230 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933. uitgifte in erfpacht, ter bebouwing volgens de z.g. open bebouwing op de daarbij behoorende teekening was dat denkbeeld nader aangegeven. Volgens die teeke ning, waarvan wij een afdruk hierbij voegen, zou het aangevraagde terrein bebouwd worden met 12 wo ningen, n.l. 6 blokken van 2 woningen, waartusschen de noodige openingen. Bij woningbouw volgens het plan van de adressanten gaat het karakter van open bebou wing niet verloren, ook al komt het niet zoo volledig tot zijn recht als wanneer dit volgens het oorspronkelijke schema zou geschieden. Toch achten wij de door adres santen voorgestelde bebouwing aannemelijk. Met toe passing van bepaalde, aan de uitgifte te verbinden voorwaarden, zal immers in voldoende mate aan de eischen van eene open bebouwing worden voldaan. Wij meenen dan ook, dat in het onderhavige geval tot de erfpachtsuitgifte moet worden overgegaan, daarbij tevens in aanmerking nemende dat sinds 1931 slechts één aanvraag om het terrein is ingekomen, welke later is ingetrokken. Naar onze meening is het ook uit een financieel oogpunt niet te verdedigen om den grond, nu deze eenmaal voor bouwterrein is aangewezen en nu een behoorlijk bebouwingsplan is ingekomen, langer renteloos te laten liggen. De grondwaarde, door ons gesteld op 4.— per M2., is in vergelijking met den prijs, welke voor andere terreinen in de omgeving is bedongen, niet hoog te noemen, doch hierbij moet in het oog worden gehouden dat bij open bebouwing de grondprijs lager moet zijn dan bij een geheel gesloten bebouwing, daar in het eerste geval meer grond be- noodigd is. Voorts kan wel met zekerheid worden aangenomen, dat bij een hoogeren grondprijs het terrein voorloopig niet uitgegeven zal kunnen worden. De Commissie voor de Openbare Werken, wier ad vies wij in dezen hebben ingewonnen, is ten aanzien van deze grondaanvrage niet tot overeenstemming ge komen. Haar advies d.d. 14 Augustus j.l., waarin de verschillende meeningen zijn uiteengezet, leggen wij hierbij over. Wij geven U in overweging te besluiten aan K. de Haan en T. van der Hoek, beiden alhier, tot 31 December 1990 in erfpacht af te staan een bouw terrein aan de Soenda-, Deli- en Sumatrastraten, ter diepte van 61.25 Meter uit de eerstgenoemde straat gemeten, gelijk op de bij dit besluit behoorende situatie- teekening met een dubbele roode omlijning is aangeduid, ter grootte van ongeveer 2550 M2., de juiste grootte door een landmeter van het kadaster uit te meten, zulks onder de volgende voorwaarden 1. de erfpachtscanon zal worden berekend naar een grondwaarde van 4.— per M2. en een rentevoet van 6 per jaar; 2. de belanghebbenden storten vóór 31 Augustus 1933 ten kantore van het Gemeentelijk Grondbedrijf, als waarborg voor de nakoming der voorwaarden een bedrag van 510.—, welk bedrag aan de gemeente vervalt indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, tenzij Burgemeester en Wethouders in bijzondere ge vallen, te hunner beoordeeling, niettemin tot geheele of gedeeltelijke teruggave van de waarborgsom besluiten. Bij voldoening aan de voorwaarden wordt op aanvrage de waarborgsom teruggegeven; 3. de rooiïng voor de bebouwing zal door den dienst der Gemeentewerken worden aangegeven; 4. de bebouwing moet aan redelijke eischen van welstand voldoen; daarbij moet het karakter van open bebouwing worden toegepast in dier voege, dat de ge spaarde onbebouwde ruimte tusschen de op het bebou wingsschema van de adressanten ontworpen woningen gehandhaafd blijft; 5. de perceelsscheidingen mogen alleen bestaan uit lage hekwerken of hagen, ten genoegen van Burge meester en Wethouders; 6. de op het gemeentelijk bebouwingsschema aan gegeven boomen worden van gemeentewege aange bracht en gesnoeid, waarbij het aan de erfpachters of bewoners verboden is die boomen te verwijderen of daaraan schade toe te brengen; 7. in de te bouwen woningen mogen geen winkels of bedrijven worden gevestigd; 8. zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag bebouwing door derden niet plaats hebben; 9. de acte van erfpacht moet notarieel worden ver leden binnen een door Burgemeester en Wethouders te stellen termijn; 10. voor het overige zijn op dezen afstand in erf pacht van toepassing voor zoover mogelijk en met het bovenstaande niet in strijd de bepalingen betref fende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tusschen Oostersingel en Cambuursterpad en toebehoo- rende aan de gemeente Leeuwarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer B, Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Wan neer ik naar aanleiding van dit voorstel het woord vraag, dan doe ik dat niet met veel genoegen, omdat ik meen dat dit Raadsvoorstel te kort doet aan hetgeen in 1931 door den Raad is vastgesteld. Wanneer wij ons die geschiedenis over het Soendaplein laat ik het zoo maar even noemen, het is het Deliplein geloof ik te binnen roepen, dan weten wij dat reeds in 1925 dc kwestie van dat plein in den Raad ter sprake is ge weest. Dezerzijds is toen een opmerking gemaakt naar aanleiding van een voorstel, dat toen bij den Raad aan hangig was en mijnerzijds is toen gevraagd om een nadere verklaring van den Raadsbrief. Daar is toen in 1925 door Burgemeester en Wethouders op geant woord, dat ten aanzien van de vraag wat wel en wat niet op dat terrein zou gebeuren, in dien Raadsbrief geen beslissing werd genomen; dat wél op een voor loopig uitbreidingsplan indertijd daar een plantsoen was geprojecteerd, maar dat dit bij het voorstel, dat toen aanhangig was, niet uitgemaakt behoefde te worden, omdat de Raad t.z.t. daarover zou kunnen beslissen. Ik zeg dat even, mijnheer de Voorzitter, om beter te laten uitkomen de gedachten, die ons hebben bezield, toen wij in 1931 die beslissing hebben genomen over het Deliplein. In 1931 is toch bij den Raad een voorstel aanhangig gemaakt om een bebouwing voor dat terrein toe te passen en het behoeft geen betoog, dat bij dat Raadsdebat vooral naar voren is gekomen, eenerzijds door de bestrijders en anderzijds door hen, die met dat voorstel mee wilden gaan, dat in die omgeving en bij de bewoners om dat Deliplein heen zich een zekere gedachtengang had gevormd, dat op den duur daar een plantsoen zou verrijzen. Er is toen duidelijk aangetoond, dat nimmer een be slissing in dien geest in den Raad is gevallen en zeer terecht kon m. i. van de zijde van Burgemeester en Wethouders toen gezegd worden de bewoners hebben daar waarschijnlijk wel eens wat over gehoord en er heeft ook wel eens een plantsoen op een voorloopig plan gestaan, maar tot een beslissing in die richting is het nimmer gekomen. Ik geloof wél, mijnheer de Voor zitter, dat bij het bepalen van den prijs, die naar ik meen ongeveer in 1925 voor die terreinen is vastgesteld, het niet onmogelijk is geweest, dat Burgemeester en Wet houders, ook nog niet wetende hoe en wat er met het Deliplein zou gebeuren, daar misschien wel eenigszins rekening mee hebben gehouden; maar in elk geval, in 1931 heeft de Raad uitgemaakt dat er nooit een posi tieve beslissing is geweest. En het voorstel, dat ons toen is aangeboden, heeft een geest geademd, die m. i. niet anders kón worden opgevat dan om bij de teleurstelling, die bij de bewoners in die omgeving heerschte, dat dit gedeelte van de stad wel wat veel verstoken was van groen en bloemen, aan het verlangen van de bewoners daarnaar eenigszins tegemoet te komen. Want immers. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 19o3. 231 het aanhangige voorstel van toen behelsde om een ruime open bebouwing toe te passen, waarin de ruimte en het groen overheerschend zouden zijn. De meerderheid van den Raad, die daar toen in mee is gegaan, heeft in de veronderstelling geleefd, dat die gedachten ook bij Burgemeester en Wethouders aan dat voorstel ten grondslag hebben gelegen. De minder heid, die zich daartegen verzette, heeft vooral betoogd, dat dit niet voldoende was, maar dat dit terrein nood zakelijk bestemd moest worden voor plantsoen; eener- jds werd dat verdedigd op moreele gronden, ander- :ijds, omdat die hoek van de stad zeker recht had op wat groen en bloemen in die omgeving. De Raad heeft toen besloten het advies van Burge meester en Wethouders te aanvaarden en wat toen daarbij vooral opgeld heeft gedaan en ook bij de be sprekingen tot uiting is gekomen, is dit; het moge dan nooit hebben vastgestaan dat daar een plantsoen zou komen, Burgemeester en Wethouders hebben toch in 1931 gevoeld, dat hier zeer zeker een gedachtengang mogelijk was dat de bewoners daarop zouden hebben kannen rekenen. En de verdediging, die toen door wij len wethouder De Vries over dat voorstel is gehouden, bewijst ook wel. dat ook het college dat toen heeft aan gevoeld. Ik wil zoo vrij zijn een passage uit die verde diging van wethouder De Vries voor te lezen, om te doen uitkomen dat, nu daar in de buurt van het Deli- plein in de naaste toekomst een belangrijke open ruimte :ou verrijzen in den vorm van een sportpark, hij toch meende dat deze omgeving daar een zoo vriendelijk mogelijk aanzien moest krijgen. De heer De Vries heeft daarvan bij zijn verdediging het volgende gezegd „Ik wil wel zeggen, dat ik er ook altijd een voorstander van ben geweest om op dit plekje een ruime, frissche bebouwing te doen plaats hebben, omdat het inderdaad in die omgeving een huizenzee is. Burgemeester en Wethouders hebben de zaak op dezelfde manier gezien en zij hebben gezocht naar de best moge lijke oplossing in die buurt. Waar het een eentonige buurt is met gesloten straatwanden, waar weinig afwisseling in is, dacht het college, dat de beste oplossing was een ruime open bebouwing. De rooilijn is zoodanig geprojecteerd, dat de ruimte tusschen de gevels 25 a 30 M. en zelfs 32 M. zal bedragen, verder heeft men zich ruime voortuinen gedacht en men achtte juist een open be bouwing het meest geschikt, niet alleen om het aspect van de straat, maar ook om gezondheidsredenen. Omdat er in die buurt betrekkelijk weinig afwisseling is, heeft men zich tusschen de huizen een ruimte van 5 a 7Yi M. gedacht." En even verder zegt de wethouder „Nu wordt daaraan hier al tegemoet gekomen, in de eerste plaats voor het aspect van de omgeving en in de tweede plaats voor het geven van ruimte, lucht, licht en groen. De bebouwing van dit perceel grond is zoo gedacht, dat de afscheiding langs de straten zal bestaan uit heel lage tuinmuurtjes of heggen; verder zullen er geen bijgebouwtjes bij de woningen mogen worden ge plaatst Mijnheer de Voorzitter, uit die verdediging van wijlen wethouder De Vries, namens het geheele college ge houden, blijkt dus dat men zich daar heeft gedacht, als tegemoetkoming voor de bewoners van de Delistraten en omgeving, als tegemoetkoming voor het verlies, dat j door het niet aanleggen van een plantsoen daar ter plaatse moesten hebben, een bebouwing te doen ge schieden. die zooveel mogelijk benaderde hetgeen die menschen daar zoo gaarne hebben gewild. Op die overweging heb ik en meerderen met mij en ik verwacht de voorstemmers in elk geval in 1931 mij voor dat voorstel verklaard en in dien zin heeft het voorstel, dat ons thans wordt aangeboden, mij teleur gesteld. In het voorstel, dat ons thans wordt aange boden. wordt die gedachtengang, die in 1931 door Bur gemeester en Wethouders hier is vertolkt, m. i. op be langrijke wijze geweld aangedaan. Wij kunnen niet spreken dat het aanhangige voorstel gehéél afwijkt van de open bebouwing, die wij in 1931 hebben aangeno men. maar wij kunnen wél zeggen dat, hetgeen Burge meester en Wethouders ons thans aanbieden, voor circa 50 minder is dan hetgeen in 1931 werd voorgesteld. Burgemeester en Wethouders zeggen in dezen Raadsbrief ,,Bij woningbouw volgens het plan van adressanten gaat het karakter van open bebouwing niet verloren, ook al komt het niet zoo volledig tot zijn recht als wanneer dit volgens het oorspronkelijke schema zou geschieden." Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat dit plan belangrijk minder is en ik sta te dien opzichte in mijn gedachten gang niet alleen; de adviezen, die bij de stukken liggen, van de directie van Gemeentewerken, spreken m. i. het zelfde uit. Wanneer wij het voorstel van 1931 beschou wen, kan ik niet beter doen, dan woordelijk over te nemen hetgeen door den Directeur van Gemeente werken daaromtrent wordt gezegd in zijn rapport, waarin hij spreekt als volgt ..Volgens het gemeentelijke schema" dat was het schema van 1931 ,,zal men het geheel zien als een open beplante ruimte, waarin eenige dubbele woningen zijn gegroepeerd; volgens het ontwerp van architect Heidoorn zullen de woningblokken domi- neeren en zal de open ruimte daardoor overheerscht worden." Mijnheer de Voorzitter, zoo heb ik dat voorstel óók aangevoeld. En wanneer nu aan deze zaak géén ge schiedenis was verbonden, zou ik op zichzelf waar schijnlijk niet ongenegen zijn om hierin mee te gaan. Maar waar dit opnieuw en m. i. nü terecht een teleurstelling voor die omgeving in zich sluit, nu kan ik niet meegaan met het ons thans aangeboden voorstel. Ik weet wel dat het college straks zal komen met het argument, dat het financieel voordeeliger is om dit voorstel van Burgemeester en Wethouders te aanvaar den; dat zal mij echter, mijnheer de Voorzitter, niet weerhouden om mij toch tegen dit voorstel te verklaren. Wanneer de Raadsmeerderheid in 1931 een andere beslissing had genomen, dan was zeer zeker dat juist duurder voor de gemeente geworden en op den duur kostbaarder. En Burgemeester en Wethouders konden weten bij de aanbieding van hun voorstel in 1931 dat, wenschten zij aan het Deliplein een dergelijke bebou wing toe te passen, daardoor de grondprijs belangrijk lager zou moeten worden. Nu is het m. i. mogelijk, ook thans nog aan een dergelijken gedachtengang vast te houden. Immers, bij de berekening èn van den Directeur van Gemeentewerken èn ook van den architect Hei doorn, die dit plan heeft ontworpen, komen beide tot dezelfde conclusie, dat voor een dergelijke woning op zh 600.— aan bouwgrond moet worden gerekend. Wanneer nu het schema, dat wij in 1931 in den Raad hebben gehad, als leidraad zou dienen bij het nemen van een beslissing of wanneer volgens dat schema zal worden gebouwd, dan zullen er niet meer dan 12 wo ningen op dat deel van het terrein kunnen verrijzen en om dan tot een grondprijs van 600.— per woning te komen, zal de grondprijs met nog circa 1.— per M2. moeten worden verlaagd. Het wil mij voorkomen, dat daartegen van de zijde van de bouwondernemers geen bezwaar zal worden gemaakt, omdat de prijs per woning daardoor niet zwaarder wordt. Om al deze redenen hoop ik dat van middag nu eens ten minste een afdoende zaak met het Deliplein tot stand komt en dat niet opnieuw de bewoners weer worden teleurgesteld in hetgeen zij zoo gaarne hadden gewild. Bij het adres, dat door de bewoners is ingediend, willen zij ook nog terugkomen op de beslissing, die in 1931 door den Raad is genomen en dringen zij er op aan om alsnog die beslissing van 1931 ongedaan te ma ken en daar een plantsoen te doen aanleggen. Mijnheer de Voorzitter, ik voor mij kan daar nu niet in meegaan. Ik meen dat de Raad dc beslissing tot uitvoering van het plan, in den geest zooals in 1931 is voorgesteld, weloverwogen heeft genomen, maar daarnaast staat voor mij dan ook vast, dat de Raad thans voet bij stuk moet houden en de oplossing in de richting van het schema van 1931 moet zoeken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 3