166 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931
wij u niet binden; als gij dus een anderen huurder hebt,
die ons aanstaat en die dezelfde huur wil betalen, ga
dan maar weg.
Zoo is het gebeurd. Door middel van een advertentie
heeft Tijsma Willem Kooistra, veehouder te Jellum, be
reikt, die de huur wilde overnemen en toen is Tijsma ont
slagen van de huur en is een nieuw contract met den
nieuwen huurder aangegaan voor de nog resteerende
huurjaren. Ik heb dat huurcontract hier voor mij liggen,
waarbij Tijsma verklaart met ingang van 12 November
1930 afstand te doen van de huur, waarbij Kooistra ver
klaart die huur te accepteeren op dezelfde voorwaarden
als die, welke golden voor Tijsma en waarbij Burge
meester en Wethouders zich daarmee content verklaren,
terwijl verder in dit contract twee andere menschen
wie dat zijn, doet er nu niet toe zich als borgen
stellen voor Kooistra. Op 12 November 1930 was alzoo
het contract met Tijsma en daarmee dus ook zijn con
tact met de gemeente absoluut verbroken; hij was geen
huurder meer, had aan de gemeente niets meer te be
talen en was dus weg voor de gemeente, terwijl de ge
meente in zijn plaats had gekregen Kooistra met diens
nieuwe borgen.
Nu heb ik achteraf wel gehoord, dat er ook nog een
contract schijnt opgemaakt te zijn tusschen Kooistra en
Tijsma, maar Burgemeester en Wethouders weten er
officieel niets van wat daar in staat. Ik heb later gehoord
dat daarin is bepaald dat Kooistra het vee voor een
bepaalde som moest overnemen en ook dat hij het hooi
voor een bepaalde som moest overnemen, maar of die
bedragen hoog of laag waren, weet ik niet. Bovendien
heeft Kooistra blijkbaar nog de voorwaarde gesteld
ik moet nog een handgeld hebben en dat heeft Tijsma
betaald in den vorm van een half jaar huur.
Het is dus niet Tijsma, die vanaf 12 November 1930
de huur heeft betaald, maar Kooistra. Deze had dat
bedrag wel bij de wisseling van huurders van Tijsma
ontvangen, zooals wij nu achteraf hebben gehoord,
maar dat is een kwestie tusschen Tijsma en Kooistra,
waar de gemeente buiten staat. Kooistra had b.v. ook
wel kunnen zeggen: ik wil 5000.hebben, anders
neem ik de huur niet over, maar hij heeft in dit geval
gezegd: u moet mij de halve huur ook geven. Kooistra
is nu met dat geld of met ander geld, maar althans
met die som bij het gemeentelijk Grondbedrijf ge
komen en heeft die daar betaald en nu zegt Tijsma: dat
is mijn geld. Daar weten Burgemeester en Wethouders
echter officieel niets van; Kooistra heeft die huur be
taald en Burgemeester en Wethouders weten officieel
van het contract tusschen Kooistra en Tijsma niets af.
Als iemand op die huursom ooit reductie moest hebben,
dan was het Kooistra en niet Tijsma, want wij waren
op 12 November van Tijsma af. En waarom krijgt
Kooistra nu geen reductie? Omdat Kooistra als nieuwe
huurder, die met de voorwaarden is accoord gegaan,
niet achteraf kan zeggen, dat hij nu nog reductie moet
hebben; dergelijke gevallen vallen buiten de reductie.
Wij hebben dus officieel na 12 November niets meer
met Tijsma te maken. Wat die beide heeren met elkaar
besproken hebben, weten wij nietdat is ons pas
achteraf gebleken toen Tijsma zei, dat hij ook korting
op de huur van het andere halfjaar moest hebben,
omdat hij eigenlijk die huur aan Kooistra had betaald.
Tijsma kan echter misschien wel meer aan Kooistra
hebben betaald, maar na 12 November hebben wij niet
meer met Tijsma maar alleen met Kooistra te maken.
De heer Feitsma: Wij wisten vanzelf niet de toe
dracht van deze zaak. Ik weet ook niet of die in den
Raad geweest is
De Voorzitter: Neen.
De heer Feitsma: maar het wil mij toch voor
komen, dat wel Kooistra de huur van Tijsma heeft over
genomen, maar dat Tijsma aansprakelijk is gebleven
voor de huur, dus voor de volle huursom.
De Voorzitter: Neen, wij hebben met Kooistra een
nieuw contract gesloten met twee nieuwe borgen.
De heer FeitsmaDus de huurovereenkomst met
Tijsma is op 12 November 1930 verbroken?
De Voorzitter: Absoluut.
De heer Feitsma: En er is een nieuwe overeenkomst
gemaakt met Kooistra
De Voorzitter: Als Kooistra niet had betaald, hadden
wij zijn borgen en niet Tijsma aangesproken.
De heer Hettinga: Ik heb er niets tegen dat Burge
meester en Wethouders dit adres afhandelen, maar toch
zou ik deze zaak nog in de aandacht van Burgemeester
en Wethouders willen aanbevelen, waar men aan alle
huurders een zekere reductie heeft gegeven en het
bekend is, dat Tijsma met verlies heeft geboerd en de
tijd hem is tegengeloopen. Verder is het practisch en
ligt het voor de hand dat, als men op 12 November
een bedrijf overdoet en men dus al het grasgewas en
de geheele oogst, die er in het bedrijf is, heeft ge
noten, bij die overname de huur voor het volle jaar
door den vertrekkenden pachter moet worden betaald,
afgezien van de vraag hoe men verder samen een en
ander regelt.
Wat het feit betreft, geef ik toe officieel was de
gemeente van Tijsma af, maar toch, in verband met
de noodomstandigheden en de tegenslag, die die men
schen hebben gehad, zou ik Burgemeester en Wet
houders nog willen vragen hier de barmhartigheid te
laten gelden in plaats van het officieel recht.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het adres sub h wordt ter afdoening in handen van
Burgemeester en Wethouders gesteld.
i. adres van L. Aalders en andere woonwagen
bewoners betreffende het aanbrengen van verbeteringen
aan de staanplaatsen voor woonwagens aan den
Greunsweg.
Zal worden behandeld bij punt 12 der agenda.
j. dat de eerstvolgende Raadsvergadering, waarin
o. a. de ontwerp-begrootingen voor 1932 zullen
worden behandeld, uitgeschreven zal worden tegen
Maandag 14 December a.s. des voormiddags 10 uur.
zoo noodig voort te zetten op Dinsdag 15 December en
volgende dagen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De heer MullerMag ik naar aanleiding van het
uittreksel van de steunregeling, dat in de portefeuille
heeft gelegen, een opmerking maken
De Voorzitter: Zeker, mijnheer Muller.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Muller: Er heeft voor ons in de portefeuille
ter visie gelegen een uittreksel van de steunregeling
voor de werkloozen. Wij hebben daarvan kennis ge
nomen, maar ik zou nu toch deze vraag aan Burge
meester en Wethouders willen stellen, of zij willen toe
zeggen dat ieder Raadslid een uittreksel krijgt van deze
regeling. Bij het lezen van deze zaak heb ik gemerkt,
dat die zoodanig ingewikkeld is, dat het veel beter is
dat men, wanneer men daarvan later eens weer kennis
moet nemen, een dergelijke regeling thuis heeft.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931
167
Is het verder geoorloofd om naar aanleiding van de
werking van deze regeling staande deze vergadering
aan Burgemeester en Wethouders een vraag te stellen?
De Voorzitter: Het is maar de vraag of die nu be
antwoord kan worden. Zoo niet, dan zou U die in den
vorm van een interpellatie moeten doen.
De heer Muller: Als ik het zoo vraag, zal het mis
schien dadelijk wel beantwoord kunnen worden.
Ik zou dan, met Uw permissie, deze vraag willen
stellen of, nu de werkloozen, georganiseerden en on
georganiseerden, onder de vigeerende regeling van het
Rijk vallen, op het oogenblik die regeling ook wordt
toegepast op de steuntrekkenden. Ons is ter oore ge
komen dat dit niet het geval is, ik meen te weten, dat
verschillende ongeorganiseerden en ook georganiseerden
op een andere wijze worden gesteund dan deze regeling
aangeeft. Ik zou de vraag willen stellen: kunnen Burge
meester en Wethouders daarop ook een antwoord
geven Want wanneer dat het geval is, moet ik dat
inderdaad betreuren. Wij hebben nu de Rijksregeling
en wij meenden, dat die in werking was, maar op het
oogenblik blijkt, als onze inlichtingen juist zijn, dat
daarvan wordt afgeweken, niet met kleine maar met
belangrijke bedragen. Er zijn verschillende menschen,
die met 5.en 6.worden afgescheept, terwijl
zij volgens de regeling recht hebben op 9.50 plus
kindertoeslag. Indien mogelijk, zou ik graag op die
vraag een antwoord van Burgemeester en Wethouders
willen hebben.
De Voorzitter: Wenscht U te antwoorden, mijnheer
Ritmeester
De heer Ritmeester (wethouder): Ja, mijnheer de
Voorzitter, het komt een beetje erg onverwacht wat de
heer Muller hier plotseling in het midden brengt, dat
wil ik op den voorgrond stellen.
Ten eerste is natuurlijk deze regeling op het oogen
blik in handen van de Armenkamer en deze beslist
daarover. Wanneer een georganiseerde steun wenscht,
dan wendt hij zich natuurlijk tot de Armenkamer of
tot zijn bond dan wordt advies gevraagd aan dien
bond en daarna beslist de Armenkamer of zoo iemand
steun krijgt, welke hem eventueel via den penning
meester van zijn bond wordt uitgekeerd. Op dat punt
is de zaak dus correct.
Nu is de vraag van den heer Muller of alle georgani
seerden en ongeorganiseerden steun krijgen op dit
oogenblik. Ik kan daar wèl op antwoorden dat, voor
zoover mij bekend is, dit niet het geval is, maar ik kan
daarop tevens antwoorden dat het aantal, dat geen
steun ontvangt, zeer klein is en dat mij persoonlijk
slechts enkele gevallen bekend zijn die bij mij komen
klagen. En altijd zeg ik in dergelijke gevallen: ik zal
U helpen zooveel mij dat mogelijk is, maar denk er om,
dat wij in dit geval niets te vertellen hebben en dat de
leiding absoluut berust bij de Armenkamer. Zoo is op
het oogenblik de toestand.
Nu staat men natuurlijk bij deze zaak voor zeer groote
moeilijkheden. Elk geval op zichzelf moet worden onder
zocht en als men dat onderzocht heeft, hoort men de
zaak van twee kanten. Dan komt het in het eene gevai
voor, dat ik zou zeggen: het komt mij voor dat de
Armenkamer gelijk heeft, maar er zijn ook gevallen,
dat ik denk: als ik persoonlijk had moeten beslissen,
dan had ik het anders gedaan. In dat gevai bespreekt
men de zaak nog wel eens en bereikt men ook wel
eens dat er nog eenige verandering komt, maar verder
moet het toch worden overgelaten aan de Armenkamer,
die absoluut de autonome regeling van deze zaak heeft.
Intusschen geloof ik wel ik kan dat wel zeggen,
nu deze zaak hier ter sprake komt en meer publiek
wordt en ben ik het er mee eens, dat wij voor het
bereiken van een goede werking van deze zaak die in
elk geval nog eens met de Armenkamer dienen te be
spreken en moeten trachten haar in een goede richting
te brengen.
Ik wil er, nu deze zaak hier thans in het openbaar
wordt behandeld, toch aan toevoegen, dat het mij min
der aangenaam heeft getroffen, dat hier èn naar de zijde
van het Gemeentebestuur èn naar de zijde van de Ar
menkamer in openbare vergaderingen woorden zijn ge
uit, die m. i. absoluut niet door den beugel kunnen. De
vorige maal, toen deze zaak hier in bespreking kwam,
is duidelijk aangegeven en dat kan den Raad ook
uit de stukken zijn gebleken dat er met den meest
mogelijken spoed aan de zaak is gewerkt, althans wij
hier in Leeuwarden konden dat niet vlugger doen en ik
ben er ook van overtuigd dat het Departement van Bin-
nenlandsche Zaken, waar men het geweldig druk heeft
met allerlei aanvragen, er ook niets aan doen kon dat
de zaak niet sneller afkwam. Nu betreur ik het dat in
dezen de menschen als het ware eenigszins zijn opge
jaagd; ik betreur dat, omdat het onjuist is, omdat wij
per saldo ons krachtig moeten inspannen om deze zaak
met zijn allen te brengen waar zij wezen moet en dat
kan alleen in onderling overleg, maar dan moet men
niet kwaad worden. Als dat gebeurt, ben ik overtuigd,
dat de zaak in de goede richting komt
De Voorzitter verzoekt den aanwezigen op de pu
blieke tribune zich stil te houden; anders zal de tribune
worden ontruimd.
De heer Ritmeester (wethouder)maar als men
anders gaat doen, dan gaat m. i. de zaak beslist ver
keerd. Wij hier in den Raad zijn daar vrijwel allemaal
wel van overtuigd, maar ik wil niet nalaten hier een
woord te zeggen, dat ook verder klinkt en dat goed
gehoord dient te worden; ik wilde zeggen, dat het niet
aan Burgemeester en Wethouders zal liggen als er iets
fout mocht gaan, maar dat wij ons uiterste best zullen
doen om deze zaak in het goede spoor te houden.
De heer Botke: Naar aanleiding van wat de heer Rit
meester heeft gezegd in verband met de gehouden open
bare vergadering hier in Leeuwarden wil ik mededeelen,
dat er onzerzijds ook al op gewezen is dat, door hetgeen
in die vergadering is gezegd, een verkeerde indruk naar
buiten is gewekt. En ik kan U zeggen, dat wij hier in
Leeuwarden een vergadering hebben gehad van de be
sturen onzer politieke- en vakorganisaties, waar ook die
zaak is besproken en dat daarover vermoedelijk van
daag of morgen ik denk hedenavond reeds iets
in de bladen zal staan. Met den indruk, die in be
doelde openbare vergadering naar buiten is gevestigd,
konden ook wij niet accoord gaan; mede op grond daar
van is deze vergadering van besturen belegd. De con
clusie waartoe men kwam, wordt gepubliceerd.
De heer Muller: Krijg ik nog een toezegging omtrent
toezending van dat uittreksel, mijnheer de Voorzitter?
De Voorzitter: Ja, dat wordt toegezegd, mijnheer
Muller.
De beraadslagingen worden gesloten.
3. Benoeming van twee curatoren van het Gym
nasium, wegens periodieke aftreding van Mr. J. A. Stoop
en het nemen van ontslag door Mr. C. B. Menalda.
De aanbevelingen van Curatoren luiden als volgt
a. vacature Mr. J. A. Stoop
Mr. J. A. Stoop;
Mr. P. C. J. A. Boeles;
Mr. F. F. Viehoff;