290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932.
schoolbibliotheek betreft, deze zou men in de eerste
plaats kunnen onderbrengen bij art. 3 sub e en boven
dien kunnen deze kosten en die van het Huishoudon-
derwijs worden opgenomen onder h andere uitgaven
ter verzekering van den goeden gang van het onder
wijs". Het ligt voor de hand, wanneer men Huishoud-
onderwijs laat geven aan de Industrieschool, dat dit
kosten meebrengt, maar die kunnen worden onderge
bracht onder wat onder h vermeld staat.
Dan de laatste opmerking van den heer Terpstra, of
deze afdeeling van deze school misschien in aanmerking
zou kunnen komen als bezuinigingsobject. Ik kan mee-
deelen dat die zaak in het college nog niet onder de
oogen is gezien. De begrooting komt eerstdaags en dan
zullen wij natuurlijk allerlei dingen, waarop bezuinigd
kan worden onder de loupe nemen. Er zal nauwkeurig
worden nagegaan, wat op onderwijsgebied bezuinigd
kan worden.
Ik geloof dat ik hiermee de opmerkingen van den
heer Terpstra heb beantwoord.
De Voorzitter: Ik wil den heer Vromen even ant
woorden op de kwestie van het woordje ,,de". Ik heb
die zaak even rustig kunnen bekijken en ik ben tot deze
conclusie gekomen dat, of het er in staat of dat het er
niet in staat, de gevolgen precies dezelfde zullen zijn
en dat. wanneer men het van een zeker standpunt be
schouwt, het beter is dat het woordje ,,de" er in staat
dan wanneer het er niet in staat. Als men het artikel
leest, maar de tusschen- en bijzinnen er uit laat, dan
staat er
,,Bij de vaststelling van het totaal der kosten wordt
geen hooger percentage in rekening gebracht dan de
drie ten honderd rente gevende Nationale Schuld
op den eersten beursdag van het jaar voor den ver
krijger afwierp, vermeerderd met een half ten hon
derd."
Dan zegt men dus eenvoudig men mag geen hooger
percentage in rekening brengen dan een half procent
hooger dan die van de Nationale Schuld op den eer
sten beursdag van het jaar, en omdat er Nationale
Schulden zijn, die een verschillende rente geven, moet
men er bij zeggen men zou dat ook tusschen haakjes
kunnen doen ,,de drie ten honderd rente gevende."
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik zou nog even een nadere toelichting over deze
zinsnede willen geven. Deze is overgenomen uit de
Wet op het Lager Onderwijs. In de Wet op het Lager
Onderwijs vindt men in art. 79, vijfde lid
.Jaarlijks keert de gemeente aan het schoolbestuur
over de waarborgsom, of over het niet vervallen ge
deelte daarvan rente uit tot een zoodanig percentage
als de drie ten honderd rente gevende Nationale
Schuld op den eersten beursdag van het jaar
enz.
Dus dat is op het oogenblik absoluut een wettelijke
term.
De heer Vromen: Zonder ,,de" is het óók een wet
telijke term; ik heb het genomen uit de Wet op het
Middelbaar Onderwijs. Maar het is verder niet van
belang.
De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil
beginnen met den wethouder van Onderwijs mijn dank
te betuigen voor de inlichtingen, welke ik heb ontvan
gen. Ik kan dat uit den grond van mijn hart doen, of
schoon ik niet ten volle bevredigd ben. Want het spijt
mij meer dan ik zeggen kan, dat de wethouder niet pre
cies heeft kunnen zeggen hoeveel leerlingen uit de bui
tengemeenten de afdeeling B bezoeken en dat is toch
de kern van mijn betoog.
Anders sta ik tegenover de opmerkingen van den
heer Vromen, die mij op een paar punten heeft aange
vallen, maar, mijnheer de Voorzitter, zeer ten onrechte.
Wij zijn anders gewend van den heer Vromen, dat hij
komt met degelijke betoogen, maar op dit oogenblik
heeft hij zich ten zeerste vergist. Bovendien, de wijze,
waarop de heer Vromen mij in dit opzicht bestreden
heeft, is, ik zal niet zeggen onaangenaam geweest, maar
toch een beetje onpleizierig, omdat de heer Vromen
even goed weet als ik, dat er straks bezuiniging zal
moeten komen. En als ik in tegenstelling met den heer
Vromen afwijk van diens opinie, dan is het toch zeker
mijn recht hier te wijzen op wat m. i. kan vallen onder
de rubriek voor eventueele bezuiniging.
Dat ik de billijkheid, niet betracht heb en dat het
eerste deel van mijn rede in contrast was met het
tweede, is eveneens buitengewoon slecht gezien door
een zoo begaafd man als de heer Vromen. Ik ben nog
niet overtuigd dat het eene deel van mijn rede in tegen
stelling is geweest met het andere. Wat ik heb bedoeld
en wat de kern van mijn betoog is geweest, was het
bedrag, dat op het oogenblik wordt uitgegeven voor de
leerlingen van de afdeeling B. Dat bedrag dat zal
dunkt mij niemand ontkennen is vrij hoog en daar
van zal, ook wanneer de betreffende leerlingen het
noodige volgens deze verordening betalen, nog de helft
voor rekening van de gemeente komen. En ik ben over
tuigd, als straks deze verordening ten volle wordt toe
gepast, dan zal het aantal leerlingen wij kunnen dat
al opmaken uit de gegevens, die de heer De Boer heeft
verschaft 1 sterk verminderen. Dientengevolge zullen
weer de kosten, die voorloopig gelijk blijven, dan per
leerling en per jaar hooger worden en ook dat laatste
zelfs zal weer tot gevolg hebben, dat het aantal leer
lingen in volgende jaren weer zal verminderen. Waar
die feiten juist zijn en niemand die zal ontkennen, volgt
daaruit dat de kosten voor onze gemeente van deze
school voortdurend hooger zullen worden. Waar dat
het geval is, heb ik persoonlijk bezwaar, waar in de
gegeven omstandigheden ook andere uitgaven per
week zelfs stijgen, daarvoor zulke hooge uitgaven te
voteeren. Dat had ik op het oog en dat kan de heer
Vromen toch ook niet ontkennen.
De heer Vromen: Dat is niet aan de orde, mijnheer
Terpstra.
De heer Ritmeester (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Ik zal er niet diep op ingaan, maar toch zou ik
den heer Terpstra dit willen opmerken, als hij het heeft
over de Middelbare Meisjesschool, dat hij dan de af
deeling B niet kan afscheiden van de Meisjes-H. B. S,
Wij hebben ook in onze toelichting gezegd: de eerste
beide klassen zijn de onderbouw van de school en
daarna wordt feitelijk, naar gelang van de capaciteiten
van de meisjes, uitgemaakt in welke richting zij verder
zullen gaan. Als de B-school straks zou verdwijnen,
zouden zeer veel leerlingen van de lagere school, die
voor deze school in aanmerking komen, daardoor in
moeilijkheden geraken. Ik zal daar nu niet verder op
ingaan, omdat ik dat zeer praematuur vind, waar wij
hier alleen voor de vraag staan: zullen wij de buiten
gemeenten met krachtige hand verplichten, ja of neen,
Dat is de quintessens van de zaak. Hier hebben we
thans te doen met gemeenten, die eenvoudig steeds
hebben meebetaald en daar nooit eenig bezwaar tegen
hebben gemaakt en die nu plotseling, nu ze door een
lapsus in de wet in de gelegenheid worden gesteld om
zich daaraan te onttrekken, ook daarvan gebruik ma
ken door zich te onttrekken, tot groot nadeel van hare
inwoners. Er is daar gezegd dat dit een standenschool
is, de zaak is daar zoo besproken alsof naar deze school
alleen maar kinderen van rijke menschen konden gaan.
Ik wensch daar in den Gemeenteraad van Leeuwarden
tegen op te komen, omdit dit volslagen onjuist is: ik
wil even vastleggen dat daar kinderen van verschil
lende categorieën van menschen zijn en dat alle leer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 September 1932. 291
lingen daar welkom zijn, als zij maar de noodige capa
citeiten hebben. Het spijt mij dat verschillende gemeen
tebesturen van buiten de gelegenheid hebben aange
grepen om zich thans aan het geven van deze bijdrage
te onttrekken.
De heer Terpstra heeft verder gezegd dat deze school
zoo slecht is
De heer Terpstra: Neen, neen
De heer Ritmeester (wethouder): wat betreft
het aantal leerlingen U moet mij laten uitspreken,
mijnheer Terpstra dat aantal leerlingen is volgens
den heer Terpstra zoo gering. Hij heeft nu dat aantal
leerlingen gedeeld door het aantal leeraren en hij heeft
er verder de Rijks-H. B. S. bij aangehaald. Maar als
de heer Terpstra dichter bij huis was gebleven en een
dergelijke inrichting uit eigen kring had aangehaald,
was hij op veiliger terrein gebleven; ik kan meedeelen
dat de Christelijke H. B. S. 99 leerlingen telt en dat
daar 15 leeraren zijn, dat is dus per leeraar 69/15 kind.
Op dat punt zullen wij dus maar niet verder spreken;
de heer Terpstra voelt wel eenigszins dat het daar
precies gelijk is.
Ik zou zeggen, laten wij deze zaak even laten rusten.
Het lijkt mij op het oogenblik wenschelijk, dat deze
verordening wordt aangenomen, opdat de gemeente
besturen, die niet hebben toegestemd in het aangaan
van een gemeenschappelijke regeling, dit zullen weten
en van de dwalingen huns weegs zullen kunnen terug-
keeren en zeggen: wij zullen het alsnog doen. Laat men
er in den Leeuwarder Raad nu niet langer over spre
ken, maar unaniem dit voorstel aannemen.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter, ik heb het nog even nagegaan, ik meende dat
verdere gegevens niet aanwezig waren, maar het blijkt
mij dat in het geheel maar 9 leerlingen van buiten de
B-afdeeling bezoeken.
Nu heeft de heer Terpstra gezegd dat die afdeeling
zoo duur is door de buitenleerlingen, maar ik geloof
niet dat dit juist is. Als die school er tóch is, maken de
buitenleerlingen haar niet duurder maar goedkooper,
tenzij men daardoor een splitsing van klassen zou krij
gen. Maar als men het doelmatig doet, is het nog wel
mogelijk dat het voordeel is voor de gemeente.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
vaststelling van verordeningen in zake de verdeeling
van de kieskringen der gemeente in stemdistricten en
de aanwijzing van stemlokalen. (Bijlagen nos. 10 en 17).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff: Mijnheer de Voorzitter. Ik
heb tegen dit voorstel uit den aard der zaak geen
enkel bezwaar, maar toch zou ik een vraag aan
Burgemeester en Wethouders willen doen, die wel
niet rechtstreeks verband hiermee houdt maar wel
van ter zijde. Dat is n.l. deze. Er wordt of er
is tot nu toe bij de aanwijzing van leden en voor
zitters van de verschillende stembureaux buitengewoon
weinig rekening gehouden met de woonplaats van deze
personen. Nu weet ik wel dat die voorzitters en leden
voor een bepaalde periode worden aangewezen, maar
toch zou ik willen vragen om, als die periode voorbij
is, eens na te gaan of de verdeeling over de stem
bureaux niet een beetje doelmatiger is te maken dan die
op het oogenblik is. Op het oogenblik loopen de be
trokkenen kris kras door de stad, vaak van het eene
eind van de stad naar het andere; ik zelf heb b.v. een
kleine twee uur noodig om vier keer per dag van mijn
bureau naar huis en terug te loopen. Zou daar niet
eenige rekening mee kunnen worden gehouden
De Voorzitter: Wij zullen na afloop van deze zit
tingsperiode overleggen of het misschien mogelijk is om
aan den wensch van den heer Oosterhoff en anderen
tegemoet te komen. Alleen wil ik dit opmerken, dat
hiermee een zeer teere snaar wordt aangeroerd. Ik zou
U daarover wel verschillende anecdotes kunnen ver
tellen. Het zal U misschien niet kunnen schelen of U
zit op stembureau no. 15 of op no. 21, maar er zijn zeer
veel menschen, die bij verandering zouden zeggen
waarom mag ik nu niet meer op stembureau no. 15
zitten en heb ik het niet goed gedaan?
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Niets meer te behandelen zijnde, wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.