186 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931 massa arbeiders, die door al die bezuinigingen geen werk hebben en die moeten leven van een klein beetje ondersteuning, waardoor zij op den rand van het pau perisme komen. In die gezinnen komt de honger, op die menschen komen de slagen van de crisis het zwaarst neer en zij kunnen die slagen juist niet verdragen De heer Vromen: Dat pauperisme van de gemeente werklieden valt anders nog al wat mee. Het is een schande er hier zoo over te spreken. De heer Botke: De Regeering gaat niet heen om mid delen aan te wijzen; indertijd heeft Minister De Geer de inkomstenbelasting verlaagd en als het nu om het geld te doen was, dan had nu tot verhooging kunnen worden overgegaan. Maar het gaat hier niet om het geld, maar om de verlaging voor de Rijksambtenaren óók door te voeren voor het Gemeentepersoneel. Het meeste wat door den heer Wiersina is gezegd, is reeds door den Burgemeester beantwoord, maar hij heeft ook gezegd, dat hij tegen dit Wetsontwerp is, omdat daaraan heele groote fouten kleven. Ik wil dat maar even constateeren; de heer Wiersma ziet dus ook heel graag, dat het wordt verworpen De heer Wiersma: Indien het zoo blijft. De heer Botke: Dan moet U naar mijn meening ook stemmen voor de motie, omdat dan, naar onze meening, de kans grooter is om het ontwerp in dezen vorm ver worpen te krijgen. Mevrouw Buisman heeft gezegd, dat zij voor de motie is, zoodat ik daarop niet behoef in te gaan en de heer Oosterhoff heeft verklaard dat zijn fractie in beginsel tegen dit soort wetgeving is, maar dat zij de ingediende motie niet noodig acht. Maar als zijn fractie werkelijk tegen dit ontwerp is, welk bezwaar is er dan om, ten einde de bestrijding van het ontwerp kracht bij te zetten, voor de motie te stemmen Ik heb thans in het kort enkele sprekers beantwoord en ik hoop dat, waar ik heb aangetoond dat het op zenden van deze motie zeer zeker er toe zal bijdragen dat het Wetsontwerp wordt verworpen, de motie zal worden aangenomen. De heer Terpstra: Ik ben verplicht, den heer Botke nog een enkel antwoord te geven, omdat hij m. i. de zaken minder juist, dus scheef, heeft voorgesteld. Daarom begin ik met te verklaren dat, indien ik over tuigd, werkelijk overtuigd, was dat het ontwerp, zooals dat voor ons ligt, nadeelig zou zijn voor de arbeiders ik neem aan dat de heer Botke wel wil gelooven, dat ik dit werkelijk meen ik mij dan tegen dat ont werp zou verklaren. Maar het is juist het tegengestelde; ik zie dit ontwerp zoo, dat daardoor land en volk en dus ook de arbeiders, op den duur zullen worden ge holpen. Ik sta daarin gelukkig niet alleen, ik zou mij kunnen beroepen op economen, die heel dicht bij de S. D. A. P. staan en dus moet ik protest aanteekenen tegen die onjuiste voorstelling. Bovendien heeft de heer Botke gezegd: het gaat niet om het geld in betrekking tot de Regeering. Ik zeg, het gaat wel degelijk om het geld; de Regeering verklaart tien, honderd malen: wij moeten op deze of andere wijze geld zien te krijgen, want het is zoo onmogelijk vol te houden. Daarom moet de Regeering een weg zoeken. Bovendien heeft de Regeering het recht, dat zij zoo handelt, ik kan het niet anders inzien; de Regeering geeft in de groote pot van het uitkeeringsfonds een bedrag van 15 millioen gulden; ontleent zij daaraan dan niet het recht om ten opzichte van dat geld een woord mee te spreken? Wel degelijk. En dan mag onze ge achte Voorzitter van deze Vergadering zeggen de autonomie van de gemeenten wordt daardoor wel degelijk aangetast, maar dan zou ik nog eens willen wijzen op wat ik straks heb voorgelezen van den Bur gemeester van Utrecht De heer Van Kollem: Erkent U dat De heer Terpstra: Dat erken ik in geen geval, maar waar de Voorzitter heeft gezegd, dat de autonomie wordt aangetast, kom ik daar tegen op in zooverre, dat het ons allen wel bekend is dat tot dusver onze staats regeling zoo is, dat die autonomie in zeker opzicht aan banden kan worden gelegd maar daarover heeft hier niemand gesproken -al is het dan de vraag, hoever daarmee mag worden gegaan. Volgens den Voorzitter is nu hier die limiet overschreden, maar er zijn ook Bur gemeesters, die wel degelijk het tegenovergestelde be weren en dan heb ik toch de vrijheid, mij daarop te beroepen U, mijnheer de Voorzitter, zult de eerste zijn, die dat zal toestemmen. Er is mij straks gezegd en dat heeft mij een beetje pijn gedaan, daarom kom ik er op terug dat, wat ik heb gezegd, onzin was. Ik denk dat dit hieruit is voortgekomen de heer Muller plaatste die uitdruk king dat men een dergelijk woord gebruikt, als men gebrek heeft aan motieven. Dan heb ik er op gewezen dat de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten geen weg heeft aangewezen. Als men het adres goed leest, staat daar duidelijk, heel duidelijk, in, dat de Vereeniging van Nederlandsche Ge meenten de financieele moeilijkheden van de Regeering erkent. Zij zegt dus met zooveel woorden, dat de moei lijkheden ontzettend groot zijn, maar het eenige ver schil is dat, waar de Regeering zegt, dat er een nood toestand is ingetreden, de Vereeniging dat nog niet be aamt. Hier is dus een grensverschil. Als nu echter de Regeering zegt, dat er een noodtoestand is, dan geloof ik dat in dit opzicht de Regeering de zaak beter kan beoordeelen dan de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, die er absoluut buiten staat. Het is eveneens niet juist, zooals van zekere zijde is gezegd, dat de gemeente verplicht is op de salarissen van de gemeente-ambtenaren te korten. De Voorzitter heeft dat ook beweerd, maar ik ontken dat ten sterkste; de Regeering heeft de gemeenten bij monde van den Minister van Financiën volkomen vrij gelaten, op welke wijze zij bezuiniging willen aanbrengen De Voorzitter: Maar dan krijgen wij de Rijksuitkeering toch ook niet De heer Terpstra: U zegt daar iets, dat geloof ik ook niet juist is. De Minister eischt, dat er bezuiniging moet worden aangebracht en tot een bepaald bedrag... De heer Muller: Op de salarissen en loonen De heer Terpstra: Neen, dat is niet juist, de Minister eischt niet, dat op de salarissen en loonen De Voorzitter: Dat staat toch in het Wetsontwerp? De heer Terpstra: De Minister heeft een mondelinge verklaring gegeven De heer Muller: Maar dit is wat de Minister schrijft en daar heeft de Raad zich aan te houden. De heer Terpstra; Ik had nooit gedacht, dat de heeren zulke mannen broeders waren, dat zij zich aan de letter zouden houden De VoorzitterU hebt anders nog al goede argu menten, mijnheer Terpstra, maar in dit geval bent U er naast. De heer Terpstra: Ieder, die den Minister heeft ge Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931 187 hoord en de Handelingen heeft gezien, zal met mij tot die conclusie komen. De Voorzitter toont den heer Terpstra de betrekke lijke zinsnede in het Wetsontwerp met toelichting. De heer Terpstra: Ja, mijnheer de Voorzitter, ik kan het niet anders inzien; ik wil U anders graag gelooven, maar U moet mij niet kwalijk nemen, ik kan dat op het oogenblik niet doen. Er zijn nog vele andere zaken, waarover ik nog iets zou kunnen zeggen, maar er komt hier ook nog een andere tijd, dat daarvoor de gelegenheid bestaat en daarom zal ik het thans hierbij laten. De heer Wiersma: Ik zal het zeer kort maken. Het schijnt, dat de heer Botke mij niet juist heeft begrepen, want hij stelt het zoo voor, alsof ik zou hebben ver klaard, dat ik op dit oogenblik voor de motie zou stemmen, althans dat ik ook wenschte de verwerping van het ontwerp. Ik meen, dat ik mij in eerste instantie zoo niet heb uitgedrukt. Ik heb verklaard en ik heb daarbij naar mijn meening een belangrijke fout in het ontwerp aangeduid als deze en meer andere ge breken, die naar mijn meening aan het Wetsontwerp kleven, door gemeen overleg tusschen Regeering en de Staten-Generaal niet worden opgelost, blijf ik wenschen dat het Wetsontwerp wordt verworpen. Maar aangezien er van diverse zijden op het oogenblik op wordt ge wezen, dat het ontwerp zoo moeilijk aanvaardbaar is, heb ik goede hoop, dat de Regeering nog wel iets tot stand zal brengen of dat de Regeering er in gemeen overleg met de Staten-Generaal toe zal komen het ontwerp te wijzigen De heer Botke: Stem dan voor de motie, als U voor wijziging van het ontwerp is. De heer Wiersma: ïk meen dat op de door mij ge noemde gronden niet te moeten doen. Er is door de heeren Botke en Dijkstra ook gezegd, dat de Regeering blijkbaar deze crisis die ook door den heer Albarda een zeer ernstige crisis is genoemd wil afwentelen op de schouders van de arbeiders, j Och, laten wij ons het genoegen op het oogenblik besparen om daarover te spreken; wij ontmoeten elkaar hier straks nog wel weer. Dan heeft de Voorzitter nog iets gezegd naar aan leiding van hetgeen ik heb betoogd ten opzichte van een uitlating van Minister De Geer. Ik heb die uitlating overgenomen uit wat ik in de Handelingen heb zien staan „Het staat voor mij vast'aldus Minister De Geer - „dat de wetgever formeel en moreel ten allen tijde bevoegd is, de Wet van 15 Juli 1929 te wijzigen. Van een contract met de gemeenten is immers in het ge heel geen sprake." Dat zegt Minister De Geer, nadat hij de zaak heeft uit eengezet, wat ik hier vind op twee pagina's van de Handelingen. Daarop heb ik mijn conclusie gebouwd. Ik vermoed, dat het niet de bedoeling behoeft te zijn om dit breede stuk van de Handelingen der Staten- Generaal voor te lezen, maar daarop heb ik mijn con clusie gebouwd. De heer Terpstra heeft er al op ge wezen, dat er ook Burgemeesters zijn, die een andere opvatting hebben dan U, mijnheer de Voorzitter. Met alle respect voor Uw meening, sluit ik mij aan bij wat de heer Terpstra in dit verband heeft gezegd en meen ik, waar Minister De Geer tot zijn conclusie is gekomen op een zeer breed betoog ten aanhoore van 100 Kamer leden, dat ik mij in minstens even goed gezelschap bevind als U. De Voorzitter: Ik zou nu zelf ook nog een enkele opmerking willen maken. Het is mij hier al eens meer gebeurd, dat ik heb gezegd, dat mij de klomp was gebroken, maar vandaag is mij toch de klomp wel heelemaal gebroken. Onder de redevoering van den heer Terpstra in eerste instantie begon zij al verdacht te kraken, maar toen wilde ik het nog niet gelooven; nu is zij echter langzamerhand ge heel in stukken gegaan. De heer Terpstra zegt: die 3 verlaging behoeft niet van de loonen af. Toen brak mij heelemaal de klomp. Als de heer Terpstra toch zijn heele redeneering baseert op het Wetsontwerp en hij weet niet eens wat daar in staat en als hij dan ook nog zegt ik wil U anders graag gelooven, maar ik geloof U nu voorloopig niet, dan houdt alles op. Het Wetsontwerp heeft in het kort deze strekking. Er wordt van de gemeenten op de uitkeering uit het Gemeentefonds een bedrag gekort en dit bedrag is gelijk aan 3 van de salarissen en loonen De heer Botke: Dus het gaat om de loonen De Voorzitter: Er wordt een zeker bedrag gekort en hoe berekent men nu dit bedrag? Door 3 te nemen van de loonen, dat is de basis van het bedrag, dat zal worden gekort. De heer Wiersma: Daar ben ik het mee eens. De Voorzitter: Daar hoeft U het niet mee eens te zijn, dat staat er. Maar dat bedrag wordt niet gekort, als de gemeente 3 van de loonen afhaalt De heer Wiersma: O De gemeente kan het dus ver halen, als zij het wel voelt aankomen. De Voorzitter: Ik herhaal, er gaat een zeker bedrag af van de Rijksuitkeering en dat bedrag is precies gelijk aan 3 van de ioonen en salarissen, maar dat bedrag wordt niet gekort, als de loonen en salarissen in ver gelijking bij het vorig jaar met 3 worden verminderd. Nu is de gemeente vrij, om dat niet te doen, maar dan verspeelt zij dat bedrag uit de Rijksuitkeering; zij moet dan dat bedrag dus blijven betalen aan hare ambtenaren en arbeiders en het wordt gekort op de uitkeering. Als de gemeente echter wèl gaat korten op de loonen en salarissen behoeft zij dus die 3 niet uit te betalen en het Rijk betaalt dan wèl die 3 die anders worden gekort. Dan heeft het Rijk er dus niets geen voordeel bij tenzij het een gemeente betreft, die een niet hooger aantal opcenten op de Gemeentefondsbelasting heft dan 40 en dan steekt de gemeente dus 3 van de loonen in den zak. Nu zegt de heer Terpstra: als men niet wil korten, behoeft men niet te korten. Dit is formeel volkomen juist, maar als een gemeente niet kort op de loonen, verspeelt zij daarmee de 3 die zij aan haar personeel blijft betalen, op het bedrag van de Rijksuitkeering. Dus alle gemeenten, die een beetje in de knel zitten, zullen moeten gaan korten, want anders verspelen zij een be drag van de Rijksuitkeering. Formeel is het dus vol komen juist, de gemeente hoeft het niet te doen, maar als zij dat bedrag van de Rijksuitkeering niet missen kan, dan moet zij het doen, want anders komt zij in de knel, en dan moet dat bedrag van de loonen en sala rissen af. Nu heeft de heer Terpstra gezegd ik geloof U in veel dingen, maar dit geloof ik nog niet; ik hoop echter, dat hij nu zal gelooven, dat hij straks mis was. Spreker vraagt of de door Burgemeester en Wet houders geredigeerde motie door een van de leden wordt ingediend. De heer Botke: Ja. De motie wordt ondersteund. De beraadslagingen worden gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1931 | | pagina 12