak wel
goed in de war is gebracht, is uit deze crisis wel op een
duidelijke wijze te voorschijn gekomen.
De reden van ons verzet tegen dit ontwerp is, dat
wij ons met kracht er tegen willen verzetten, dat deze
crisis wordt afgewenteld op de arbeidersklasse. Want
daar gaat het om, omdat voorstellen, die worden gedaan
tot verhooging van de belasting op het vermogen, wor
den verworpen. Men wil het geld niet halen waar het is,
maar deze crisis hoofdzakelijk uitvechten op de ruggen
der arbeiders.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Waar onze ge
meente lid is van de Vereeniging van Nederlandsche
Gemeenten, vonden wij, dat het waarschijnlijk niet
noodzakelijk was om het adres van de Vereeniging nog
door de gemeente te laten aandikken. Maar waar op het
oogenblik deze motie hier ligt, wil ik verklaren dat wij
ons vóór deze motie zullen verklaren, omdat naar ons'
inzicht het systeem van het Wetsontwerp niet deugt.
Waar voor twee jaar aan de gemeenten is gegarandeerd
dat zij voor vijf jaar op een zeker bedrag konden reke
nen, kunnen wij het niet goed vinden, dat binnen twee
jaar in die garantie verandering wordt aangebracht,
waardoor vele gemeenten in moeilijke omstandigheden
zullen geraken. Wij zullen ons op het oogenblik niet uit
spreken of wij voor of tegen het ontwerp zelf zijn, want
daar gaat het hier niet om, maar wij zullen voor de
voorgestelde motie stemmen, om aan de leden van de
Tweede Kamer duidelijk te maken dat het systeem van
dit Wetsontwerp niet deugt. Dat is ons inzicht.
De heer Oosterhoff: Ik wil ook namens de fractie van
den Vrijheidsbond een enkele opmerking maken. Ik zal
daarbij niet de voetsporen volgen van de vorige spre
kers, die zich over het algemeen in zeer breede beschou
wingen hebben begeven en die zich hebben uitgespro
ken over het vraagstuk of het Wetsontwerp merites had
of gebreken en of het wenschelijk is of niet. Ik wil alleen
zeggen dat wij deze wijze van wetgeving ook niet be
wonderen, vooral om de consequenties, die daaraan
vast kunnen zitten. Wanneer men dit systeem gaat
doorvoeren, dan zal, met voorbijgaan van de hoogere
besturen, die op de gemeenten moeten toezien, de Re
geering de gemeenten tot allerlei dingen kunnen dwin
gen. Er zijn nu eenmaal bij de Wet aangewezen orga
nen, die op de gemeenten moeten toezien, en daaraan
moet dat naar onze meening dan ook worden overge
laten.
Wij zijn dus in beginsel niet tegen de motie, maar wij
achten haar absoluut overbodig, nu eenmaal de Veree
niging van Nederlandsche Gemeenten een zeer gemoti
veerd adres naar de Kamer heeft gestuurd. Alle punten,
die besproken kunnen worden, zijn in dat adres bespro
ken, waarom het ons absoluut overbodig lijkt, dat ver
schillende gemeenten ten opzichte daarvan nu nog een