234 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933. 235 ook nog mogelijk is. Is het dan niet dat een particulier dit wil doen, laat dan de gemeente of een woningbouw- vereeniging het bij den goedkoopen grondprijs, waar tegen de grond op het oogenblik wordt aangeboden, doen De heer Terpstra: O De heer Muller: Laat de gemeente het dan zelf doen of het via een woningbouwvereeniging ter hand doen nemen; dan kan daar m. i. een heel mooi plan gemaakt worden en dan krijgt de gemeente ook nog wat geld voor den grond, die daar ligt. De heer Terpstra is zoopas aan het woord geweest en toen hij begon, dachten wij: hoe zal hij zich daaruit redden. In de eerste plaats toch wisten wij dat hij in 1931 een reusachtig voorstander was van den aanleg van een plantsoen op dat terrein De heer Terpstra: Juist De- heer Muller: terwijl hij nu op een wijze die zaak hier behandelt, dat hij gaat zeggen eenerzijds, dat het een financieel belang is en anderszijds, dat dat ja woord voor hem een heele zware bevalling is geweest. Ik ben zoo vrij daaruit te concludeeren, dat de heer Terpstra op het oogenblik feitelijk nog niet weet hoe hij wil. Eenerzijds is hij gebonden aan hetgeen hij in 1931 heeft gezegd, toen hij met de bewoners heeft ge sproken en anderzijds durft hij uit financieele over wegingen niet tegen dit voorstel te stemmen. Maar het is hier voor hem öf het een öf het ander; öf hij wil een plantsoen en dan kost dat de gemeente centen öf hij stemt voor wat Burgemeester en Wethouders voorstellen. De heer Terpstra zal ook bij deze stemming moeten kiezen en dan zal zeker het resultaat wezen, dat hij niet stemt voor het maken van een plantsoen en er komt ook niet een voorstel van hem om daar een plantsoen aan te leggen, dat wil ik LI wel op een briefje geven, dat doet de heer Terpstra niet -maar hij stemt aanstonds vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders en hij moet daar dan zelf ook de con sequenties van aanvaarden. Maar dan moet de heer Terpstra hier ook niet den mooien Piet uithangen, alsof hij aan de bewoners daar dat plantsoen wèl gunt. De heer Stobbe: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou ook een enkel woord over dit voorstel willen zeggen. Met veel van wat de heer Molenaar heeft gezegd kan ik mij wel vereenigen. Ik kan mij ook indenken dat de omwonenden rond dat terrein zich min of meer teleur gesteld gevoelen. Dit deel van de stad is wel heelemaal gespeend van groen en bloemen en het zijn ook niet alleen de omwonenden van het Deliplein, er zijn meer deren in dat deel van de stad, die zich teleurgesteld gevoelen. Er zijn in dat stadsdeel meerdere plekjes, waarbij men jaren en jaren heeft gewacht met ze in orde te maken; het zijn jaren modderpoelen gebleven en toen men daar de zaak begon op te knappen en de bewoners dachten dat zij daar nu ook wel eens wat groen en bloemen zouden krijgen, heeft men in plaats daarvan er al maar steenen aan toegevoegd en heeft men daar groote oppervlakten belegd met basaltine- tegels. Ook die omwonenden waren toen bitter teleur gesteld, maar van gemeentewege zal men dat wel beter geoordeeld hebben en zal men zich niet allereerst de vraag hebben gesteld hoe de bewoners zich daar tegen over stelden. Zoo is het eigenlijk ook hier. Ik voel zeer wel de bezwaren, die de omwonenden naar voren brengen. Dat deel van de stgd is, ik herhaal het, wel buiten gewoon misdeeld met natuurschoon men moet zich daarvoor al bevinden op den Poppeweg of daar omtrent. De zaak is voor mij echter deze, dat ik meen dat dit voorstel, zooals het den Raad is aangeboden, wel een juiste oplossing geeft. Het is voor de gemeente niet rendabel om dat terrein daar open en bloot te laten liggen en daarop jaarlijks een renteverlies te hebben van 2000.Daarnaast is de toestand in het bouw bedrijf zoodanig, dat men daar niet kan doorgaan op de wijze, zooals het in het verleden plaats vond. De crisis speelt wel degelijk een rol, ook in dat bedrijf. En als men nu dit terrein bebouwd wil hebben volgens het plan van 1931, dan zal het gevolg zijn, dat de grond aanmerkelijk duurder zal worden. Dat voorstel behelsde om daarop 31 woningen te bouwen. Uit het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat ons nu wordt aangeboden, blijkt dat op het stukje grond, dat aan De Haan en Van der Hoek zal worden uit gegeven, volgens het plan van den heer Heidoorn 17 woningen zullen worden gebouwd. Het geheele terrein is ongeveer 7000 M2. groot, dus ongeveer drie maal zoo groot als het deel, dat nu zal worden uitgegeven en, het schema van den heer Heidoorn volgende, zullen daarop ongeveer 45 woningen kunnen verrijzen. Dat is dus een 14-tal meer dan er indertijd zouden worden geplaatst en dat beteekent een aanmerkelijke verlichting van de exploitatiekosten. Men moet hier dus tusschen twee belangen zien door te komen, eenerzijds het belang van de gemeente, dat meebrengt dat dit terrein in erfpacht wordt uitgegeven en anderzijds het belang van de omwonenden van dat terrein, die vragen: houd asjeblieft een weinig rekening met onze gevoelens, zooals wij die in het adres hebben uiteengezet. Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat die weg hier gevonden is en ik zal straks dan ook zonder twijfel de heer Muller behoeft zich daar niet ongerust over te maken voor het voorstel van Burgemeester en Wet houders stemmen. De heer Muller: Ik heb niet tegen U gesproken De heer Balk: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben een van de leden, die in 1931 voor het voorstel van Burge meester en Wethouders hebben gestemd, omdat ik van wijlen wethouder De Vries de verzekering had ge kregen, dat het een zeer ruime open bebouwing zou worden, waarbij men zelfs zou kunnen spreken dat er een z.g. tuindorpbouw zou worden toegepast. Als zoo danig heb ik na lang wikken en wegen mijn stem aan dat voorstel gegeven. Ik wil hier nu niet lang over uitweiden, maar ik kan wat de heer Molenaar heeft gezegd ook volkomen be vestigen; de indruk, die dit plan ook op mij heeft ge maakt, is aldus, dat ik geloof dat de woningen de over hand zullen krijgen. Het staat er bij mij zoo voor, de financiën wegen bij mij ook, maar als ik kiezen moet en ik zie het mooie park bij de Mozart- en Mendelssohnstraten en ik zie daarbij dien kant van de stad, dan ben ik voor mij vast besloten om niet met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan. Ik laat nu los de kwestie of er wel of niet een plantsoen zou komen ik ben indertijd meegegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar waar dit nu zoodanig wordt ge wijzigd, dat het geheel heel anders wordt dan het schema, dat hier in 1931 lag, zal ik mijn stem niet aan dit voorstel geven. De heer Vromen: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben in 1931 ook meegegaan met het voorstel van Burge meester en Wethouders, ofschoon ik toen reeds eenige bezwaren daartegen heb geopperd. Inderdaad heb ik toen uiting gegeven aan mijn opvatting, dat indertijd, bij het uitgeven van den omliggenden grond in erfpacht door de bewoners terecht zij het dan dat dit niet juridisch formalistisch is vastgesteld, maar toch wel eenigszins terecht mocht worden verwacht dat daar een plantsoen zou komen. Ik heb in 1931 gezegd op welke gronden ik toen met het voorstel van Burge meester en Wethouders ben meegegaan, n.l. omdat ik voor den aanleg van kleine plantsoenen niet voelde en er toch in het voorstel van 1931 een zekere tegemoet koming lag tegenover de bewoners. Ook ik heb er een zekere tegemoetkoming aan de oorspronkelijke bedoe ling in gezien, dat men wilde trachten daar een open bebouwing te krijgen en daar niet de huizenzee, zooals wethouder De Vries het noemde, te vergrooten. Ik wil nu wel zeggen dat degenen, die op het oogen blik aanmerking maken op het plan van Burgemeester en Wethouders, dat m. i. volkomen terecht doen; alleen zal het niet gemakkelijk zijn om uit de impasse, waarin wij op het oogenblik zitten, te geraken. Ik zou te dien einde een ander denkbeeld willen geven. De heer Mole naar zegt dat wij den grondprijs lager moeten stellen, zoodat voor de bouwers, die deze 2500 M2. zullen bebouwen ik wil even opmerken dat daarmee vast staat, dat dan ook de andere 4500 M2. op dezelfde manier, dus ook tegen een lageren prijs, zullen moeten worden uitgegeven, omdat de grondwaarde van het geheele terrein toch gelijk moet zijn de exploitatie loonend zal kunnen zijn. Ik geloof echter niet dat dit een volledige oplossing zal geven. Want wat krijgen wij dan Een bouw van kleine middenstandswoningen met terreinen bij iedere woning van ongeveer 200 M2., waarvan het voor de bewoners een groot bezwaar zal zijn om ze zoo te beplanten en te onderhouden, dat het werkelijk een sierlijk geheel zal zijn. Dat lijkt mij een bezwaar van de oplossing, die in 1931 is aan de hand gedaan en waarop de heer IJ. de Vries in dien tijd reeds terecht heeft gewezen, toen hij de vraag heeft gesteld: hoe stelt het college van Burgemeester en Wethouders zich voor om aan dien kant en in dat deel van de stad daarvoor gegadigden te krijgen Waar nu toch reeds door Burgemeester en Wet houders wordt voorgesteld om de beplanting met boo- men van gemeentewege te doen plaats hebben en die boomen door de gemeente te doen onderhouden, zou het dan niet mogelijk zijn om op dit gedeelte van het terrein een open bebouwing toe te passen met niet meer dan 12 woningen, maar dan toch bij iedere woning niet meer vrij terrein te geven dan 150 M2. en dan de ruimte, die er overblijft, door de gemeente te laten beplanten Ik begrijp, mijnheer de Voorzitter, dat dit lastig wordt en dat daaraan financieele gevolgen zijn ver bonden, maar dat zijn financieele gevolgen, die m. i. direct of indirect voortspruiten uit de moreele verplich ting, die de gemeente heeft tegenover de omwonenden, terwijl die financieele verplichtingen nuttig zullen zijn voor den welstand daar ter plaatse, die in zijn geheel naar boven zal worden gebracht, en zij tegemoet zullen komen aan de verwachtingen van de bewoners en aan den bouw van de stad in zijn geheel. Mijnheer de Voor zitter, ik zou dit denkbeeld in overweging willen geven, al begrijp ik, dat een zoo rauwelings in deze vergade ring geworpen plan zijn bezwaren heeft. De heer Turksma: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou hierover ook een enkel woord willen zeggen. Ik zal meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wet houders en wel in hoofdzaak op financieele gronden; ik meen dat dit in den tegenwoordigen tijd een factor is, waar wij wel degelijk rekening mee moeten houden. Verder zou ik een enkele opmerking willen maken tegenover den heer Molenaar, die zich, daarin bijge staan door den heer Muller, heeft beroepen op het rapport van den Directeur van Gemeentewerken. Zij zeiden daarbij, dat de Directeur zich wel eenigszins aan hun zijde schaarde en zij hebben uit diens rapport geciteerd, maar toch niet geheel volledig, want de con clusie van den Directeur van Gemeentewerken is aan het slot toch deze, dat op zichzelf het plan-Heldoorn een zeer goed geheel kan vormen, mits voldoende zorg wordt besteed aan de architectuur van de woning groepen. Mij dunkt, dat hadden de heeren, als zij spreken van een afwijzing van dit plan door den Direc teur, daaraan moeten toevoegen om volledig te zijn. De Voorzitter: Ik wil ter verdediging van het voor stel van Burgemeester en Wethouders alleen even dit opmerken. Omdat naar mijn oordeel de zaak zoo staat, dat in 1931 is besloten dit terrein voor open bebouwing uit te geven, gaat het hier m. i. alleen om deze kwestie of dit, wat hier wordt voorgesteld open genoeg is of niet. Er is hier naar aanleiding van het adres van de bewoners ook gesproken over een verhooging van erf pacht, als er een plantsoen zou komen, maar dat is heel wat anders als een verlaging van erfpacht als er géén plantsoen komt. Voor zoover ik mij kan herinneren en ik geloof wel dat die gedachte juist is is er bij de berekening van de erfpacht géén rekening mee gehouden dat daar een plantsoen zou komen en dat ligt ook in de lijn, omdat de meerderheid van Burgemeester en Wethou ders daar nooit een plantsoen heeft willen hebben. Laten wij nu maar eens aannemen, dat de heer Fransen het indertijd wel heeft gezegd, als er een voorloopige erfpachtsprijs werd genoemd, dan is dat toch nog alleen maar door een van de wethouders gezegd. Maar tot nog toe zijn alle prijzen van in erfpacht uitgegeven terreinen behandeld in het college van Burgemeester en Wethouders; m. a. w.. als de meerderheid van Burge meester en Wethouders en ik geloof eerlijk gezegd ook niet dat de heer Fransen heeft gezegd dat daar een plantsoen zou komen, maar laat hij dat nu maar gezegd hebben als de meerderheid van Burgemeester en Wethouders daar nooit een plantsoen heeft willen hebben, dan zal die meerderheid toch waarlijk niet bij de uitgifte in erfpacht van het terrein daaromheen den prijs hooger stellen, ómdat daar een plantsoen zou komen. Voor zoover ik weet is er dus nooit rekening mee gehouden dat de prijs van den grond daar hooger diende te worden gesteld, ómdat daar wel eens een plantsoen is geprojecteerd en dat ligt ook logisch in den gedachtengang van de meerderheid van Burge meester en Wethouders. De heer De Boer (wethouder): Mijnheer de Voor zitter. Ten opzichte van het adres, dat van de bewoners van de Sumatrastraten en omgeving is binnengekomen, heeft de heer Molenaar al het een en ander gezegd en hij heeft die zaak op een zeer juiste wijze weergegeven; het ligt voor de hand dat Burgemeester en Wethouders op het oogenblik niet op het besluit, dat in 1931 is ge nomen, terug kunnen komen. De heer Terpstra heeft verder nog al eenigszins uit gesponnen hetgeen in 1931 en voor 1931 ten opzichte van de uitgifte van erfpachtsterrein in die omgeving is naar voren gebracht. De Voorzitter heeft daar al op geantwoord, maar de heer Terpstra heeft toch ook gezegd dat wijlen wethouder Fransen een belofte zou hebben gedaan. Wij hebben die kwestie ook even be sproken in de Commissie voor Openbare Werken en het lijkt mij toch wel een beetje heel boud gesproken om te zeggen dat die belofte gedaan is. Ik wil die uit drukking dan ook gaarne laten voor de verantwoording van den heer Terpstra. Maar waar hier nu weer een adres was ingekomen, hebben wij nog eens nauwkeurig nagegaan wat er van officieele zijde is gedaan of ge sproken en daarbij is ons gebleken, dat er nooit een belofte of wat ook is gedaan dat er een plantsoen zou worden aangelegd. Hoogstens zal er gezegd kunnen zijn dat er een plantsoen op een voorloopig plan was geprojecteerd de heer Molenaar heeft dat ook al gezegd maar méér is er van officieele zijde niet naar voren gekomen. De Voorzitter heeft trouwens ook al gezegd dat de meerderheid van het college steeds op het standpunt heeft gestaan, dat zij geen plantsoen wilde; daarover behoef ik dus niet verder uit te weiden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1933 | | pagina 5