212 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. tegenover de regeling, zooals die hier sedert 1 Januari bestond dat is de algemeene regeling in zake het ver- leenen van een toeslag op de kasuitkeeringen en dat binnen afzienbaren tijd de kwestie van de steunuit- keering geheel en al door de Regeering onder het oog zal worden gezien. Als wij die drie feiten naast elkaar stellen, dan zeggen wij: met die wetenschap mogen wij practisch gesproken de zaak, zooals die hier tot dusver was, niet stop zetten en daarom hebben Burgemeester en Wet houders besloten en ik druk hierbij op het woord besloten om met den toestand, zooals die vóór 1 Juli was, verder te gaan, zoodat dus de stopzetting van den toeslag zal worden te niet gedaan. Nu is er gezegd: wij willen nog gaarne het een en ander weten, dus breng praeadvies uit op dit adres. Ja, maar dit adres is te niet gedaan door onze mede- deeling, want wij zijn daarmee aan het adres volslagen tegemoet gekomen. Ik kan mij echter indenken, dat er door den Raad of door Raadsleden wordt gezegd: wij willen met deze zaak volkomen op de hoogte blijven. Daar is totaal geen bezwaar tegen; wij zijn bereid om binnen afzienbaren tijd den Raad volkomen mede- deeling te doen wat er op dit gebied komt, waardoor dan de Raad volkomen op de hoogte blijft. Dan behoeft over dit adres geen praeadvies te worden uitgebracht, dan zijn de bezwaren waarschijnlijk opgeheven en ik hoop het bezwaar van den heer Vromen ook, wan neer wij toezeggen, dat wij binnen afzienbaren tijd den Raad met de geheeie zaak opnieuw op de hoogte zullen blijven houden. Kan de heer Vromen zich daarmee vereenigen De heer Vromen geeft te kennen, dat hij met de door den Voorzitter voorgestelde handelwijze accoord gaat. De beraadslagingen worden gesloten. Het adres sub e wordt voor kennisgeving aan genomen. adres van J. F. M. Berndes en J. Snoekc, hou dende mededeeling dat zij zich genoodzaakt zien te her halen de bezwaren van hunne adressen d.d. 19 Februari en 24 November 1932 betreffende de ingebruikgeving van grond nabij hunne perceelen aan de bewoonsters van het perceel Wissesdwinger no. 38. Te dezen wordt medegedeeld dat de wethouder van Openbare Werken (nadat een vorig adres van adressanten door den Raad ter afdoening in handen van Burgemeester en Wethouders was gesteld) namens hen indertijd aan adressanten heeft bericht, dat de bewoonsters van genoemd perceel, die den grond in gebruik hebben, bereid waren een verlaging en verplaatsing van het hek hetwelk den grond omringt, en het weder in orde brengen daarvan op kosten van adressanten te laten uitvoeren; dat na hun gebleken bezwaar de wethouder alsnog heeft voorgesteld dat de gemeente de vereischte werken, om aan de verlangens van adressanten tege moet te komen, zou doen uitvoeren, waarbij de helft der te maken kosten voor haar en de wederhelft voor rekening van adressanten zou komen; dat zij daar echter evenmin accoord mee gingen; dat Burgemeester en Wethouders meenen in de ge geven omstandigheden niet verder te mogen gaan en derhalve voorstellen het verzoek van adressanten af te wijzen. Het adres en de mededeeling van Burgemeester en Wethouders worden voor kennisgeving aangenomen. g. dat Burgemeester en Wethouders in verband met het bepaalde bij art. 9 van het Koninklijk besluit van 11 Juli 1922 (Staatsblad no. 444) ter uitvoering van art. 32 der Pensioenwet 1922 (Staatsblad no. 240), voorstellen gerekend met ingang van 1 Januari 1933 den pensioensgrondslag van de ambtenaren van den Burgerlijken Stand in deze gemeente, belast met de huwelijksvoltrekkingen, de heeren D. Lautenbach en A. de Vos, vast te stellen onderscheidenlijk op 177.— en 181. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten. h. dat Burgemeester en Wethouders met wijziging j van bestaande plaatselijke benamingen, de navolgende 1 straatnamen hebben toegekend, n.l. Posthoornsteeg. I Keijzers'ouurt en le, 2e, 3e en 4e Klanderijdwarsstraat en aan de beide straten, onderscheidenlijk ten Noorden en ten Zuiden van het ontworpen plantsoen bij de I Beethovenstraat, tevens den naam Beethovenstraat. De mededeeling sub h wordt voor kennisgeving aan genomen. i. De Voorzitter: Vervolgens is nog ingekomen een verzoek van S. F. ten Brink, die wenscht te huren de woning boven de brugwachterswoning op den hoek van de Kanaalstraat en den Grachtswal tegen een huur prijs van 400.—' per jaar. Ik stel voor, waar dit een eenigszins spoedeischend geval is, om dit punt als laatste punt aan de agenda toe te voegen. Heeft de Raad daar bezwaar tegen De Raad maakt daartegen geen bezwaar. 2. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan Dr. P. G. J. Vredenduin als tijdelijk leeraar aan het gymnasium. De beraadslagingen worden geopend. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter, ik zou een enkele vraag willen doen. Ik heb in het schrijven van Dr. Wartena gelezen dat deze meende dat het i ontslag op 16 Juli moest ingaan. Dat schrijven was gedateerd 11 Juli. In het schrijven van Burgemeester en Wethouders, gedateerd 13 Juli, is over dien datum niet gesproken, maar de Inspecteur, wiens schrijven is gedateerd 15 Juli, kan er zich mee vereenigen, dat het ontslag ingaat op 16 Juli. Nu is mijn vraag, waar wij den 16en Juli reeds zijn gepasseerd of nu misschien niet vandaag dat ontslag ingaat. Kan dat de bedoeling zijn, dat zoo'n besluit terugwerkende kracht heeft tot 16 Juli? Dat kan toch zeker niet? De Voorzitter: Er staat in het voorstel om Dr. Vre denduin als tijdelijk leeraar aan het gymnasium met ingang van 16 Juli als zoodanig eervol ontslag te ver leenen. Dat voorstel is op 18 Juli 1933 bij den Raad I ingekomen en dat heeft als zoodanig terugwerkende kracht. Zooals U misschien weet, is Dr. Vredenduin elders benoemd. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het verleenen van eervol ontslag aan mej. K. Hartmans als onderwijzeres aan gemeenteschool no. 11. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot overplaatsing van onderwijzend personeel en tot het verleenen van eervol ontslag 'aan eenige onderwijzers en onderwijzeressen aan openbare lagere scholen. Dit voorstel luidt als volgt In verband met de door ons getroffen distributie van leerlingen over de openbare lagere scholen met den Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. 213 aanvang van het nieuwe schooljaar, moet, waar aan enkele scholen klassen worden opgeheven of samen- oevoegd of geen nieuwe eerste klasse wordt gevormd, een twaalftal leerkrachten afvloeien en wel 1 aan de school no. 15, 2 aan elk der scholen nos. 2, 5, 13a en 14a. en 3 aan school no. 8a. Deze maatregelen moeten worden genomen, om te voorkomen, dat na 1 Januari 1935 tijdstip waarop de bij de wet van 30 December 1932. Staatsblad no. 689, (het z.g. Noodwetje) vast gelegde nieuwe leerlingenschaal volle toepassing moet vinden de jaarwedden van een te groot aantal boven tallige leerkrachten voor rekening der gemeente komen. Drie dezer leerkrachten kunnen weer worden ge plaatst door benoeming als onderwijzer aan school no. 14b (vacature-Heyneker)benoeming als onderwijzeres aan school no. 11 (vacature-mej. Hartmans) en benoe ming als onderwijzer aan school no. 1 (uitbreiding van- personeel). Bij de te treffen regeling in zake het onderwerpelijke ontslag, waaraan recht op wachtgeld is verbonden, is voor zoover mogelijk met de belangen van het onder wijzend personeel rekening gehouden. Onder overlegging van het door ons ingewonnen advies van den Inspecteur van het Lager Onderwijs, geven wij U in overweging te besluiten met ingang van 29 Augustus 1933 a. over te plaatsen mej. W. de Jong, als onderwijzeres van gemeente school no. 14a naar school no. 11 J. G. Greben, als onderwijzer van gemeenteschool no. 8a naar school no. 14b D. Sixma. als onderwijzer van gemeenteschool no. 13a naar school no. 1 b. in verband met de opheffing van hunne betrek king eervol ontslag te verleenen aan A. Woudman, onderwijzer aan gemeenteschool no. 2; J. van Dijk. onderwijzer aan gemeenteschool no. 2 A. Faber, onderwijzer aan gemeenteschool no. 5 mej. D. Brandenburg, onderwijzeres aan gemeente school no. 5 mej. A. Hoorndijk, onderwijzeres aan gemeenteschool no. 8a mevr. S. van Hoornwan der Net, onderwijzeres aan gemeenteschool no. 8a mevr. F. Alting—Pal, onderwijzeres aan gemeente school no. 13a mej. A. Bosma, onderwijzeres aan gemeenteschool no. 14a mej. A. Tolsma, onderwijzeres aan gemeenteschool no. 15. De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het adres van het bestuur van de afdeeiing Leeuwarden van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap. De beraadslagingen worden geopend. Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi: Mijnheer de Voorzitter, ik zou gaarne willen weten welke lijn er eigenlijk is gevolgd bij deze op wachtgeld stelling van diverse leerkrachten. Ik stel mij toch voor dat er bij het college een vaste lijn bestaat, die het nu en in de toekomst bij dergelijke zaken denkt te volgen. De heer Terpstra: Mijnheer de Voorzitter. Zie ik het wel, dan is het voorstel, dat ons op het oogenblik zal bezig houden, tweeledig. In de eerste plaats toch wordt daarin gesproken over de distributie van leerlingen er- de tweede kwestie, waarom het hier gaat, is de af vloeiing van personeel. Nu voel ik het zoo, dat tusschen die twee zaken, de distributie van leerlingen en de af vloeiing van personeel, een onverbrekelijk verband be staat, omdat de laatste, de afvloeiing, waarschijnlijk niet plaats zou kunnen hebben, indien de distributie niet had plaats gehad of zal plaats hebben. Het is naar aanleiding daarvan, dat ik de vrijheid neem over die distributie een enkele vraag te stellen. Ik wil voorop zetten dat omtrent die distributie, voor zoover die heeft plaats gehad of zal plaats hebben, het mij bekend is dat volgens de verordening de Raad daarover niets te zeg gen heeft. Maar omdat ik een onafscheidelijk verband gevoel tusschen die beide zaken, neem ik toch de vrij heid om te informeeren naar die distributie en, mij plaatsende op het standpunt van onzen geachten wet houder van Onderwijs, geloof ik, dat deze daartegen wel geen bezwaren zal hebben. Ik lees hier omtrent die distributie betrekkelijk ge wichtige zaken en omdat ik het als zoodanig voel, zou ik in de eerste plaats gaarne van het college of van den wethouder willen weten, hoe groot de omvang van die distributie van leerlingen is geweest. In de tweede plaats zou ik willen vragen: hoe en op welke wijze is die distributie tot stand gebracht En in de derde plaats, mijnheer de Voorzitter, hoe hebben naar aanleiding van die distributie van leerlin gen over de verschillende scholen daartegenover de ouders zich gehouden. Het zou mij niet verwonderen als er van die zijde eenige bezwaren geopperd zijn ge worden. En juist omdat ik het als zoodanig gevoel, zou ik daaromtrent wel eenige inlichtingen willen hebben. Vervolgens, mijnheer de Voorzitter, wordt in het voorstel gesproken dat aan enkele scholen geen nieuwe eerste klas wordt gevormd; er wordt ook gesproken over samenvoeging van klassen en naar aanleiding daarvan zou ik graag weten: waar en op welke wijze heeft die samenvoeging plaats gehad In de derde plaats wordt er gezegd dat aan enkele scholen klassen zijn opgeheven geworden. Ook daaromtrent zou het mij bijzonder aangenaam zijn enkele inlichtingen te mogen ontvangen. Mijnheer de Voorzitter, als datum, waarop met de afvloeiing van personeel wordt begonnen, wordt hier genoemd 1 Januari 1935 De heer Botke (wethouder): Wat? De heer Terpstra: Toen ik dit stuk las De heer Van Kollem: Daar vergist LI zich mee. De heer Terpstra: Neen. ik zeg het verkeerd. Ik zou de vraag zoo willen stellen: de afvloeiing zal nu plaats hebben op 29 Augustus en waarom dat is mijn vraag is er nu met die afvloeiing niet gewacht tot 1 Januari 1935? Zoodra ik die vraag stel, wil ik er echter bij voegen, dat dit op het oogenblik geen vraag meer is, omdat het mij bekend is sedert gisteravond, dat de Minister van Onderwijs de z.g. overgangsbepaling, waarop gezinspeeld is geworden, heeft ingetrokken en dat hij die niet langer werkzaam wenscht te zien dan tot 1 Januari 1934. Ik behoef dus die vraag niet te stellen. Vervolgens zou ik gaarne willen weten of die 12 leerkrachten, die hier genoemd worden, allen ik moet dat wel uit het voorstel opmaken boventallige onderwijzers zijn. Is die opvatting juist en daar mag ik niet aan twijfelen, als ik het voorstel herhaaldelijk lees dan zou ik dit willen vragen. Het zal Lï ook bekend zijn, dat de besturen van de bijzondere scholen vroeger bij de regeling van die zaken ten opzichte van de keuze de wettig verplichte onderwijzers en de boven tallige onderwijzers volkomen vrij waren, maar dat door den vorigen Minister van Onderwijs een schrijven is ge richt aan die besturen, waarin vriendelijk werd verzocht met ingang van 1 Januari 1933 op te geven, welke on derwijzers verplicht waren, dit zoo te verstaan, dat de namen van die onderwijzers moesten worden ingevuld op de bekende modellen. Als dat nu met de besturen van de bijzondere scholen zoo was, twijfel ik niet of het was ook zoo met de openbare scholen. Dan ligt het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 4