174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931.
maar ik vrees dat zijn schoone ideeën na een maand in
rook zullen zijn opgegaan.
Burgemeester en Wethouders staan op een geheel
ander standpunt dan de heer Vromen zij zijn gaarne
bereid, als de bevolking wil meewerken, om deze dan
te helpen, maar voorshands hebben zij die overtuiging
nog niet. Burgemeester en Wethouders hebben lang
geaarzeld om hier een dergelijk voorstel te doen en zij
hebben ten slotte gezegd: als dat gebeurt, dan moet er
ook een gebouwtje komen, dat practisch onverwoest
baar is.
De hygiënische kwestie, welke de heer Vromen naar
voren brengt, hebben Burgemeester en Wethouders ook
lang en breed onder de oogen gezien en zij hebben zich
afgevraagd: hoe is de zaak zoo hygiënisch mogelijk in
te richten. Burgemeester en Wethouders meenden nu
een idee te hebben waarbij practisch gesproken besmet
ting is uitgesloten en zoo zouden zij het met het inrich
ten van dit gebouwtje willen doen, ma.ar zij zouden dan,
alvorens meer te doen, eerst eens willen zien of dat
werkelijk succes meebrengt.
De heer Muller: Ik had wel verwacht dat het argu
ment van het opbranden van dergelijke gelegenheden
hier naar voren zou komen, maar ik vrees dat niet.
Hierom niet, omdat ik van morgen heb gezien dat daar
zooveel brandhout ligt, dat men daar den geheelen
winter wel van kan branden en dan is het nog niet op.
Als inderdaad door de gemeente op een dergelijke plaats
die afdeelinkjes werden gemaakt, al was het ook van
gegalvaniseerd ijzer, dan behoefde het ook niet zoo kost
baar te zijn; voor 600.zou men dan al verscheidene
kunnen maken en dan was het veel beter
De heer Hofstra: 4 stuks
De heer Muller: Maar 4? Ja, U weet er meer van
dan ik, dat valt mij niet mee. Toch zou ik Burgemeester
en Wethouders willen vragen deze zaak terug te nemen,
want ik ben het met den heer Vromen eens dat, als men
de zaak zoo maakt, dit in geen geval hygiënisch juist is,
omdat er dan naar mijn oordeel zeer weinig gebruik van
zal worden gemaakt. Daarom moet deze zaak geen
voortgang vinden, want als er geen gebruik van wordt
gemaakt, gooien wij de centen heelemaal weg. Als wij
het doen zooals mijn gedachte is, door bij ieder schip
een gelegenheid te maken, dan is er kans, dat wij het
geld daarvoor nuttig uitgeven, maar nu wordt het mis
schien in een bodemloozen put geworpen.
De heer Vromen: In de eerste plaats wil ik mijn spij*
uitdrukken, dat verdere mededeelingen achterwege zijn
gelaten, op welke wijze Burgemeester en Wethouders
hebben gemeend dat een oplossing kan worden ge
vonden, waarbij besmettingsgevaar bij deze dingen
practisch zal zijn uitgesloten. Dat is voor mij van zeer
veel belang. Misschien is de zaak te ingewikkeld of niet
geschikt om daarover mededeelingen te doen, maar ik
heb er mij over verbaasd, want het lijkt mij practisch
en theoretisch onmogelijk bij 200 menschen, waarvan
men wenscht, dat zij van deze inrichtingen gebruik zullen
maken, tenzij het de bedoeling is dat zij er géén ge
bruik van maken en men de inrichtingen óf op slot wil
laten óf heelemaal niet wil bouwen. Als men echter
wél wenscht dat die menschen er gebruik van maken,
dan moet men de zaak omkeeren; dan moet men niet
zeggen wij zullen eens afwachten of er gebruik van
zal worden gemaakt, maar de kwestie omdraaien en
zeggen: ik eisch, dat op geen andere wijze de faecaliën
worden gedeponeerd en ik zal daar zooveel als mogelijk
is toezicht op houden, teneinde aan het besmettings
gevaar en het hygiënisch bezwaar te ontkomen. Men
moet dus zeggen: ik eisch, dat de bevolking zich houdt
binnen de bepalingen van de Strafwet iets wat men
nu niet kan eischen, omdat men niet voor deze bevolking
op een behoorlijke wijze de mogelijkheid heeft geschapen
dat zij buiten de handen van den strafrechter blijft
en dan zal men mij toestemmen en zullen Burgemeester
en Wethouders ook met mij van oordeel zijn, dat men
het deze bevolking mogelijk moet maken om op een
behoorlijke wijze aan haar natuurlijke behoeften te vol
doen. Dan kan men ook eischen, dat dit op geen andere
wijze geschiedt en dan kan men diegenen, die daaraan
niet voldoen óf uit de woonschepenhaven verwijderen
óf eventueel een strafrechterlijke vervolging tegen hen
doen instellen. Alleen op die wijze komt men in de goede
richting.
Ik onderstreep nog eens dat met het bouwen van deze
twee dingen minder dan niets wordt gedaan. Als men
de menschen hiermee wil dwingen of in zekeren zin
propaganda onder die menschen wil maken en hen
moreel wil dwingen, dan zal de gemeente hiermee niet
vrijuit gaan, omdat het niet practisch mogelijk is dat
met twee van deze dingen het besmettingsgevaar wordt
voorkomen.
Het is U, mijnheer de Voorzitter, ook niet onbekend,
dat de woonschepenhaven niet van besmettingsgevaar
is vrij te pleiten en dat deze dus een groot gevaar voor
Leeuwarden is.
De heer Hettinga: Wat de heer Muller heeft voorge
steld komt mij nog het meest practisch voor. Ik ben daar
verleden week ook geweest en heb daar de zaak eens
opgenomen en ook ik heb mij afgevraagd of, wanneer
wij maar op één plaats de gelegenheid geven, de zaak
dan niet zoodanig wordt bemoeilijkt, dat er niet veel
van terecht komt. Ik weet van elders dat het plaatsen
van openbare privaten vaak ondankbaar werk is, men
bereikt er zijn doel niet mee. Maar als aan iederen kant
van de haven b.v. 4 eenvoudige privaten worden ge
plaatst, kan men toch met reden verwachten, dat die
gebruikt zullen worden en ten slotte is daarop dan ook
altijd wel eenig toezicht van de menschen, die daar ge
regeld komen. Ik geloof dus, dat dit wel even zal mee
vallen en dan is er werkelijk in een groote behoefte
voorzien.
De Voorzitter: Wenscht een van de leden aanhouding?
De heer Muller: Ja, dat zou ik wel willen voorstellen.
Het voorstel-Muller wordt ondersteund.
De heer Vromen: Ik zou toch .even den heer Muller
willen vragen wat hij zich voorstelt dat het nut zal zijn
van aanhouding. Als wij dat voorstel naar Burgemeester
en Wethouders terug sturen met verzoek te overwegen
in deze zaak op andere en betere wijze te voorzien,
kan ik mij dat voorstellen, maar wanneer alleen dit
voorstel tot aanhouding wordt gedaan om over 3 weken
weer gemoedelijk over dezelfde dingen te praten, heeft
aanhouding weinig nut.
De heer Muller: Ik had verwacht dat wat de heer
Vromen zegt, een vanzelfsprekend feit zou zijn, omdat
wij in. i. niet van Burgemeester en Wethouders mogen
verwachten dat zij deze zaak zullen laten rusten, maar
dat zij, gehoord de discussies, die hier gehouden zijn,
de conclusie zullen trekken dat zij met bepaalde voor
stellen in een andere richting de oplossing moeten zoe
ken. Als dat hier speciaal naar voren moet worden ge
bracht, wil ik wel zeggen, dat ik mijn voorstel in dezen
geest heb bedoeld. Ik zou dus het voorstel van Burge
meester en Wethouders naar hen terug willen sturen,
met verzoek om over 3 weken te komen met een ander
voorstel in den geest als door den heer Hettinga en mij
is gesproken.
De VoorzitterDan geloof ik dat ik U direct wel
zeggen kan, dat die voorstellen van Burgemeester en
Wethouders niet te verwachten zijn.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1931
175
De heer Muller: Dat spijt mij wel, maar dan had ik
toch mogen verwachten dat het college van Burge
meester en Wethouders met meer gegronde bezwaren
tegen mijn voorstel kwam dan U hebt aangevoerd ten
opzichte van het brandgevaar. Ik zie die bezwaren niet
zoodanig; wij hebben het hier al eens eerder gehad met
andere dingen ik behoef die niet te noemen dat U
zei: als wij die daar neer zetten, zijn ze binnen 4 weken
opgebrand, maar die staan er op het oogenblik nog. Ik
behoef de plaats niet te noemen; die zal wel bekend zijn.
Ik ben daar dus niet zoo ontzettend ongerust over en
ik acht het veel beter voor de bewoners. Ik meen ook
dat, wanneer men daar in den geest als door den heer
Vromen is bedoeld, eenigszins propaganda gaat maken
en men inderdaad deze menschen er op wijst, wat er
voor hen op het spel staat, men ook wel mag verwachten
dat deze woonschepenbewoners dergelijke inrichtingen
wel goed zullen houden. Ik ben ook in enkele woon
schepen geweest en het is mij gebleken dat daar ook
heele nette menschen onder zitten, die het zeer zeker
op prijs zouden stellen op een dergelijke wijze hun be
hoeften te kunnen doen.
Waar mijn voorstel blijkbaar verkeerd is begrepen,
zou ik thans willen voorstellen, dat Burgemeester en
Wethouders naar aanleiding van mijn gedachten over
deze zaak praeadvies uitbrengen in de eerstvolgende
vergadering op 14 December.
De Voorzitter: Wat is Uw idee dan, dat elk schip zijn
eigeji hokje krijgt?
De heer Muller: Ik zou er mij ook mee kunnen veree
nigen als het gebeurt zooals de heer Hettinga zegt: aan
eiken kant van de haven 4 of 5. Dan was er ook al heel
wat gewonnen en dan is m. i. de zaak nog met minder
kosten gedekt. Het lijkt mij toe dat men 10 van die;
houten hokjes wel voor minder dan 600.kan plaat
sen en dan blijft alleen over het verwisselen van de
tonnen eens in de week.
De heer Vromen: Dat is niet voldoende.
De heer Muller: Laat men er dan 20 neerzetten.
De heer Vromen: Dan maar voor ieder gezin één.
De Voorzitter: Mag ik dan een bepaald voorstel van
U hebben, dan weet de Raad, waarover hij stemt.
De heer Muller: lk wil het om den tijd te bekorten,
ook wel mondeling doen ik stel voor om bij ieder
woonschip een houten huisje te plaatsen, waarvan we
kelijks de ton geledigd wordt.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Maar dan weten
wij nog niet wat dat kost.
De heer Vromen: Ik doe, evenals met het vorige voor
stel is gebeurd, het voorstel om ook dit voorstel van den
heer Muller in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen om praeadvies.
De heer Muller: Dat is ook de bedoeling.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Muller-Vromen om hetgeen de heer
Muller in laatste instantie mondeling heeft voorgesteld
in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen
om praeadvies, wordt met 16 tegen 8 stemmen aange
nomen.
Voor stemmen de heeren Botke, Van der Meulen,
B. Molenaar, Vromen, Westerhuis, Dijkstra, Terpstra,
Hooiring, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heer
Muller, mevrouw Van DijkSmit, de heeren Hettinga,
Koopal, De Vries, Stobbe en Van Kollem.
Tegen stemmen: de heeren Oosterhoff, De Boer, Rit
meester, Feitsma, Hofstra, Wiersma, Weima en Westra.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
in verband met deze beslissing aangehouden.
13. Voorstel van Burgemeester en Wethouders in
zake de uitvoering van de artikelen 252 en 265 der
Gemeentewet (bijlage no. 19).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
14. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van verordeningen tot wijziging van het
besluit op de heffing van rechten onder den naam van
leges en van de verordening tot invordering daarvan
(bijlage no. 20).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Hooiring: Toen ik dezen Raadsbrief onder
de oogen kreeg, trof mij de eerste zin in dezen brief,
waarin te kennen wordt gegeven dat Burgemeester en
Wethouders de wenschelijkheid is gebleken om in deze
leges wijziging te brengen. Ik zou graag kennis willen
nemen van die wenschelijkheid, die er bij het college
van Burgemeester en Wethouders bestaat, want wan
neer alle instanties, die op het oogenblik van het ver
krijgen van bedoelde inlichtingen gebruik maken, onder
deze leges zouden vallen, dan zou dat b.v. voor de plaat
selijke bladen, als die ook onder deze bepalingen vallen,
een zeer belangrijke verhooging van de uitgaven, die
zij daarvoor op het oogenblik betalen, zijn. In de eerste
plaats zou ik dus willen weten is het de bedoeling,
dat ook de plaatselijke bladen, die hiervan op het oogen
blik nog gebruik maken, hieronder vallen Zoo ja, dan
kan ik mij daarmee niet vereenigen. Ik zal voorloopig
de cijfers, die ik hier heb, niet noemen, maar eerst het
antwoord afwachten, maar ik kan wel meedeelen dat
dan de plaatselijke bladen ongeveer zes maal zooveel
zouden moeten betalen als op het oogenblik.
De Voorzitter: Het zou formeel en precies naar de
letter geredeneerd misschien mogelijk zijn, om ook de
plaatselijke bladen hierbij onder te brengen, maar met
die bedoeling hebben Burgemeester en Wethouders
deze verordening niet gemaakt. Dat is gedaan, omdat
van particuliere zijde en zelfs van buiten de stad is ge
vraagd of het mogelijk zou zijn zich te abonneeren op
het verstrekken van de gegevens, die in de bevolkings
registers worden geboekt en waar daarvoor geen tarief
bestond, hebben Burgemeester en Wethouders een ver
ordening gemaakt. Aan de plaatselijke bladen is echter
geen oogenblik gedacht.
De heer Hooiring: Dus blijft in dat opzicht de toe
stand zooals hij is
De Voorzitter: Ja.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
15. Voorstel van den heer Botke tot het betuigen
van adhaesie aan een adres der Vereeniging van Neder-
landsche Gemeenten in zake het ontwerp van wet tot
tijdelijke korting op eene uitkeering krachtens de wet
van 15 Juli 1929 (Staatsblad no. 388), met praeadvies
van Burgemeester en Wethouders.