282 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932.
als winst is gekomen in de gemeentekas, dan zit hier
een fout. En dan is de zaak voor de Overheid, in dezen
voor het Gemeentebestuur, van dien aard, dat men zich
ernstig dient af te vragen of men ten opzichte van
de gestie in dezen niet een ander standpunt dient in
te nemen en of het niet noodzakelijk was geweest om
in de afgeloopen jaren de winst van dit bedrijf geheel
te laten in het bedrijf, waardoor de mogelijkheid was
ontstaan om in tijden als deze de rechten te verlagen.
Het is m. i. in het algemeen al steeds onjuist geweest
om een te sterke winst uit de bedrijven op een andere
wijze aan te wenden dan ten bate van die bedrijven
zelf, maar bij een bedrijf als dit, met een gedwongen
karakter, moest de winst m. i. heelemaal niet in de
gemeentekas komen, maar moest die blijven in het
bedrijf. Als dat in de afgeloopen jaren was gedaan,
dan zou gedurende de eerstvolgende 5 jaren stel dat
de vooruitzichten omtrent den toestand zoo zijn, dat
deze gedurende dien tijd een beetje penibel blijft
men de gemaakte winst kunnen gebruiken, waar grof
weg de tot nu toe gemaakte winsten ongeveer gelijk
te stellen zijn met de jaarlijksche opbrengst van de
rechten, om die rechten met 20 te verlagen. Als ik
aanneem het cijfer van den Directeur, volgens hetwelk
de totale opbrengst van alle rechten ongeveer
85.000.— per jaar is en ik zie dat in 6 jaren een
winst is gemaakt van 85.000. die naar mijn meening
ten onrechte in de gemeentekas is gevloeid, dan zou
men, wanneer men dat geld in het bedrijf gelaten had,
dat thans kunnen aanwenden om gedurende de eerste
5 jaren 20 op de kosten van de keurloonen en van
de slachtrechten te laten vallen.
Het is niet mijn bedoeling om ten aanzien daarvan
op het oogenblik een voorstel te doen, maar ik zou
toch Burgemeester en Wethouders en den Raad in
overweging willen geven om dat vraagstuk a tête
reposée eens te overdenken om dan straks bij de be
grooting eventueel een andere houding aan te nemen
ten aanzien van de winst uit dit bedrijf, een andere
houding dan die, welke tot nu toe is aangenomen.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter. Het heeft
mij buitengewoon bevreemd, toen ik gistermiddag de
stukken zag, dit advies daarbij aan te treffen; ik moet
eerlijk zeggen dat ik dat allerminst had verwacht. Ik had
minstens verwacht dat wij tijdig dit stuk zouden hebben
thuis gekregen, opdat wij er behoorlijk zelfstandig over
zouden kunnen oordeelen. Het was voor mij een teleur
stelling en ik wil dan ook wel zeggen dat het mij on
mogelijk is geweest om van dit stuk, dit nogal uit
gebreide advies van den Directeur, waarvan Burge
meester en Wethouders niets anders zeggen dan dat
zij er mee accoord gaan, voldoende studie te maken.
Daarom zou ik het zeer op prijs stellen, mijnheer de
Voorzitter, wanneer de behandeling hiervan werd
uitgesteld tot de volgende vergadering en ik vraag U
beleefd een afschrift van dit advies voor ons beschik
baar te stellen, opdat wij die zaak goed kunnen bezien
en straks zelfstandig een beslissing nemen.
De Voorzitter: De zaak komt dus hier op neer, dat
de heer Weima een voorstel doet tot uitstel. Zou het
echter ook niet zoo kunnen. Burgemeester en Wet
houders doen op het oogenblik geen voorstel, daar
komt het practisch op neer. Ten slotte zal echter elk
voorstel, dat in deze richting wordt gedaan zooals
ook uit de woorden van den heer Vromen al blijkt
en dat een gevolg zou kunnen zijn van hetgeen de
heeren Weima en Wiersma wenschen, een financieel
voorstel zijn. Zou het dan niet het eenvoudigste zijn
om dat dan maar bij de begrooting te behandelen? Dan
heeft de heer Weima ruim tijd om de zaak te bestu-
deeren; het stuk van den Directeur ligt hier altijd wel
ter inzage.
De heer Weima: Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij
daar zeer wel mee vereenigen, maar ik zou het dan
toch wel op prijs stellen dat wij een afschrift krijgen
van dit advies van den Directeur.
De Voorzitter: Om hier wat afschriften van te
maken, is op zichzelf geen bezwaar, maar ik wil even
opmerken, dit is niet de eenige Directeur, die adviezen
geeft aan Burgemeester en Wethouders en als dit tot
gevolg heeft, dat wij van alle adviezen van Directeuren
afschriften moeten geven aan den Raad, dan wordt het
wat anders. Dit is een advies van den Directeur aan
Burgemeester en Wethouders en dat hebben Burge
meester en Wethouders zooals gewoonlijk aan den
Raad overgelegd.
De heer Weima: Maar deze Directeur is zelfstandig
en die andere Directeuren werken onder een Com
missie. Die leemte, dat wij hier geen Commissie hebben,
voelen wij hier nu ook weer. Daarom is het voor ons
noodzakelijk, dat wij de zaken weten, om hierover
zelfstandig te kunnen beslissen. Is het nu zoo moeilijk
dat wij een afschrift krijgen, om deze zaak nauwkeurig
te kunnen bekijken Dat lijkt mij toch een zeer billijke
vraag.
De Voorzitter: Wat betreft het maken van afschrif
ten, dat is een kwestie van het een oogenblik in het
werk stellen van de schrijfmachine en de cyclostyle;
dat is dus betrekkelijk weinig moeite. U motiveert
echter het verstrekken van een afschrift met de be
kende kwestie, dat er geen Slachthuiscommissie is,
maar als er wèl een Commissie is, dan zitten daar toch
ook alle Raadsleden niet in dan kunnen die andere
Raadsleden het toch óók vragen, want die hebben er
dan toch ook evenveel recht op als de leden die toe
vallig in de Commissie zitten. U zou dan dus óók een
afschrift kunnen vragen. Ik vind dat pad echter een
beetje te glad om ons daarop te begeven, maar er is
natuurlijk geen bezwaar om het advies hier ter inzage
te laten liggen. Ik zou zeggen, het ligt hier eiken dag
ter inzage, zoo lang als U maar wilt. Wat wilt U dan
nog meer? Grooter publiciteit kunnen wij er toch niet
aan geven.
De heer Hettinga: Mijnheer de Voorzitter, ten op
zichte van dit punt wil ik toch ook iets meedeelen, n.l.
dat ik mij bij hetgeen de heer Vromen heeft betoogd
volkomen aansluit, maar daarnevens zou ik er toch ook
nog de aandacht op willen vestigen, dat vooral onze
buitenmenschen vrijwat gedupeerd worden door de
tarieven van het slachthuis. Toen ik nog in Leeuwar-
deradeel woonde, waren de kosten, wanneer men een
kalf slachtte, twee kwartjes, maar hier is het nu 100
en dat werkt geweldig de clandestiene slachtingen in
de hand. Als men b.v. op het Ouddeel woont en er
komt, doordat men hier moet slachten, 100 bij, dan
krijgt men die dingen. Ik zou daarom graag aan Bur
gemeester en Wethouders in overweging willen geven,
of daar niet een mouw aan te passen is ter tegemoet
koming van die menschen, vooral met het oog op de
veehouders, die al in een zoo moeilijke positie ver-
keeren en die, doordat hun eigen dieren aan het abat
toir geslacht moeten worden, er thans 100 bij moeten
betalen. Dat is toch wel een hoog tarief en ik zou graag
willen dat daarin eenige verandering kon worden
gebracht.
De Voorzitter: Ik geloof, mijnheer Hettinga, dat de
Vergadering er zich wel mee kan vereenigen, dat thans
wordt besloten om bij gelegenheid van de behandeling
van de begrooting uit te maken of wij daar al of niet
financieel een andere mouw aan zullen passen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932. 283
Het schrijven van Burgemeester en Wethouders sub
d wordt voorshands voor kennisgeving aangenomen.
e. dat Burgemeester en Wethouders naar aanlei
ding van eene openbare prijsaanvrage hebben gegund
aan M. en Jongedijk, alhier, het maken van een rio-
leering met bijkomende werken in de Nieuwestad voor
4288.-;
dat de volgende officiëele ontvangsten door het
Gemeentebestuur zullen plaats hebben ten Stadhuize
op Donderdag 22 September a.s., des avonds 9)4
uur, van de Vereeniging voor Waterleidingbelangen;
op Maandag 26 September a.s., des namiddags 4J4
uur, van de Nederlandsche Gustaaf-Adolf-vereeniging.
De mededeelingen sub e en f worden voor kennis
geving aangenomen.
2. Verdeeling van den Raad in sectiën.
De verdeeling geschiedt als volgt
in de eerste sectie zullen plaats nemen de heeren
Stobbe, Hettinga, Van der Schoot, Van Kollem, mevr.
Van Dijk—Smit, de heeren Hoogland, B. Molenaar en
Hofstra;
in cle tweede sectie: de heeren M. Molenaar, Koopal,
Hooiring, mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi, de
heeren Van der Meulen, Balk, Dijkstra, Feitsma en
Turksma;
in de derde sectie: de heeren Muller, Buiel, Botke,
Oosterhof f, Vromen, Wiersma, Terpstra en Weima.
Volgens art. 60 van het Reglement van Orde is wet
houder Ritmeester voorzitter van de eerste sectie.
Naar de loting, welke vervolgens plaats heeft,
worden aangewezen
tot voorzitter van de tweede sectie wethouder
Westra,
en tot voorzitter van de derde sectie wethouder
De Vries,
terwijl wethouder De Boer mede zitting zal nemen
in de eerste sectie.
3. Benoeming van vier leden der Commissie voor
de Openbare \Verken.
Benoemd worden
als eerste lid de heer Hooring, met 27 stemmen;
als tweede lid de heer B. Molenaar, met 27 stem
men;
als derde lid de heer Terpstra, met 27 stemmen;
als vierde lid de heer Turksma met 26 stemmen;
op den heer Feitsma wordt 1 stem uitgebracht.
Voor alle vier namen wordt 1 biljet blanco inge
leverd.
4. Benoeming van vier leden der Commissie voor
de Gemeentereiniging.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter. Het vorige
jaar hebben wij voorgesteld en er aan meegewerkt om
in deze commissie ook verkozen te krijgen de heer
L. Dijkstra. Hij was toen ter tijd een partijgenoot van
ons, maar hij heeft na dien tijd voor het lidmaatschap
van onze partij bedankt. Naar onze meening had hij
toen, omdat hij had bedankt voor het lidmaatschap van
de partij, die hem heeft afgevaardigd, ook meteen
moeten bedanken voor het Raadslidmaatschap. Hij had
naar onze meening zijn zetel toen beschikbaar moeten
stellen en het ligt voor de hand, waar wij dat meen en,
dat wij er niet aan kunnen meewerken om iemand, die
naar onze meening ten onrechte op zijn Raadszetel zit,
in een functie te benoemen, die uit het Raadslidmaat
schap voortvloeit. Wij kunnen dan ook niet meewer
ken aan de verkiezing van den heer Dijkstra in deze
commissie en wij stellen voor hem in de plaats als can-
didaat onze partijgenoot de heer Van Kollem.
De heer Dijkstra: Mijnheer de Voorzitter, ik vraag
het woord hierover. Ik zou naar aanleiding van de op
merking van den heer Botke dit willen zeggen. Ik ga
bij deze stemming niet in op de kwestie van mijn Raad-
lidmaatschap en of ik lid van den Raad had moeten
blijven, ja of neen. Ik wil daar nu niet over discussi
eeren, ik vind, daar kunnen wij bij de begrooting zoo
noodig wel een paar woorden over zeggen, maar bij
deze stemming acht ik dat absoluut niet noodig.
Verder zou ik willen opmerken, dat de methode, die
wij hier in den Raad volgen bij de stemming over de
verschillende commissies, eigenlijk steunt op den ge-
dachtengang van eenige evenredige vertegenwoordi
ging in die commissie, zoodat ook die Raadscommissies,
die volgens de Gemeentewet zijn ingesteld, zoo nabij
mogelijk een afspiegeling zijn van den Raad. Ik meen
dat dit op zichzelf den gang van zaken hier in den Raad
zal bevorderen en dat dit een heel goede methode is.
Ik voor mij vind het best, dat de S. D. A. P. de zaak
zoo beziet; ik bezag haar wat breeder. Ik heb bij de
eerste stemming, zooals ik nu wel wil zeggen, ook de
andere leden van de S. D. A. P. gestemd, juist omdat
ik van den gedachtengang uitging, die ik zoopas heb
genoemd. Ik vind het standpunt van de S. D. A. P.
niet bepaald breed, om dat in te nemen, nu ik hier
alleen ben als lid van de O. S. P., omdat het hier gaat
over een 30 vacatures en er dus nog al wat ruimte is.
Op de kwestie zelf ga ik niet in; dat kan later wel,
dus ik kan het hier wel bij laten.
De heer Botke: Mijnheer de Voorzitter, de heer
Dijkstra heeft naar voren gebracht, dat hij er voor is
dat de functies in de commissies zooveel mogelijk
worden verdeeld over alle partijen. Ik ben dat met hem
eens en ik wil hier wel verklaren: als de heer Dijkstra
hier zat als vertegenwoordiger van een partij, al was
dat dan ook als éénling, wij er zeer waarschijnlijk niet
aan zouden denken om hem als zoodanig te weren.
Maar de heer Dijkstra vertegenwoordigt hier géén
partij; hij is niet verkozen als vertegenwoordiger van
de O. S. P. en hij heeft bedankt als lid van de S. D.
A. P., als vertegenwoordiger waarvan hij hier indertijd
is gekozen. Hij vertegenwoordigt hier dus thans géén
partij en op dien grond, omdat wij niet erkennen dat
hij hier terecht zit, volgt daar voor ons beslist uit, dat
wij hem niet kunnen tolereeren in functies, die uit het
Raadslidmaatschap voortvloeien.
De beraadslagingen worden gesloten.
Benoemd worden
als eerste lid mevrouw Van DijkSmit, met 27
stemmen; er wordt 1 biljet blanco ingeleverd;
als derde lid de heer Hofstra, met 26 stemmen; op
den heer Stobbe wordt 1 stem uitgebracht, terwijl 1
biljet blanco wordt ingeleverd;
als vierde lid de heer Stobbe, met 26 stemmen; op
den heer Van Kollem wordt 1 stem uitgebracht, terwijl
1 biljet blanco wordt ingeleverd.
Bij de stemming over het tweede lid worden uitge
bracht: op den heer Dijkstra 13 stemmen, op den heer
Van Kollem 12 stemmen en op den heer Hofstra 1 stem,
terwijl 1 biljet van onwaarde is en 1 blanco wordt
ingeleverd.
Geen volstrekte meerderheid verkregen zijnde, wordt
voor deze plaats tot een tweede vrije stemming over
gegaan, waarvan de uitslag is, dat worden uitgebracht:
op den heer Dijkstra 13 stemmen, op den heer Van
Kollem 11 stemmen en op den heer Hettinga 3 stemmen,
terwijl 1 biljet van onwaarde is.
Wederom geen volstrekte meerderheid verkregen