320 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 December 1931.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Het stand
punt, dat door Burgemeester en Wethouders is inge
nomen ten opzichte van het adres van de Nieuwe Leeu
warder Slagersvereeniging, heeft mij teleurgesteld. M. i.
is er alles voor te zeggen om de burgerij in staat te
stellen te weten wat men koopt. Hierdoor wordt een
reëele en eerlijke handel bevorderd, wat in het belang
is van den handel en van de burgerij. Hierbij komt nog
de vraag: mogen wij in dezen moeilijken tijd niet iets
doen om de eigen nijverheid te beschermen
Ons land wordt overstroomd met vreemde goederen,
terwijl aan onze export groote moeilijkheden worden in
den weg gelegd. Gevolg hiervan is stopzetting van de
bedrijven en snelle achteruitgang van den landbouw.
Betreffende het Deensche vleesch komt hier nog bij
de depreciatie van de Deensche valuta en de groote
subsidies, die daar worden verstrekt aan den landbouw,
zoodat voor ons de concurrentie onmogelijk is vol te
houden.
Nu is de bedoeling van de Slagersvereeniging, dat
het publiek zal kunnen weten of het buitenlandsch
vleesch of vleesch van Nederlandsche koeien ontvangt,
alzoo dat het publiek in de gelegenheid wordt gesteld
om de voorkeur te geven aan ons eigen vleesch en dus
aan onze eigen nijverheid. Daarom zou ik Burgemeester
en Wethouders graag in overweging willen geven het
adres van de Slagersvereeniging over te nemen en een
verordening in het leven te roepen, waarbij wordt be
paald, dat een slager, die buitenlandsch vleesch ver
koopt, dit op een behoorlijke en zichtbare wijze aan het
publiek bekend moet maken.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
beginnen met te zeggen, dat ik niet kan meegaan met
de conclusie, die is uitgesproken in het uitgebrachte
praeadvies, waarmee echter niet is gezegd, dat in dat
praeadvies geen gedachten voorkomen, die ik ten
zeerste beaam. Ik wil voor het laatste even in herin
nering brengen een zinsnede, die mij zeer heeft getrof
fen uit den mond van het tegenwoordige college van
Burgemeester en Wethouders, waar hier staat
,,geen ingrijpen vanwege de gemeentelijke over
heid, die zich trouwens eerst dan op het gebied der
concurrentie behoort te begeven, wanneer het alge-
meene belang regelend optreden raadzaam maakt."
Ik zou haast zeggen, ik dank het college voor de open
baring van die gedachte; wij zullen dat moeten ont
houden voor een volgende gelegenheid. Want ik geloof
dat juist daarin het verschil zit met het geachte college,
dus dat juist hier het algemeen belang duidelijk spreekt.
Als ik dat zoo zeg, wil ik er bij voegen, dat ik mij in
bijzonder goed gezelschap bevind, n.l. in gezelschap van
de Friesche Maatschappij van Landbouw, waarin man
nen zitten, die over deze en identieke zaken kunnen
oordeelen, omdat zij deskundig en daartoe bevoegd zijn
en ook tegelijk belang hebben bij wat ten goede kan
komen aan den landbouw en den veehandel, maar dat ik
mij tegelijk ook in goed gezelschap bevind, omdat wij
in dat opzicht verkeeren in het achtbare gezelschap van
de Kamer van Koophandel, waarin mannen zitten, die
met den handel bekend zijn, waarin mannen zitten, die
een overzicht hebben over het geheel.
Welnu, waar deze 'beide colleges met grooten aan
drang adviseeren de conclusie van het praeadvies niet
aan te nemen, daar zou ik haast zeggen, mijnheer de
Voorzitter, schaam ik mij niet om dat dubbel te onder-
streepen.
Er is m. i. wel degelijk een algemeen belang bij deze
zaak betrokken. Wat is het geval? Men heeft - en
als ik zeg „men heeft, dan kan ik daartoe gerust de
groote meerderheid der bevolking rekenen men heeft
op het oogenblik een ontzettend groote moeite met den
afzet van bijna alle producten en daarom moeten onze
consumenten in de gelegenheid worden gesteld door
een eventueele verordening, kennis te nemen van de
herkomst van het artikel. Als men zoo n verordening
creëert, is dat absoluut geen bewijs van minderwaardig
heid van het buitenlandsch artikel; men kan dat er in
zien, maar het is geenszins de bedoeling om, als hier
zoo n verordening wordt gemaakt, daardoor te kennen
te geven, dat het Deensche vleesch minderwaardig is.
Ik geloof dat er niemand is, die eenigszins bekend is
met den toestand, die dat laatste zal onderschrijven;
het gaat hier niet over de kwaliteit van het vleesch,
maar alleen over de vraag, hoe het recht te verzekeren
van de burgers om te weten, wat zij koopen. Het vleesch
is zulk een belangrijk voedingsartikel, dat er niets tegen
kan zijn om dat recht te beschermen en nu geloof ik dat
daar op dit oogenblik alle aanleiding voor is.
Ik stel dus op den voorgrond, dat een verordening
geen bewijs is en dat niet mag zijn, voor een minder
waardigheidsverklaring van het buitenlandsch product.
Wat wij, voorstanders van een verordening, willen, is
niets anders dan het recht van het publiek, alleen dat
men zal weten wat men koopt. Dat recht willen wij
beschermen, om er zoodoende tegelijk voor te zorgen
dat, wat geschiedt en wat gekocht wordt, met de wer
kelijkheid overeenkomt.
Er zijn nog verschillende maatregelen of motieven
aan te geven, waardoor of waarmee men tegen dit prae
advies zou kunnen ageeren, maar ik zal die niet alle
opnoemen. Alleen dit nog. De Nederlandsche landbouw
stelt er de laatste jaren bijzonder veel prijs op, dat de
artikelen, die hier en daar gekocht worden, tegelijkertijd
ook hunne herkomst aantoonen op deze of gene wijze.
Men wil hebben, dat die herkomst op zichtbare en dui
delijke wijze wordt aangetoond. Dit geschiedt bij vele
artikelen met een controle-aanduiding of een waarborg-
merk, die niet tot de beschermende middelen behooren.
maar als verzorgende middelen worden gebruikt. Want
als het standpunt is, dat een dergelijke verordening in de
eerste plaats een soort protectie moet inhouden, dan wil
ik wel zeggen, dat ik voor mij daar wel iets voor gevoel,
maar dat ik mij ook kan voorstellen, dat er anderen zijn,
die daar heelemaal niet voor voelen, omdat protectie
niet in de eerste plaats van de stedelijke, noch van de
Provinciale, maar van de Rijksoverheid moet uitgaan.
Dat is dan ook bij ons, voorstanders van een veror
dening, géén motief, dat zou kunnen inslaan, maar wij
staan op dit standpunt. Waar voor vele artikelen, die
naar het buitenland gaan of die in het binnenland blij
ven, een z.g. controle is vastgesteld en wordt uitge
oefend, zou ik zeggen, dat ook het artikel, dat zoo'n
belangrijk voedingsartikel is geworden de laatste jaren,
het artikel vleesch, daaronder moet vallen. In dat geval,
nadat het daaronder valt, zullen wij op deze wijze ook
kunnen zorgen en daar komt het op aan dat
degene, die vleesch koopt, ook weet wat hij koopt.
Dan nog iets, wat, zooals ik het voel, den reëelen
handel betreft. Het is ons in meerdere of mindere mate
bekend, dat het artikel Deensch vleesch vrij wat goed-
kooper is, dan het Hollandsche vleesch. Wanneer nu
wat toch gebeurt, al is het dan niet voor de volle
100 het artikel Deensch vleesch wordt verkocht
tegen een prijs, waarvoor ook het Hollandsche vleesch
wordt verkocht, dan zit daar voor sommige menschen,
die meenen dat te moeten en te mogen doen, een zoet
winstje in. Dat is, zoo voel ik het aan, geen reëele
handel. En nu kan men misschien door wetten en ver
ordeningen de menschen absoluut niet verbeteren, maar
men kan hen daarmede wèl degelijk in een richting stu
ren, waarin zij zonder die verordening niet zouden
gaan.
Wanneer er dus straks een verordening in onzen geest
zou worden aangenomen, dan erkennen wij volkomen,
dat daarmee niet alle misbruik en knoeierij uit den weg
zal zijn geruimd, maar dat is het ook niet, wat wij
vragen. Wij vragen eenvoudig, een richting aan te
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 December 1931
321
geven en ik voel het zoo, dat door het creëeren van een
dergelijke verordening, die vrij soepel moet zijn samen
gesteld, wij in een goede richting zullen gaan, een rich-
ting er is ook door andere heeren op gewezen
die ook onze veehouderij indirect zal bevorderen. Wan
neer echter dat het geval was zóó, dat b.v. de vleesch-
prijs, om maar iets te noemen, van het Hollandsche
vleesch daardoor zou stijgen, dan zou ik er heel anders j
tegenover staan. Maar ik geloof, dat dit absoluut niet
bet geval is; in alle geval, dat men dat niet hoeft te
danken aan een verordening. In Amsterdam b.v. bestaat
ook een soortgelijke verordening, die volgens deskun
digen uitstekend gewerkt heeft, maar die heeft tenge
volge gehad, dat de invoer van Deensch vleesch niet
minder is geworden, maar ook, dat het andere vleesch
in grootere hoeveelheden is gebruikt geworden.
Op deze gronden meen ik dat wij goed doen, tegen
dit praeadvies in te gaan en dus een verordening te
scheppen.
De heer Van Kollem: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou
hierover ook we! een enkel woord willen zeggen. Ik
ben van meening dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders moet worden aangenomen en wel op de
volgende gronden. Deze kwestie, die hier besproken zal
worden, behoort m. i. hier niet thuis, waarmee ik bedoel
de kwestie in het algemeen. Dat is een zaak, die bij de
Regeering hoort, n.l. de kwestie, of goederen van bui-
tenlandsche herkomst, die behooren tot de consumptie
artikelen, behooren te worden gewaarmerkt. Ik gebruik
met opzet dat woord en niet een andere term, omdat ik
wil voorkomen, dat er een soort minderwaardigheids-
stempel op het Deensche vleesch wordt gedrukt. Inte
gendeel, ik heb van de slagers gehoord -en ik denk
dat de deskundige hier in den Raad wel van dezelfde
meening zal zijn dat de kwaliteit van het Deensche
vleesch zoo goed is, dat er geen kwestie is van minder
waardigheid, maar dat het zelfs meerwaardig is dan het
inlandsche vleesch van denzelfden prijs. Dat hebben de
slagers mij gezegd.
Afgescheiden daarvan meen ik dat het niet aangaat
om hiervoor een verordening te maken; waar dat b.v.
met appels, druiven en andere artikelen van buiten- i
landsche herkomst niet gebeurt, moeten wij dat ook hier j
niet doen. In ieder geval zou dan hier een uitzondering
worden gemaakt, terwijl men deze kwestie hier toch
niet partieel zou moeten regelen.
In de tweede plaats lijkt mij een dergelijke veror
dening ook practisch onuitvoerbaar. Als de slager een
bordje aan zijn huis heeft, dat hij Deensch vleesch ver
koopt, hoe zal de gemeente dan de controle toepassen
op het naleven van de verordening Dat zal zooveel
rompslomp meebrengen, dat het eenvoudig onmogelijk
is. Hoe zal het uitgesneden vleesch worden gecontro
leerd? De heer Weima schudt al met zijn hoofd, hij is
het dus met mij eens, dat dit niet is te controleeren. Ik
geloof dus dat dit praeadvies wel moet worden aange
nomen.
Het gaat bij mij in hoofdzaak hierom, dat wij deze
kwestie niet gedeeltelijk moeten bezien en ook niet in
deze gemeente, omdat wij dan een onbillijkheid schep
pen tegenover andere gevallen. Ik wil hiermee niet ge
zegd hebben dat ik er in sommige gevallen niet een
voorstander van zou kunnen zijn om het inlandsch ver
bruik te steunen, maar zoo scherp als de Kamer van
Koophandel de zaak stelt, die daarmee geheel in protec-
tionnistisch vaarwater komt, zoo scherp stel ik de zaak
niet.
De heer Peletier: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou ook
een woord willen spreken om het adres van de Nieuwe
Leeuwarder Slagersvereeniging te steunen. Ik zal dat
niet in de eerste plaats doen uit overwegingen van
dezen aard, dat men daarmee den Nederlandschen
handel zal bevorderen en ik zal ook niet treden in een
beoordeeling van de kwaliteit van het vleesch, want ik
geloof, dat dit al een heel moeilijke zaak voor ons is.
Ik zou mij alleen willen stellen op het standpunt van
het algemeen belang, gezien uit een oogpunt van ge
westelijk en van stadsbelang.
Het is toch een ding van bekendheid, dat er in onze
provincie zijn gevestigd zeer veel veehouders, die in dat
bedrijf hun bestaan moeten vinden en dat dit bedrijf op
het oogenblik zeer noodlijdend is. Ik zie een dieperen
achtergrond in dit adres van de slagersvereeniging; wat
zij vragen is ook zeer zeker in hun eigen belang, maar
ook in het belang van de veehouderij in onze provincie,
welk belang ook weer terugslaat op onze gemeente, niet
direct maar indirect. En ik geloof zelfs, dat ook direct
de gemeente er wel belang bij heeft, omdat de gemeente
eigendommen verhuurt aan menschen, die de veehou
derij uitoefenen. De Voorzitter lacht even, omdat hij het
misschien wat ver gezocht vindt, maar het verband is
toch niet te ontkennen.
Wanneer wij nu, om de veehouderij te beschermen,
een besluit kunnen nemen, dat de gemeente toch niet
zooveel moeite en kosten veroorzaakt, dan dragen wij
toch ook een steentje bij voor het algemeen belang en
dan komen wij daarmee, geloof ik, ook in het vaarwater
van het publiek, dat toch a priori is gesteld op het ge
bruik van inlandsch vleesch. Indien dan later mocht
blijken, dat het Deensche vleesch zich blijft handhaven
wat betreft prijs en kwaliteit, dan is er toch ook nog
niets verloren, want dan komt dat vleesch alleszins in
aanmerking om te worden geconsumeerd.
Met het steunen van dit adres voldoen wij m. i. aan
een zeer billijke vraag van een belangrijke groep van
menschen. Ofschoon ook ik a priori meen, dat het beter
was dat deze zaak door het Rijk werd geregeld, heeft
men toch al een precedent, doordat in verschillende ge
meenten een dergelijke verordening bestaat, zoodat dus
geenszins tot ons de opmerking zou kunnen worden ge
richt, zooals van gene zijde is te kennen gegeven, dat
wij hier nu weer de Chineezen van Europa zijn; wij
zouden alleen het voorbeeld van enkele andere gemeen
ten volgen.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou dus het adres van de
Slagersvereeniging willen steunen.
Mevrouw BuismanBlok WijbrandiMijnheer de
Voorzitter. Ik zou eigenlijk om principieele redenen
graag tegen het voorstel van Burgemeester en Wet
houders willen stemmen, maar ik vraag mij eigenlijk af
zou de bom dan niet verkeerd barsten en zal men dan
wèl algemeen zeggen„wij koopen Nederlandsch
vleesch?" Degene, die op het zuiver principieele stand
punt staat, zal dat zeker doen, maar als het Deensche
vleesch goedkooper wordt aangeboden en zeker niet
minderwaardig is dan het Hollandsche, maar minstens
even goed, wat zal er dan gebeuren? Dan zou ik, ken
nende de Nederlandsche huisvrouw, willen zeggen zij
zal wel de Nederlandsche nijverheid willen steunen bij
gelijken prijs en gelijke kwaliteit, maar als het Deensche
vleesch goedkooper en zeker niet minder is, zal men dan
niet het omgekeerde bereiken Daarom heb ik mij
eenigszins verwonderd over dit adres van de belang
hebbenden. Ik voorzie, wanneer het Deensche vleesch
b.v. 70 cent kost en het Nederlandsche 90 cent, dat
heel velen dan Deensch vleesch zullen koopen. Dat zie
ik aankomen en dan zal het Nederlandsche vleesch nog
meer in prijs moeten zakken en moeten komen bij den
prijs van het Deensche vleesch. Daarom ben ik zeer
verlangend te hooren, wat de belanghebbenden in dien
kring daarover hebben te zeggen, wat hun motieven
zijn voor dit verzoek en ook wat de groote motieven
zijn, dat het college van Burgemeester en Wethouders
dit verzoek niet steunt.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Wanneer
ik naar aanleiding hiervan het woord vraag, dan doe