342 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1932.
Phoniatrie (Spraak- en stemverbetering) te 's Graven-
hage, om van gemeentewege een cursus in logopaedie
voor onderwijskrachten bij het lager onderwijs en het
voorbereidend lager onderwijs op te richten.
Besloten wordt op dit verzoek niet in te gaan.
e. adres van Lukas Dijkstra, alhier, betreffende ver
hooging van den hem door de Stads Armenkamer ver
leenden steun.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
dat in de verdeeling van de werkzaamheden van
het college van Burgemeester en Wethouders de vol
gende wijziging is gebracht
de heer J. de Boer heeft op zich genomen de zaken
betreffende Openbare Werken, Grondbedrijf, Woning
bedrijf, Ijsbanen. Arbeidsbemiddeling. Werkloosheids
verzekering en Werkverschaffing,
de heer G. Botke heeft op zich genomen de zaken
betreffende Onderwijs, Stedelijke Muziekschool, Licha
melijke Opvoeding en den cursus voor jeugdige werk-
loozen,
terwijl de Burgemeester alsnog de zaken betreffende
het Stadsziekenhuis op zich heeft genomen.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
3. Benoeming van een lid der Financiëele Commissie,
vacature G. Botke.
De heeren Van der Meulen en Hettinga vormen het
stembureau.
Benoemd wordt de heer Koopal met algemeene
stemmen.
4. Benoeming van een schoolarts, vacature P. de
Vries.
De aanbeveling van Burgemeester en Wethouders
luidt als volgt
De benoeming van een schoolarts ter voorziening in
de vacature, ontstaan door het aan den heer P. de
Vries verleende eervol ontslag als zoodanig, welke
benoeming laatstelijk in Uwe vergadering van 26 Juli
j.l. aan de orde was gesteld, heeft toen niet plaats
gehad, omdat ons College de desbetreffende aanbeveling
in verband met het intrekken van hare sollicitatie door
de daarop als nummer 1 geplaatste candidate terug
had genomen. Sindsdien hebben wij andermaal sollici
tanten naar de vaceerende betrekking opgeroepen, met
het gevolg dat zich behalve hen, die reeds naar de
onderwerpelijke functie gedongen hadden en hunne
sollicitatie handhaafden, een dertigtal gegadigden heeft
aangemeld. De door hen ingezonden stukken, met
bijbehoorende bescheiden en een overzichtelijke lijst,
gelieve U hiernevens aan te treffen.
Wij hebben omtrent de sollicitanten, voor zoover
daartoe in de termen vallend, een onderzoek ingesteld
en ook ditmaal dienaangaande overleg gepleegd met
den Inspecteur van de Volksgezondheid te Groningen,
wiens nader schrijven mede bij de stukken is overgelegd.
Op grond van de ingewonnen inlichtingen en van den
indruk, bij persoonlijke kennismaking verkregen, hebben
wij het wenschelijk geoordeeld een gewijzigde aan
beveling op te maken, welke wij U hieronder aanbieden.
Van alle sollicitanten komen de beide daarop ge
plaatsten, in de volgorde waarin zij staan vermeld,
voor de functie van schoolarts te dezer stede onzes
erachtens het meest in aanmerking.
Wij geven U in overweging alsnu tot eene benoeming
over te gaan en de benoeming voorloopig voor den tijd
van één jaar te doen geschieden.
Onze aanbevelinq luidt
1. mej. M. A. B. Sligting, schoolarts en directrice
van een ziekenhuis, te Leerdam;
2. S. Boonzaaijer, arts, te Smilde.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou een
enkele inlichting van Burgemeester en Wethouders
willen hebben betreffende het tot stand komen van
deze voordracht. De aanbeveling van Burgemeester en
Wethouders luidt nu. dat mej. Sligting no. 1 wordt
geplaatst en de heer Boonzaaijer no. 2, terwijl door den
Inspecteur van de Volksgezondheid dokter S. Boon
zaaijer als de meest geschikte wordt geadviseerd. Ik
zou graag willen vernemen waarom Burgemeester en
Wethouders van dit advies zijn afgeweken.
De Voorzitter: Ik kan Uw vraag geloof ik wel in
het openbaar beantwoorden, ik meen dat daar geen
bezwaar tegen is.
Burgemeester en Wethouders hebben zich op dit
standpunt gesteld, ook na voorgelicht te zijn door het
advies van en na bespreking met den heer Tuntler,
dat zoowel mej. Sligting als de heer Boonzaaijer beide
uitstekende geneeskundigen zijn en dat zij ook beide
geschikt zijn voor schoolarts. Ten slotte kan men
echter maar één op no. 1 plaatsen en nu zijn Burge
meester en Wethouders na persoonlijke kennismaking
met beide candidaten tot de conclusie gekomen en
dat was de meening van het geheele college dat
men mej. Sligting op no. 1 diende te zetten. Wat za!
ik er verder nog van zeggen Ik meen dat dit zeer in
't kort den loop van zaken weergeeft.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Wij be
zien de zaak uit de stukken objectief en dan wordt in
de eerste plaats gezegd door den Inspecteur dat hij
dokter Boonzaaijer meer geschikt acht dan mej. Slig
ting. Dat is een tamelijk sterke uitdrukking van den
Inspecteur. Als wij nu aannemen, dat beide bekwame
artsen zijn, dan hebben wij hier toch ook dit verschil,
dat de heer Boonzaaijer 35 jaar is en mej. Sligting
30 jaar, zoodat dus dokter Boonzaaijer eenige meerdere
ervaring heeft. Verder zegt de Inspecteur van hem:
,,Hij beschikt over een groot aanpassingsvermogen
en is gemakkelijk in zijn omgang met ouders en
kinderen",
wat een groot voordeel is voor een schoolarts, omdat
hij met deze personen veel in aanraking komt. En
verder deelt de Inspecteur mee
.Hij is een aangenaam mensch, zoodat de ver
houding tusschen superieuren en collega's uitste
kend is",
terwijl van mej. Sligting wordt gezegd dat zij ook is
een goed arts en wij zullen nu maar aannemen dat
zij dezelfde bekwaamheden heeft als de heer Boon
zaaijer doch dat de overgang naar een zuiver
ambtelijke met alleen adviseerende bevoegdheid haar
wel eens moeilijk kan vallen.
Terwijl wij dus van den heer Boonzaaijer omtrent
alle gegevens hebben, die er op wijzen dat hij een
alleszins bekwaam en geschikt persoon is, kunnen wij
dat niet heelemaal zeggen van mej. Sligting en daarom
komt het ons eenigszins gewrongen voor, dat Burge
meester en Wethouders hier de zaak hebben omgedraaid
en dat zij mej. Sligting op no. 1 hebben geplaatst en
den heer Boonzaaijer op no. 2.
De Voorzitter: Ik kan daarop geen ander antwoord
geven dan dit, dat wij ook zeer goed hebben gezien
en ook hebben gehoord bij de mondelinge bespreking
met den heer Tuntler, dat deze den heer Boonzaaijer
op no. 1 heeft gezet, maar dat in het mondeling overleg,
dat met den heer Tuntler is gepleegd, ook duidelijk
is naar voren gekomen dat mej. Sligting als medica
zeker niet behoeft onder te doen voor den heer Boon
zaaijer. Wij hebben daaruit deze conclusie getrokken,
dat beide personen als medici op één lijn kunnen
worden gesteld. Nu moet er dus. als beide personen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 November 1932. 343
goede medici zijn, iets anders wezen dat den doorslag
heeft gegeven, waarom niet de volgorde van aan
beveling van den heer Tuntler door Burgemeester en
Wethouders is gevolgd.
Ik wil daarover dit zeggen. Het blijkt ook uit een
van de brieven, dat eigenlijk de heer Boonzaaijer aan
den heer Tuntler het best bekend is, omdat de heer
Boonzaaijer vlak bij den heer Tuntler en in diens
ressort woont, zoodat de heer Tuntler ook persoonlijk
over den heer Boonzaaijer kan oordeelen en waar hier
nu bij deze aanbeveling de keus tusschen de nos. 1 en
2 moest bepaald worden, is het natuurlijk op grond
van allerlei bijomstandigheden zeer wel mogelijk, dat
de heer Tuntler ten slotte als no. 1 heeft aanbevolen
iemand, die onder zijn ressort woont en dien hij beter
kent en van wien hij ten slotte beter inlichtingen kan
krijgen, ook omdat hij die vaak niet behoeft te vragen
aan anderen.
Wij hebben verder ook wel gezien de kwestie,
waarop de heer Feitsma opmerkzaam heeft gemaakt, de
overgang van mej. Sligting naar een meer ambtelijke
functiewij hebben daar ook onze aandacht aan
besteed, maar na persoonlijke bespreking hebben wij
de overtuiging gekregen, dat daarin toch hier geen
bezwaar zal zijn gelegen. Er komt nog bij, dat de heer
Tuntler natuurlijk advies heeft moeten vragen aan zijn
collega's over andere sollicitanten, onder wier ressort
deze wonen en nu schrijft een van zijn collega's terug
die en die wie dat is, doet er nu in dit verband niet
toe en mej. Sligting zijn de besten. Die collega van
den heer Tuntler wist niet van den heer Boonzaaijer
af, dus daaruit blijkt toch wel, dat de aanbeveling van
mej. Sligting niet te onpas is en dat die wel goed is.
Het college heeft met beide personen kennis gemaakt;
er zijn leden van het college, die hen tweemaal hebben
gesproken en anderen hebben hen een maal gesproken
en op grond van een enkele vertrouwelijke mededeeling,
die spreker nog aan den Raad doet, concludeert hij dat
Burgemeester en Wethouders van meening waren, dat
mej. Sligting op no. 1 moest worden geplaatst.
De heer Feitsma: Mijnheer de Voorzitter. Wij
moesten vanzelf afgaan op de stukken en waar daarin
uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de Inspecteur den heer
Boonzaaijer een beter geneeskundige acht dan mej.
Sligting, is dat toch wel een argument, dat voor ons
van beteekenis is. Als LI zegt dat- de heer Tuntler
persoonlijk bekend is met den heer Boonzaaijer, dan
meen ik juist dat wij daardoor toch onze informaties
uit de eerste hand hebben dan hebben wij toch ook
werkelijk goede informaties, want dan krijgen wij die
rechtstreeks van iemand, die persoonlijk met den heer
Boonzaaijer bekend is. Als dan ondanks die alleszins
goede aanbevelingen omtrent de bekwaamheid en ge
schiktheid van dokter Boonzaaijer, wat in de stukken
onomwonden op verschillende wijzen is gezegd, toch
door Burgemeester en Wethouders wordt gezegd dat
dokter Boonzaaijer op no. 2 dient te worden geplaatst,
dan komt ons dat een beetje gewrongen voor.
De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor
zitter. Het is naar mijn meening wel van belang hier
nog op een enkel feit te wijzen. De zitting is openbaar,
dus wij moeten ons een beetje in acht nemen bij wat
er wordt verteld, maar er komt meen ik ook een clau
sule voor in het rapport van den heer Tuntler, waarbij
deze zegt, dat de heer Boonzaaijer misschien wel eenige
moeite zal hebben om zich aan te passen aan de ouders.
Dat is iets, wat de Raad goed moet overwegen, dat is
een uitdrukkinq, die nog al eenige beteekenis heeft.
Toen de heer Boonzaaijer kennis maakte met het col
lege, is het ons ook sterk opgevallen, dat die uitdruk
kinq inderdaad beteekenis had en vandaar dat het
college unaniem van meening was, dat aan mej. Sligting
de voorkeur moest worden gegeven. Daar was geen
verschil van meening over; nadat wij bezoek hadden
gehad van de sollicitanten, was direct de meening bij
ons allen dat mej. Sligting de voorkeur had en dat die
dus ook op de aanbeveling de voorkeur moest hebben.
De heer Hofstra: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan het
niet verhelen, maar bij de vorige voordracht heb ik het,
wat mij betreft, betreurd, dat die weer naar Burge
meester en Wethouders terug moest, omdat was ge
bleken dat zich bij deze zaak iets bevreemdends had
voorgedaan. Bij het ontvangen van deze agenda,
waarbij Burgemeester en Wethouders weer een keuze
hebben gedaan, en bij het nazien van de stukken heb
ik ook persoonlijk gedachtniets verandert. En te meer
wanneer men ernst maakt van het onderzoek en dan
het antwoord hoort, dat Burgemeester en Wethouders
hier in openbare vergadering geven, moet ik toch deze
verklaring afleggen, dat de zaak mij nog niet helderder
is geworden. Als men hier een deskundige aan het
woord heeft, en dat door den Voorzitter wordt toege
stemd, meen ik dat de zaak nog des te bevreemdender
wordt; dan is deze voordracht voor de leden van den
Raad, die dat onderhoud niet hebben meegemaakt, be
vreemdend. Daarom wil het mij voorkomen dat, als er
straks stemming zal worden gehouden, deze voor ons
geen bevrediging zal geven, gezien het feit. dat no. 1
zeer zeker zal worden gekozen.
Dat de zaak hier zoo wordt gesteld, dat er argu
menten worden genoemd tegen den een, maar dat die
tegen den een zwaarder worden genomen dan die tegen
den ander en dat het nu zoo is, dat men in verband met
de kennismaking met den heer Boonzaaijer eenige be
zwaren meent te moeten opperen, maar dat men ten
opzichte van het aangevoerde bezwaar omtrent den
overgang van mej. Sligting naar een ambtelijken werk
kring van oordeel is dat dit wel zal meevallen, voel ik
als een meten met twee maten. Ik betreur deze voor
dracht van een zekeren kant, omdat die bij ons de be
vrediging niet kan wegdragen.
De Voorzitter: Ik zou hier verder niet meer op heb
ben geattendeerd, omdat wij de zaak nu wel hebben
toegelicht, wanneer de heer Hofstra niet had gesproken
van het meten met twee maten. Ik geloof niet, dat dit
hier is gebeurd en ik geloof ook niet dat het college
gewend is om met twee maten te meten.
De heer Hofstra zegthet eene bezwaar stelt men
sterk op den voorgrond en het andere cijfert men een
voudig weg, maar het eene is een geheel andere zaak
als het andere. De heer Hofstra gaat hier twee onge
lijke dingen met elkaar vergelijken. Het eene is de
mededeeling van iemand, aan wien inlichtingen zijn
gevraagd, dat de mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat
de sollicitante zich misschien moeilijk aan het ambtelijk
leven zou kunnen aanpassen. Wij hebben daarover
gesproken en na het onderhoud, dat wij met de betrok
kene hebben gehad, hebben wij de overtuiging gekregen
en is ons voldoende opgehelderd dat dit niet het geval
zal zijn. Het andere is echter een persoonlijke indruk,
dien wij hebben gekregen; niet één of twee leden van
het college maar het geheele college en ook in tweede
instantie, toen sommige leden van het college nog eens
met den betrokkene hebben gesproken, is die indruk
bevestigd. Het eene is hier dus niet met het andere te
vergelijken, en dus mag men niet zeggen dat het college
hier heeft gemeten met twee maten.
Dit staat vast, dat beide candidaten uitstekende dok
toren zijn en dat zij ook beide geschikt zijn voor deze
taak. Nu moeten echter Burgemeester en Wethouders
ten slotte één van hen op no. 1 zetten en nu geloof ik
in dit geval wel degelijk, dat de persoonlijke kennis
making en de overwegingen, die men daarbij aan het
ambt vastknoopt, zeer goed den doorslag kunnen
geven. Op grond daarvan vindt het college dat aan
no. 1 van deze aanbeveling de voorkeur moet worden