216 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. naren, waaronder er zijn met meer dan 30 dienstjaren, onder den drang van de noodzaak aan den dijk moeten zetten De heer Wiersma: Op wachtgeld De heer Vromen: Dat is waar, maar er zijn er ook bij voor wie dat wachtgeld al heel weinig beteekent. Als men in aanmerking neemt dat de wachtgeldregeling voor de gehuwde onderwijzeres belangrijk is gewijzigd en slechter is geworden en dat deze in het algemeen maar 3 maanden vol salaris krijgt en een aantal maan den, dat overeenkomt met het aantal dienstjaren 65 en daarna niets meer De heer Botke (wethouder): Ze krijgen maand per jaar. De heer Vromen: Het is dan toch een afloopend wachtgeld, dat hoogstens al over eenige jaren is ge ëindigd en dat onder de zeer onzekere tijden, die wij thans beleven. En dus wordt door deze personen net zoo goed het risico geloopen, dat zij binnen den tijd, waarover het wachtgeld loopt, niet de kans hebben gekregen om opnieuw te werk te worden gesteld, want niemand kan voorspellen of over eenige jaren de toe stand is verbeterd en of deze personen dan ook in goede omstandigheden zullen verkeeren. Dit is dus een zeer ernstig besluit en daarom wil ik beginnen met een woord van deelneming uit te spreken tegenover de getroffenen. Want het zijn zonder eenigen twijfel getroffenen: er moge dan al een heel enkele zijn die vrijwillig heeft gevraagd om voor op wachtgeld-stelling in aanmerking te mogen komen, dit beperkt zich dan toch ook tot een heel enkel geval. Dit begrijp ik ook uit wat in den Raadsbrief is gezegd in de derde alinea, n.l. dat bij de tc treffen regeling voor zoover mogelijk met de be langen van het onderwijzend personeel is rekening gehouden. Maar als ik dan zie het adres van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap en daarin aantref de toon, dat bij dit Genootschap de indruk bestaat, dat er eenigs- zins willekeurig en zonder het volgen van een juiste lijn is gehandeld, dan knoop ik aan de vraag die me vrouw Buisman heeft gesteld in de eerste plaats vast de vraag: welke lijn heeft het college hier gevolgd en in de tweede plaats: heeft men niet getracht hierbij het advies in te winnen van het Nederlandsch Onder wijzers Genootschap en natuurlijk ook van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers? En een derde vraag, die ik hieraan zou willen verbinden is deze: hoe staat het college tegenover de m. i. moreele verplichting van de gemeente ten opzichte van deze personen bij even- tueele nieuwe vacatures Zullen daarvoor dan, mis schien met ter zijde stelling van een nog aanwezige lijst van reserve-personeel, deze op wachtgeld ge stelden het eerst in aanmerking komen Daarvoor is toch voor de betrokkenen niet alleen een financieele reden, maar wij moeten niet vergeten, dat er ook per sonen bij zijn, die aan hun baantje hangen en die met liefde hun beroep uitoefenen. Wij hebben nu naar mijn meening een moreele verplichting tegenover deze per sonen. Kunnen Burgemeester en Wethouders dan ook, natuurlijk met inachtneming van het gemeentebelang, toezeggen, dat bij eventueele vacatures deze personen in de eerste plaats voor de vervulling daarvan in aan merking zullen komen Dat is de vraag, die ik in de eerste plaats zou willen stellen. De heer Botke (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ik had mij niet de illusie gemaakt, dat naar aan leiding van deze zaak niet iets in het midden zou worden gebracht en tegen deze voordracht zou worden aangevoerd De heer Wiersma: Dus er is op gerekend De heer Botke (wethouder): Ik heb er op gerekend, ja, maar ik kon niet weten wat de leden zouden vragen of zeggen. Toch had ik wel verwacht, dat hierover gesproken zou worden. Ik wil beginnen met mevrouw Buisman te ant woorden op haar vraag, waarmee ik dan ook reeds een gedeelte van de vragen van den heer Terpstra en tevens ook een gedeelte van de vragen van den heer Vromen kan beantwoorden. Het gaat daarbij n.l. over de lijn, die wij gevolgd hebben bij het op wachtgeld stellen van de onderwijskrachten. Het is aan de Raadsleden zeker bekend dat steeds de heer Terpstra heeft het ook al gezegd de namen van de boventallige onderwijzers in de gemeente aan de Regeering moesten worden opgegeven. Nu was het usance, dat als boventalligen werden opgegeven zulks werd gedaan in het belang van de gemeente - financiën die onderwijskrachten, die het laagste salaris hadden. Volgens de noodwet-1932. die op 1 Januari 1933 is ingegaan met een overgangstijdperk tot 1 Januari 1935, geldt de in Januari gedane opgave van boventallige leerkrachten voor het verdere deel van het jaar. Die opgave is gedaan, zonder er misschien bij na te denken welke de gevolgen konden zijn, die daaraan waren ver bonden. Toen het echter zoover kwam, dat er sprake van was dat er onderwijskrachten op wachtegld moesten worden gesteld, voelde men, dat aan die rege ling want door deskundigen, die dat konden beoor- aeelen, was uitgemaakt dat de boventallige onder wijzers, die als zoodanig waren opgegeven, het eerst op wachtgeld moesten worden gesteld groote on billijkheden vastzaten. Ik wil alleen maar noemen dat door het niet in het bezit zijn van een zekere acte door een onderwijskracht met meer dienstjaren minder wordt verdiend dan door een jongere in dienstjaren, die wél die acte heeft en dan zou toch die oudere in dienst jaren eerder in aanmerking komen om hem op wacht geld te stellen. Onzerzijds hebben wij toen getracht en meerdere gemeenten zooals Zwolle, Delft en Vlissingen hebben dat ook gedaan om daar verandering in te krijgen. Er is door ons bij schrijven van 17 Juni aan het Depar tement van Onderwijs gevraagd om de regeling van het op wachtgeld stellen zoo te mogen doen plaats hebben, als wij meenden dat het beste was en dus die personen op wachtgeld te mogen stellen, die daarvoor naar onze meening het eerst in aanmerking zouden komen. Dat is niet toegestaan. Op dat schrijven, dat wij op 17 Juni aan den Minister hebben gezonden, is pas kort geleden antwoord gekomen, maar tijdens den opzet van deze zaak hebben wij dikwijls telefonisch met het Departement in verbinding gestaan en na lang heen en weer praten is verkregen, dat wij ons niet behoeven te houden aan de lijst van opgegeven boven tallige leerkrachten daaronder waren er ook, die vielen onder de overgangsbepalingen maar dat wij de op wachtgeld-stelling konden regelen per school. Dat was een verbetering, maar het was niet wat wij wenschten, want als wij gedaan hadden gekregen om het te mogen regelen voor alle scholen gezamenlijk, waren er misschien wel leerkrachten geweest, die vrij willig op wachtgeld wenschten gesteld te worden en dan hadden wij weer anderen naar hun opengevallen plaatsen kunnen overplaatsen. Dat mocht echter niet; wij moesten per school afwikkelen. Daarbij is een bepaalde lijn gevolgd. Ik wil vooraf in dit verband even zeggen in antwoord op de vraag over het inwinnen van advies bij de organisaties, dat ik natuurlijk in dezen overleg heb gepleegd met de organisaties, n.l. met den Bond van Nederlandsche Onderwijzers en met het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap; ik heb als vertegenwoordiger van het college van Burgemeester en Wethouders daarmede geconfereerd. Naar aanleiding daarvan heeft het col Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 1 Augustus 1933. 217 lege getracht bij de op wachtgeld-stelling een lijn te volgen en nu zegt men: hier zit geen lijn in. Ja, er zit wel een lijn in; alleen op een enkel punt is een klein bochtje in die lijn gekomen. Er was maar één klein bochtje noodig; in bijzondere tijden moeten wij toch v. el eens bijzondere maatregelen nemen De heer Terpstra: Juist De heer Botke (wethouder): Wij hebben als volgt qedaan. Als wij leerkrachten konden krijgen, die vrij willig op wachtgeld wilden, dan waren die nummer cén. Wij hebben onzen invloed aangewend om dat hier en daar gedaan te krijgen, maar daaraan was wel dit bezwaar verbonden dat iemand, die vrijwillig op w achtgeld wordt gesteld, toch ook nog altijd de kans heeft, dat hij in een andere plaats wordt benoemd. Waar die mogelijkheid in een enkel geval wegens den leeftijd van den betrokkene echter buitengewoon liniem was te achten, omdat er binnenkort voldoende v achtgelders op straat komen, waaruit men zal kunnen benoemen, en een ander tegen een eventueele benoe ming elders niet op zag, hebben wij twee leden van het personeel gekregen, die zich vrijwillig op wachtgeld ilden laten stellen. Dat was voor de anderen natuurlijk een voordeel en daaruit blijkt dus ook dat met de be langen van de anderen is rekening gehouden. Daarna hebben wij gedacht aan de personeelformatie van de scholen. Wij hebben aan de 6-klassige scholen 3 onderwijzers en 3 onderwijzeressen en wij hebben bij den maatregel, dien wij moesten treffen, ons aan die formatie gehouden, door te zorgen dat wij aan een school de helft onderwijzers en de helft ondefwijze- ressen behielden. En toen zijn wij begonnen, niet met wat het Neder landsch Onderwijzers Genootschap vraagt, omdat wij dit niet juist achtten, omdat het dan kan gebeuren dat iemand, die nog maar kort aan de school maar reeds lang onderwijzer is, op wachtgeld wordt gesteld, maar wij hebben deze lijn getrokken dat, rekening houdende met de formatie, die personen op wachtgeld worden gesteld, die het kortst onderwijzer of onderwijzeres zijn i geweest. Die lijn is doorgetrokken, behalve aan één school en i het is juist dat geval, waaraan de heer Vromen dacht i en waarbij de betrokkene, die kan blijven, nog niet zoo lang onderwijzeres is dan degene, die op wachtgeld wordt gesteid. Het is hier, dat er een klein bochtje in de lijn is gemaakt, maar wij hebben dat gedaan, omdat ij meenden dat de slag, die hier nü zal worden toe gebracht, heel weinig zal worden gevoeld, terwijl de slag, die anders zou worden toegebracht, veel zwaar der zou zijn. Ik zal nu maar geen namen noemen, maar wij hebben gemeend dat het redelijker en in elk geval menschelijker was, het zoo te doen, dat weliswaar nog een slag wordt toegebracht, maar toch een, die minder ernstig wordt gevoeld dan de slag, die wij anders zouden moeten toebrengen. U ziet dus, geachte Raadsleden, dat er wel degelijk een lijn is gevolgd, maar dat daarin op het punt van die eene gehuwde onderwijzeres, wier echtgenoot, zoo- ais ons na bekomen inlichtingen gebleken is, voldoende mkomen heeft, die óók geen kinderen heeft en die voor de toekomst, menschelijkerwijs gesproken, absoluut verzorgd is, in het belang van die andere dat kleine bochtje is gemaakt. Dat is het, wat ik in antwoord op de vraag van mevrouw Buisman had te zeggen. De heer Terpstra heeft verder een heel lang betoog gehouden over verschillende dingen. Ik meen, dat ik hem nu al ten opzichte van verschillende dingen heb beantwoord. Hij heeft ook gesproken over het adres van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap en hij heeft gevraagd: hoe kan dat? De heer Terpstra heeft nu gehoord, hoe Burgemeester en Wethouders zijn gekomen tot de voordracht, zooals die hier ligt. De heer Terpstra heeft ook gezegd dit voorstel is tweeledig, want het gaat over de distributie van leer lingen en over de afvloeiing van leerkrachten. Zeer zeker is het tweeledig en die twee zaken houden ook zeer zeker verband met elkaar. De heer Terpstra heeft gezegd: Burgemeester en Wethouders behoeven van die zaak hier niet een explicatie te geven, maar ik ver wacht, dat de wethouder van Onderwijs daarover wel eenige inlichtingen zal willen geven. Mijnheer de Voorzitter, het zij mij vergund den heer Terpstra daaromtrent de noodige inlichtingen te geven. Het zal U bekend zijn, dat wij in verband met de noodwet, die op 1 Januari 1935 in haar volle zwaarte zal drukken op het lager onderwijs, in 1934 aan de scholen een bepaald aantal leerlingen moeten hebben, om te voorkomen dat in 1935 aan een school meer dan één boventallige onderwijzer zou komen. En waar wij een viertal scholen hadden, die op de verschillende tel data in 1933 bijna gemiddeld 211 leerlingen hadden, hebben wij gemeend het zoo te moeten inrichten met de distributie van leerlingen, dat die scholen aan het eind van het jaar iets in leerlingenaantal worden ver hoogd, waardoor zij over het geheele jaar een gemid deld aantal leerlingen van 211 zullen krijgen, zoodat, als zich geen bijzonderheden voordoen, daar in 1934 geen boventallig personeel zal zijn. Daardoor zouden wij dan in 1934 4 boventalligen uitsparen; hieruit blijkt dus, dat wij wel degelijk rekening hebben gehouden met de financiën van de gemeente. Nu komt dit er nog bij, dat wij aan verschillende scholen, n.l. aan school 5 aan de Schoolstraat en aan de scholen 14a en 15, parallelklassen hadden. Ik wil tusschen twee haakjes eerst nog wel even zeggen, naar aanleiding van een vraag van den heer Terpstra over school 14a, dat van het instituut reserve-onderwijzers al in geen jaren meer sprake is de laatste reserve onderwijzeressen zijn, naar ilc meen, geweest mcj. Tolsma, mej. Gorter en mej. Bosma; de donkere tijden hadden ook hier hun schaduw reeds vooruit geworpen hoewel ook dit vast staat, dat wij voor 3 jaar nog bijna geen onderwijzer konden krijgen; bij de benoe ming van den heer Van Lingen stond hij om die reden alleen op de voordracht. Nu weer over de parallelklassen. Waar bij eenige scholen het leerlingenaantal moest worden opgevoerd, om te voorkomen dat er meer dan een boventallige onderwijzer per school zou komen, was het absoluut noodzakelijk om de parallelklassen af te schaffen. De leerlingen daaruit waren noodig voor de opvoering van het leerlingental aan verschillende scholen en het was financieel ook voordeeliger. Zoo zijn er aan de school in de Schoolstraat 2 parallelklassen, aan school 14 ook 2 en aan school 15 1 afgevoerd. Met het oog op de toekomst moesten verschillende scholen op een leerlingental van 192 gebracht worden, terwijl de scholen 6a, 66, 7a en 7b moesten worden opgevoerd om over 1933 een gemiddelde van 211 leer lingen te krijgen. Dit jaar hadden wij dus eenige klassen noodig om de distributie te regelen. Buiten de parallelklassen moesten er ook van school 8a van de 5 klassen 3 wor den opgeheven, voornamelijk om school 86, school 11, school 6a en school 66 op het gewenschte peil te bren gen en het aantal boventallige onderwijzers daardoor te beperken. De heer Terpstra heeft gezegd: aan school 8 waren dus 3 boventallige onderwijzers. Neen, zoo was het niet. Aan school 8 zijn die klassen opgeheven, niet omdat daar zooveel boventallige onderwijzers waren, maar omdat die klassen voor de distributie moesten dienen. Daardoor komen daar 3 leerkrachten vrij. Aan school 5 aan de Schoolstraat was het noodig 2 parallel klassen op te heffen, waardoor ook aan die school 2 leerkrachten op straat komen. Ook zijn de klassen 1

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 6