318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 December 1931.
eerst tegen een zeer hoogen prijs. Daar is lang en breed
over onderhandeld, tot men ten slotte kwam tot den
prijs, die nu genoemd is.
Nu wordt hier op den voorgrond gesteld, vooral door
de minderheid van het college, dat het hier zou gaan
om het Pier Pandermuseum. Ik geloof dat wij het zoo
niet moeten beschouwen; wij moeten deze zaak meer
zien uit een oogpunt van stadsschoon. Hier ligt een oud
perceel, heelemaal omgeven door een mooi plantsoen,
dat gemeente-eigendom is. Nu hebben wij gezien, dat
dit voor sommige menschen van bijzonder veel waarde
is. Toen de helft van het huisje op den heuvel bij de
Pier Pandertempel werd verkocht, hebben wij gezien,
dat dit in publieken verkoop een vrij behoorlijken prijs
opbracht. De gemeente is daar toen ook om bezig ge
weest, maar het is haar bij de publieke veiling ontgaan.
Later voelde men echter hoeveel het waard was. dat
men dit perceel in handen kreeg, omdat er toen alreeds
een bouwplan was ingediend, waardoor dit geheele deel
van de stad belangrijk zou worden bedorven en een
geheel ander karakter zou krijgen; toen heeft men ge
voeld hoe dringend en hoe noodig het was, dat men dit
pand in handen kreeg en men heeft toen boven de
koopsom meen ik nog 600.-— a 700.— extra kosten
moeten betalen, zoodat de helft van de huisjes bij den
Pier Pandertempel ons staat op 4200.
Men weet ook positief, althans dat is bij Burgemeester
en Wethouders bekend, dat het pand, dat hier in be
spreking is, ook in publieke veiling zal komen. Nu heeft
de Burgemeester gezegd: het betreft bij dat pand alleen
de ruimte tusschen de 4 muren en de geheele opper
vlakte daarvan is 72 M-'. Maar de mogelijkheid bestaat
toch, dat iemand daar liefhebberij voor heeft; ik kan mij
voorstellen, dat er liefhebbers zijn, die geen mooier
plaats kunnen vinden, waar een klein huisje kan worden
gebouwd. Men kan toch ook het plan hebben om daar
b.v. een huisje te bouwen met een oppervlakte van 50
M2.; dan houdt men, ook volgens de Bouwverordening,
nog voldoende ruimte om het bebouwde deel heen,
terwijl de grond er omheen van de gemeente is. En ik
geloof ten slotte zooals ook al is gebleken bij andere
plannen dat men op grond van geen enkele verorde
ning of wet kan weigeren, dat daar wordt gebouwd.
Voor een liefhebber is dat perceel dus veel waard, dat
wil ik op den voorgrond stellen.
En een tweede gevaar, dat men ook niet moet onder
schatten is, dat, als dit pand in publieke veiling komt,
de meeste menschen, die in dat soort huizen doen, ook
wel weten waarom het gaat en dat dus ook wel iemand
het uit een speculatief oogpunt zal aandurven, om er
een belangrijken prijs voor te betalen.
Ik zou dus niet den eventueelen bouw van het Pier
Pandermuseum daar op den voorgrond willen stellen.
Dat is voor mij bijzaak. Maar wèl zou ik zeggen: als
eventueel de bouw van dat museum zou doorgaan, dan
zal het daar wèl moeten komen. De Voorzitter heeft
wel gezegd dat er ook andere plannen zijn geweest
voor den bouw van dat museum, maar een andere plaats
daarvoor zou hoogst oneconomisch wezen ik weet
wel, dat is een eigenaardige uitdrukking bij een mu
seum omdat er dan voor het tempeltje en het museum
twee concierges moeten zijn. Deze plaats is uitgezocht,
omdat die direct aansluit bij het tempeltje; wanneer
het museum zou worden gesticht, zou dit dus de aan
gewezen plaats zijn en dan zou men dus toch genood
zaakt zijn, deze woningen aan te koopen.
Ik wil dat echter niet op den voorgrond stellen,
sterker nog, ik zou willen zeggen al was die heele
kwestie van het Pier Pandermuseum er niet, dan zou
ik toch nog even goed voor aankoop van deze panden
willen pleiten. Ik vind, als de mogelijkheid bestaat om
ze voor een redelijken prijs in eigendom te krijgen, dat
het de plicht van de gemeente is om dat te doen.
Ik wil er nog wel aan toevoegen, de prijs van
6400.is aan den hoogen kant, die woningen, die
daar staan, zijn niet zooveel en hebben niet zoon
groote waarde, maar op het oogenblik is het toch zoo,
dat aankoop ook geen strop is. De huur van de beide
panden bedraagt 510.— per jaar en als de gemeente
ze nu koopt voor 6400. vrij op naam, kan men nog
rekenen dat de gemeente 8 c'c van haar geld maakt.
Een strop beteekent het dus niet.
Ik wil ten slotte deze conclusie trekken, dat ik den
Raad warm zou aanraden, uit een oogpunt van alge
meen belang of van stadsschoon of hoe men het wil
noemen ten opzichte van deze merkwaardige omgeving,
het voorstel van de meerderheid van Burgemeester en
Wethouders te steunen en dus voor aankoop te stem
men. Men vindt daartoe nu de gelegenheid en als
straks deze woningen publiek worden verkocht en
dat staat absoluut vast dan zal men zien dat men
duurder uitkomt dan op het oogenblik.
De heer Van der Schoot: Mijnheer de Voorzitter, de
wethouder heeft een en ander naar voren gebracht,
wat betreft het schoonheidsoogpunt. Ik heb daar van
morgen ook gestaan en heb dat ook even aangevoeld,
het is daar heusch een mooi punt.
Ik heb ook gehoord dat de woningen in publieke
veiling zouden komen en nu maakt de wethouder zich
ongerust dat, indien de gemeente de woningen al wil
hebben, zij ze dan duurder zal moeten koopen. De
wethouder denkt, dat er wel iemand zal zijn te vinden,
die dezen prijs er voor v/il betalen. Maar als ik naga,
dat die grond dan zal komen op 90,per M2., vraag
ik mij af, of er iemand te vinden zal zijn, die dat er
voor betalen wil. Ik geloof dan ook, dat de gemeente
wel rustig kan afwachten en dat men zich ook ten
opzichte van wat door de strijkgeldschrijvers zal worden
gedaan niet ongerust behoeft te maken. Ik zou dan ook
in overweging geven: wacht gerust af en het is mijn
overtuiging, dat dit in het voordeel van de gemeente
zal zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 16 tegen 12 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren De Vries,, Koopal, Muller,
Hooiring, M. Molenaar, De Boer, Van Kollem, Botke,
Westra, B. Molenaar, Van der Meulen en Dijkstra.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Stobbe, Hettinga,
Peletier, Van der Schoot,, mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren Balk, Feitsma, Weima, Wiersma,
mevrouw Van DijkSmit, de heeren Ritmeester,
Hofstra, Oosterhoff, Vromen en Terpstra.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
verhuring van twee perceelen weiland nabij den Hat-
lingertrekweg aan Th. van der Meer.
Dit voorstel luidt als volgt
Van Th. van der Meer, alhier, ontvingen wij het
verzoek om wederinhuring van twee perceelen weiland
nabij den Harlingertrekweg, waarvan de huur op
5 Maart 1932 afloopt. Na onderhandeling over de
voorwaarden, aan deze nieuwe huur te verbinden, is
overeenstemming bereikt omtrent eene verhuring voor
drie jaren tegen den prijs van 35.per 36% are,
neerkomende op een bedrag van 21.7 X 35.— of
rond 760.— per jaar.
Mitsdien geven wij U in overweging te besluiten
aan Th. van der Meer, alhier, voor het tijdvak van
5 Maart 1932 tot 5 Maart 1935 in huur af te staan de
perceelen weiland aan en nabij den Harlingertrekweg,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie D nos.
245 en 248, groot onderscheidenlijk 4.00.90 H.A. en
3.95.40 H.A., samen 7.96.30 H.A. (21.7 X 36% are),
voor een pachtsom van 760.en voorts op de be
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 December 1931. 319
staande, zoo noodig eenigszins te wijzigen, voor
waarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
beschikbaarstelling van gelden voor verbouwing van de
school voor uitgebreid lager onderwijs (gemeenteschool
no. 4).
(De text van dit voorstel wordt opgenomen in de
notulen der vergadering van 19 Januari 1932.)
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de
Voorzitter, ik zou graag willen vragen om dit voorstel
aan te houden. Wij hebben heel weinig tijd gehad met
al die Zondagen er tusschen om deze zaak ernstig te
bezien en bovendien konden wij op het oogenblik, door
de vacantie, de school ook niet bekijken en ons dus niet
op de hoogte stellen van den toestand. Ik zou daarom
willen verzoeken, dit voorstel aan te houden.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Als niet achter dit voorstel zat, dat er voor ge
zorgd moet worden, dat er met September a.s. vol
doende lokaalruimte moet zijn in deze school, dan zou
ik het voorstel van mevrouw Buisman niet willen tegen
spreken; dan zou ik het voorstel van Burgemeester en
Wethouders ook wel willen aanhouden, als dat werd
gevraagd, omdat de tijd te kort is geweest. De tijd, om
het voorstel zelf te bespreken, is inderdaad wat kort
geweest, maar ik wil er toch bij zeggen, dat al in den
aanbiedingsbrief bij de begrooting is bekend gemaakt,
dat het college dergelijke plannen had. Daarom meen
ik, dat het geen bezwaar is, dat de tijd wat kort is ge
weest. Het voorstel zelf is uitvoerig toegelicht en de
teekeningen wijzen er op, hoe men zich de zaak denkt;
ik meen dus, dat met het oog daarop de zaak wel in
behandeling kan komen.
Er komt echter nog bij, dat dit werk moet gebeuren
in den tijd, dat de scholen in gebruik zijn; de U. L. O.
school moet in gebruik blijven en de bewaarschool ook.
Het werk moet dus met heel wat strubbeling gebeuren,
het wordt heel lastig werken en het moet heel omzichtig
plaats hebben. Er is daarom ook heel wat tijd voor
noodig en daarom is het ook van zooveel belang, dat
elke 3 weken, die beschikbaar zijn, ook beschikbaar
worden gesteld. De volgende vergadering is weer 3
weken later en nu kan men wel zeggen, dat is niet een
groot tijdvak, maar het is toch voor dit werk van groote
beteekenis. Daarom wil ik voorstellen niet op het ver
zoek van mevrouw Buisman in te gaan.
De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter, ik zou het
voorstel van mevrouw Buisman krachtig willen onder
steunen. Ik erken de argumenten van den wethouder
volkomen, maar ten slotte gaat het toch niet aan dat
de Raad hier een besluit neemt, terwijl er leden zijn,
die, zooals men zal moeten erkennen, ook op goede
argumenten en gronden aanhouding vragen, ook op
grond dat zij ten slotte na de Kerstdagen hebben ge
rekend op een agenda met weinig belangrijke punten,
terwijl zij nu zouden moeten besluiten omtrent een niet
zoo onbelangrijk punt. Een uitgaaf van 65.000.is
toch niet zoo onbelangrijk. Ik steun daarom zeer krach
tig het voorstel van mevrouw Buisman.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik kan mij de argumenten van den heer Vromen
heel goed verklaren, maar het was toch zoo, dat er in
den aanbiedingsbrief al is gewezen op deze verbouwing.
Op het oogenblik is de toestand zoo, dat er al 3 klassen
in een ander gebouw zijn ondergebracht. Dat is een
onhoudbare toestand, dien wij niet gestand kunnen
houden. Er wordt daartegen ook door den Inspecteur
bezwaar gemaakt; verleden jaar heeft hij dat nog toe
gestaan, maar hij heeft er bij gezegd zorg, dat voor
September 1932 de heele zaak klaar is. Juist omdat dit
werk tijdens het gebruik van beide scholen moet ge
beuren, is het zeer tijdroovend en daarom is iedere
periode van 3 weken van zoo groot belang voor de
uitvoering.
Wanneer de Raad echter van meening is, dat wij het
voorstel nu niet moeten behandelen, dan spijt mij dat
wel, maar dan zou ik toch liever niet een stemming
wenschen; dan is het beter dat het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders wordt aangehouden.
De Voorzitter: Wenscnt iemand bepaald behandeling
van het voorstel
Geen van de leden geeft daartoe den wensch te
kennen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het voorstel
van Burgemeester en Wethouders aan te houden.
8. Praeadvies van Burgemeester en Wethouders op
een adres van de Nieuwe Leeuwarder Slagersvereeniging
in zake de aanduiding van buitenlandsch vleesch in
slagerswinkels.
Dit praeadvies luidt als volgt
Om praeadvies heeft Uwe Vergadering in onze
handen gesteld een tot haar gericht adres van de
Nieuwe Leeuwarder Slagersvereeniging, houdende ver
zoek eene verordening in het leven te roepen waarbij
de slagers, die buitenlandsch vleesch verkoopen, ver
plicht worden zulks op een behoorlijke en zichtbare
wijze aan het publiek bekend te maken.
Wij hebben bij de overweging van deze aangelegen
heid geen gegronde reden kunnen vinden, welke tot het
invoeren van de gevraagde gebodsbepaling zou moeten
leiden. Uit een oogpunt van volksgezondheid bestaat
daar niet de minste aanleiding toe, vermits ook aan het
buitenlandsche, in casu het Deensche, vleesch dezelfde
keuringseischen worden gesteld als aan inlandsch
vleesch en het eerste van kwaliteit geenszins minder is
dan het Nederlandsche. Daarenboven zou het onjuist
zijn om door het vorderen van een aparte aanduiding
de mogelijkheid te scheppen dat het publiek het Deen
sche vleesch als minderwaardig zou gaan beschouwen,
nu het dat inderdaad niet is. Bovendien valt niet in te
zien, waarom juist buitenlandsch vleesch voor een
speciale aanduiding in aanmerking zou moeten komen
en niet ook de tallooze andere artikelen van vreemde
herkomst, welke in de winkels te koop plegen te worden
aangeboden. Ook het belang van ,,de eerlijkheid in den
handel waarop in de toelichting tot het adres wordt
gewezen, eischt, mede met het oog op het bovenstaande,
geen ingrijpen vanwege de gemeentelijke overheid, die
zich trouwens eerst dan op het gebied der concurrentie
behoort te begeven, wanneer het algemeene belang
regelend optreden raadzaam maakt. Dit laatste nu is
hier niet het geval. Wij vereenigen ons overigens ge
heel met het te dezer zake door den Directeur van het
Openbaar Slachthuis aan ons College uitgebrachte
rapport, hetwelk wij hiernevens overleggen en naar den
inhoud waarvan wij U kortheidshalve meenen te mogen
verwijzen.
Op grond van het bovenstaande geven wij Uwe Ver
gadering in overweging op het adres van de Nieuwe
Leeuwarder Slagersvereeniging afwijzend te beschik
ken.