288 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932.
nu op een ander gebied ik noem b.v. maar de vis-
scherij er een beetje wrijving is. ook met de ge
meente Leeuwarden. Er worden in sommige gemeenten
besluiten genomen, die den amateur-visscher bijzonder
onaangenaam zijn, omdat men door financieeie en
andere maatregelen, die men daar neemt, aan dergelijke
menschen de gelegenheid om te visschen tracht te ont
nemen. Er is dus in dit opzicht onder de gemeentenaren
van Leeuwarden eenige ontstemming.
Er is nog een zaak, die mijn aandacht heeft gehad.
Als ik art. 3 van de verordening onder de loupe leg,
worden daar verschillende gevallen genoemd, waaruit
de berekening van de kosten zal moeten voortkomen.
Heb ik goed gezien, dan is art. 3 grootendeels over
genomen uit de Wet op het Middelbaar Onderwijs,
wat m. i. ook zeer ad rem is geweest. In dat verband
zou ik graag willen vragen of aan de Middelbare
School voor Meisjes niet verbonden is een schoolbiblio
theek. En als het antwoord daarop bevestigend luidt,
zou ik willen vragen: wanneer er wel een schoolbiblio
theek is, hoe worden die kosten dan verrekend Of
is mischien juist, wat ik gedacht heb, dat die kosten
kunnen gerubriceerd worden onder h van art. 3
andere uitgaven ter verzekering van den goeden gang
van het onderwijs"
De heer Vromen: Daar kan men alles onder brengen.
De heer Terpstra: Daar kunt U natuurlijk alles onder
brengen. Maar als men dat daarbij onder brengt, wijkt
men daarmee af van den algemeenen regel, die b.v.
gevolgd wordt ten opzichte van het lager onderwijs.
Want bij de berekening van de kosten, genoemd in art.
zooveel van de Wet op het Lager Onderwijs, worden
de schoolbibliotheken afzonderlijk genoemd.
Ik zou nog een vierde vraag willen stellen. Het is ons
bekend, dat de afdeeling B van bedoelde school ten
doel heeft het aanbrengen van algemeen ontwikkelend
onderwijs, maar tegelijkertijd in de Wet op het Mid
delbaar Onderwijs wordt gezegd dat dit hoofdzaak is:
de bestudeering van de litterairische vakken of de ken
nismaking daarvan wordt daar hoofddoel genoemd
is mij gebleken, dat in de derde klas in de eerste
klas van de afdeeling B dus géén Huishoudonder-
wijs wordt gegeven, in tegenstelling met de vierde en
de vijfde klas. Dat is mij gebleken en dat is bevestigd
in het laatst ons toegezonden verslag over 1931, als
daarin vermeld staat, dat de leerlingen uit de vierde
en vijfde klas voor het ontvangen van Huishoudonder-
wijs worden gezonden naar de Leeuwarder Industrie-
en Huishoudschool. Op zichzelf heb ik daar geen be
zwaar tegen, maar nu is die school meen ik een parti
culiere inrichting en daaruit zal dus zeer waarschijnlijk
wel volgen, dat het zenden van die leerlingen naar de
Industrie- en Huishoudschool voor het ontvangen van
dit onderwijs ook kosten voor de gemeente meebrengt.
In dat verband zou ik al weer willen vragen zijn die
kosten ook begrepen onder h van art. 3
Mijnheer de Voorzitter, werkt deze verordening, als
zij van ontwerp tot werkelijke verordening wordt ver
heven, dus als zij zóó wordt aangenomen, dan niet als
een tweesnijdend zwaard? Het maakt op mij wel deze
indruk. Immers aan de eene zijde, zooals ik daar straks
al op gewezen heb, zal deze verordening tot gevolg
hebben, dat leerlingen, die de school reeds eenige jaren
hebben bezocht, zullen worden weggezonden op den
duur is het dus zeker dat het aantal leerlingen zal ver
minderen. Maar de kosten van de school blijven gelijk
en derhalve volgt daaruit, dat de kosten per jaar en
per leerling hooger zullen worden; deze zullen stijgen
en dientengevolge zullen de financieeie uitgaven voor
de gemeente hooger worden. En daarom, mijnheer de
Voorzitter, zou ik in verband met den critieken tijd,
dien wij beleven, behalve de vragen, die ik heb gesteld,
een paar opmerkingen willen maken.
In de eerste plaats heb ik met genoegen geconsta
teerd, dat bij de vaststelling van het totaal der kosten
wordt gerekend, evenals bij de Wet op het Lager On
derwijs, met het percentage plus een verhooging van
Yl van de obligaties van de Nationale Schuld. Nu
is het met betrekking tot die zaak die ik zooeven
noemde, mij opgevallen dat waar het tegenwoordig
aantal leerlingen 132 is, men daar op dat aantal van
132 leerlingen niet minder dan 20 leeraren en leera-
ressen heeft. Men krijgt daar dus een verhouding als
1 6J/2. Ik heb daarmee eens vergeleken de Rijks H,
B. S. en ik ben tot de ontdekking gekomen, dat de
Rijks H. B. S. wordt bezocht door 173 leerlingen en dat
daarop 17 leeraren zijn, dus de verhouding is daar als
1 10. Volgens de opgaaf, die wij voor ons hebben,
kan en zal voeg ik er bij waarschijnlijk elke leer
ling van afdeeling B de gemeente komen op 500.-
tot 700.en de kans bestaat, zooals ik zooeven heb
beredeneerd, dat dit bedrag zal verhoogd worden.
Van de begrooting voor 1933 van Leeuwarden is
nog niets bekend, in tegenstelling met die van andere
grootere en kleinere gemeenten. Er is verleden jaar ook
even over gesproken en U, mijnheer de Voorzitter, hebt
daaromtrent toen inlichtingen gegeven, inlichtingen,
die wij konden begrijpen, die wij konden billijken maar
niet bewonderen. Nu is ons absoluut nog niets bekend
omtrent de begrooting, maar met groote zekerheid is
wél bekend, dat is een zeker feit, dat wij op deze of
gene wijze moeten bezuinigen, dat wij op velerlei ter
rein moeten bezuinigen, misschien ook op het terrein
van het onderwijs en dat kan m. i. zeer wel zonder het
gehalte van het onderwijs aan te tasten. En daarom,
mijnheer de Voorzitter, waar dit voor de gemeente
Leeuwarden een school is, waarvan de leerlingen een
aanzienlijk bedrag kosten aan de gemeente, bepaaldelijk
die van de afdeeling B, zou ik deze vraag willen stellen:
als men straks tot bezuiniging zal moeten overgaan
en ik zou zeggen, van die noodzakelijkheid ben ik over
tuigd ligt het dan niet voor de hand, dit object, deze
school en bepaaldelijk deze afdeeling goed onder de
oogen te kijken Misschien valt daar wel iets op te
bezuinigen.
Ik dank LI.
De heer VromenMijnheer de Voorzitter. Het is
maar een heel enkele opmerking, die ik wensch te
maken, slechts van redactioneelen aard. Ik zal niet in
gaan op het betoog van den heer Terpstra; ofschoon
ook ik oorspronkelijk het gevoel had. dat er leerlingen
op die school zijn, tegenover wie misschien een onbil
lijkheid zal worden begaan, ben ik bij nader inzien tot
de conclusie gekomen dat daar absoluut geen sprake
van is. Wij hebben hier alleen deze positie, dat zoolang
men meende dat op grond van de Wet op het Middel
baar Onderwijs de buitengemeenten verplicht waren
bij te dragen in de kosten van de afdeeling B, die ge
meenten dat ook hebben gedaan. Maar vanaf het
oogenblik, dat het betrekkelijk Koninklijk besluit van
1930 ook tot Friesland is doorgedrongen tusschen
haakjes wil is even opmerken, dat het waarschijnlijk
een financiëele strop over een of twee jaar voor de
gemeente beteekent, dat dit besluit hier zoo laat be
kend is geworden zeggen die gemeenten nu doen
wij het niet meer. Als er dus een onbillijkheid wordt
begaan, dan doen die gemeenten dat maar niet de ge
meente Leeuwarden. Zoolang zij er toe verplicht waren
volgens de wet. hebben zij het wél gedaan, maar nti
doen zij het niet meer. Vandaar dat ik het niet alleen
gewenscht maar absoluut noodzakelijk acht. dat er een
verordening wordt gemaakt, al betreur ik het, dat men
daarmee zoo laat komt.
Verder zal ik thans op de School van Middelbaar
Onderwijs voor Meisjes niet ingaan, omdat dit nu niet
aan de orde is. Ik vind bovendien dat de heer Terpstra
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932. 289
ook inconsequent is, waar hij in het begin van zijn be
toog heeft laten doorschemeren blijf billijk tegenover
Je buitenleerlingen, door ze desnoods zonder verhoo
ging op de afdeeling B te laten wat er dus ten slotte
op neerkwam, dat de kosten voor rekening van de ge
meente Leeuwarden zouden komen terwijl hij aan
het slot van zijn betoog een pleidooi heeft gehouden
voor bezuiniging op deze school. Zoo zijn er meer
dingen; de heer Terpstra heeft er zelfs de visscherij bij
ciehaald en het nemen van maatregelen in andere ge
meenten tegen de amateur-visschers, maar behalve de
bakvischjes, die op deze school zijn, zie ik daarin geen
verband met deze zaak.
Mijn opmerking is alleen een redactioneele. Er zijn
hier verschillende artikelen genoemd met een eenigs-
zins eigenaardige redactie, maar ik begrijp dat dit een
gevolg is van het zooveel mogelijk aansluiten bij en
zelfs woordelijk overeenstemmen met de wet of met
de redactie van de Wet op het Middelbaar Onderwijs.
Eén afwijking is mij daarbij echter opgevallen, waar ik
van op heb zitten kijken, omdat ik de wettelijke redactie
van art. 36 van de wet juist acht. In art. 4 staat hier
„Bij de vaststelling van het totaal der kosten wordt
van de bedragen, uitgegeven voor de oprichting van
schoollokalen en den aankoop en de inrichting van
terreinen, geen hooger percentage in rekening ge
bracht dan de drie ten honderd rente gevende
Nationale Schuld op den eersten beursdag van het
jaar over hetwelk de bijdrage wordt verleend, voor
den verkrijger afwierp, vermeerderd met een half ten
honderd.",
terwijl in de wet zelf het bepaald lidwoord „de" expres
niet is genoemd; de wet spreekt niet van „de drie ten
honderd rente gevende Nationale Schuld", maar van
„drie ten honderd rente gevende". De hier gegeven
redactie zou doen denken dat er een zeer bepaalde
Nationale Schuld is bedoeld. Op het oogenblik is het
zoo, dat men inderdaad van een bepaalde, drie ten
honderd rente gevende, Nationale Schuld kan spreken,
maar het zal waarschijnlijk het Gemeentebestuur ook
wel bekend zijn, dat besloten is om opnieuw een
Nationale Schuld van 3 uit te geven. Daarvan is
om financiëel-technische reden nog geen gebruik ge
maakt, maar ik vermoed, dat daarom het bepaald lid
woord „de" in de wet er uit gelaten is, zoodat ik voor
het vaststellen van een zuivere redactie, waarbij men
de wet wenscht te volgen, die redactie ook hier zou
willen voorstellen.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. De heer Terpstra heeft nog al eenige vragen
gesteld en wel in de eerste plaats of, wanneer deze
verordening in werking zal treden, deze dan alleen zal
gelden voor de nieuwe leerlingen, of dat ze ook zal
gelden voor de reeds op school gaande leerlingen. Nu
is het de bedoeling, dat de verordening vanaf 1 Januari
1932 in werking zal treden, dat beteekent dus, ook
voor de bestaande leerlingen. De heer Vromen heeft
in dien geest ook al een opmerking gemaakt en hij blijkt
het daarmee wel eens te zijn.
De heer Terpstra heeft verder gevraagd naar het
aantal leerlingen, dat op het oogenblik de school be
zoekt en hoeveel leerlingen daarbij zijn uit de verschil
lende gemeenten. Ik kan den heer Terpstra dienaan
gaande wel inlichten uit Baarderadeel zijn er 5, uit
Earradeel 1. uit Het Bildt 6, uit Dantumadeel 3, uit
Gaasterland 1, uit Hennaarderadeel 3, uit Idaardera-
deel 3, uit Kollumerland 1, uit Leeuwarderadeel 8. uit
Menaldumadeel 7 en uit Tietjerksteradeel 3. Dat zijn
de aantallen leerlingen, die vanuit de buitengemeenten
deze school bezoeken. De cijfers van de afdeelingen
A en B heb ik hier niet apart; ik kan ze wel krijgen,
maar ik heb ze hier niet.
Men weet dat de betaling van bijdragen voor deze
school geheel viel onder de bepalingen van de Middel
baar Onderwijswet, maar als gevolg van een Konink
lijk besluit, dat ook door Gedeputeerde Staten van
Friesland is opgemerkt, is aan het Gemeentebestuur
kennis gegeven, dat dit niet meer kan worden goed
gevonden. Naar aanleiding daarvan heeft het Ge
meentebestuur deze zaak overwogen en is het van
meening. dat men voor deze school een gemeenschap
pelijke regeling met de buitengemeenten moet invoeren.
Ten opzichte van andere onderwijsinrichtingen geldt
reeds een zelfde regeling; ook daarvoor is een gemeen
schappelijke regeling aangegaan met verschillende
buitengemeenten en het wordt dan zoo geregeld, dat
ongeveer de kostprijs of een deel daarvan, zooals men
dat nader bepaald heeft, door die buitengemeenten
wordt betaald. Bij deze inrichting is het de bedoeling
om een bijdrage van 50 van den kostprijs te heffen
en dat is gebaseerd ook al op de Wet op het Middel
baar Onderwijs. Trouwens, bij de Middelbare Avond
handelsschool en bij de Hoogere Handelsschool is ook
die basis aangehouden.
Nu meent de heer Terpstra dat dit niet billijk zou
zijn, ten minste, dat dit nog al een zware heffing is en
dat het eenigszins onbillijk zou zijn tegenover de leer
lingen uit de buitengemeenten, om hen op die wijze zoo
te belasten. De heer Vromen heeft reeds opgemerkt dat
de heer Terpstra zichzelf tegenspreekt. Wat de be
doeling is geweest van hetgeen de heer Terpstra bij
den aanvang heeft gezegd, terwijl hij aan het slot be
weert dat er bezuiniging moet plaats hebben en dat
men maatregelen kan nemen om op deze school te be
zuinigen, dat is mij niet goed duidelijk in de redeneering
van den heer Terpstra. Het is nu de bedoeling om in
ieder geval de buitengemeenten in dezelfde mate te
laten bijbetalen als tot nog toe het geval was; tot nog
toe werd door de buitengemeenten op grond van de
Rijkswet 50 van de kosten vergoed en nu is het de
bedoeling om langs een anderen weg dat bedrag in de
gemeentekas te krijgen. Het komt dus op het zelfde uit
voor die gemeenten; men behoeft daar geen hoogere
uitgaaf te doen dan men tot nu toe heeft betaald voor
de afdeeling B.
Nu zijn er verschillende gemeenten, die daartegen
wellicht bezwaar zullen hebben. Het is mij echter be
kend dat voor den cursus, die 15 September weer be
gint, onderscheidene gemeenten geen bezwaar daar
tegen hebben: Gaasterland zal zeer waarschijnlijk geen
bezwaar hebben om aan de gestelde voorwaarden te
voldoen om weer leerlingen naar de school te kunnen
zenden; zoo ook Idaarderadeel, welk gemeentebestuur
met de gestelde voorwaarden accoord gaat en ook
Menaldumadeel. Van de andere gemeenten hebben wij
nog geen positief bericht ontvangen; alleen van Tiet
jerksteradeel wéét men, althans uit het Raadsverslag,
dat die gemeente er niet op ingaat en ik meen Baar
deradeel ook niet, Dantumadeel niet en Kollumerland
niet, maar uit die laatste gemeente was er maar één
leerling. Van de andere gemeenten hebben wij nog
geen bericht
De heer Terpstra: En Leeuwarderadeel?
De heer De Boer (wethouder): Leeuwarderadeel zal
er waarschijnlijk wel mee accoord gaan, het Dagelijksch
Bestuur van die gemeente heeft bekend gemaakt, dat
het den Raad zal voorstellen op de gestelde voor
waarden in te gaan.
De heer Terpstra heeft verder gevraagd waar de
bibliotheekkosten en die van het onderwijs aan de Huis
houdschool gevonden worden. Ofschoon de redactie
van art. 3 der verordening vrijwel is overgenomen uit
de Wet op het Middelbaar Onderwijs men heeft die
vrij trouw gevolgd, omdat men meende dat dit het
beste was om alle moeilijkheden te ondervangen zegt
de heer Terpstra hier is de schoolbibliotheek en het
Huishoudonderwijs niet apart genoemd. Maar wat de