236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933.
Wat nu betreft het plan dat voor ons ligt, staat de
zaak dus zoo, dat in 1931 deze grond is beschikbaar
gesteld, n.l. bij Raadsbesluit van 14 April, om te worden
uitgegeven in erfpacht voor open bebouwing, zooals
men dat noemt. Gemeentewerken heeft daar toen een
schema van gemaakt, bestaande uit een plattegrond van
het terrein, waarop blokjes zijn geteekend voor twee
woningen met tusschenruimten tusschen die blokjes,
zooals wijlen wethouder De Vries toen reeds heeft
gezegd, van 5 7 M.
Sedert dien tijd is gebleken, dat volgens dat schema
zich geen gegadigden voor dat terrein hebben voor
gedaan. Er heeft wel een conferentie plaats gehad
tusschen het bestuur van een woningbouwvereeniging
en Burgemeester en Wethouders over een eventueele
bebouwing van dat terrein. Er is toen een prijs ge
noemd van 5.men meende dat bij een open be
bouwing 5.— de prijs moest zijn, die voor den grond
moest worden betaald, om een behoorlijke exploitatie
mogelijk te maken. Dat plan is toen echter niet door
gegaan en sedert hebben zich geen gegadigden voor
gedaan; daaruit blijkt dus dat met dat schema en met
dien grondprijs het niet mogelijk is om dien grond in
exploitatie te brengen. Nu is er voor kort weer een
gegadigde gekomen en deze kwam tot de conclusie,
dat bij de kosten van den grond, waarop die huizen
moeten worden gebouwd, rekening moet worden ge
houden met de vraag, wat voor menschen daar zullen
komen wonen en wat voor huizen daar dus zullen
moeten worden gebouwd. Er is nu zeer onlangs een
aanvraag voor dat terrein ingekomen, zóó, dat de open
bebouwing intact blijft, ik ben het er mee eens, in min
dere mate en wat minder volledig dan bij het schema
van 1931, maar waarbij toch allerminst het principe
van de open bebouwing is te loor gegaan. Toen was
het de bedoeling om open ruimten te laten van 57 M.,
nu zullen tusschen blokjes van 3 woningen open ruimten
komen van 5J-2 M. Ik stem toe, dat is een vermindering
in vergelijking met het schema, dat in 1931 is voor
gesteld. maar het is toch ook gebleken dat er voor een
bebouwing volgens dat schema geen gegadigden zijn
en dat een exploitatie bij een grondprijs van ƒ5.—
niet mogelijk zal zijn. Dat hebben ook Burgemeester
en Wethouders begrepen en daarom hebben zij den
prijs van ƒ5.— losgelaten en hebben zij een grondprijs
voorgesteld van ƒ4. dan zullen er volgens de bouw
ondernemers voor die huizen gegadigden zijn te krijgen.
Men moet ook niet vergeten, dat aan dezen bouw
een practische zijde is verbonden. Als men aan dit soort
woningen groote stukken grond toevoegt, kan ik mij
voorstellen, dat niet ieder daarvan gediend is; niet ieder
is er van gediend om een huis te bewonen met zoo n
ontzettend groot erf er bij, omdat daar heel veel onder
houd aan is. Er wordt wel voorgesteld om in die erven
boomen te planten vanwege de gemeente en die ook
door de gemeente te doen onderhouden, maar er blijft
dan voor de bewoners nog een groot erf over, dat zij
zelf moeten onderhouden en er zullen geen menschen
in die woningen komen, die om de week of om de twee
weken een tuinman kunnen nemen. In zooverre is er
dus wel eenig bezwaar aan verbonden om zoo n huis
met een zoo groot erf te bewonen.
Bovendien moet men er rekening mee houden en
dat is vooral ook een punt van belang dat er op
het oogenblik aan bepaalde woningen van een bepaalde
huurprijs niet veel behoefte is. Er is op het oogenblik
een groot overschot van een bepaalde soort van wo
ningen en dus moet men er bij dezen bouw rekening
mee houden, dat men komt tot een huurprijs, waarvan
men redelijkerwijs mag verwachten dat de woningen
tegen dien prijs verhuurd kunnen worden en dat men
de zaak zoo opzet, dat een behoorlijke exploitatie
mogelijk is. Dat zijn van die practische dingen, waar
mee men rekening moet houden. Men maakt wel een
schema op en men stelt wel den grondprijs vast, maar
daarmee is men nog niet zoo ver dat ook de grond al
is uitgegeven.
De heer Molenaar heeft de motieven genoemd,
waarop hij meent dat het niet aangaat, dat men afwijkt
van hetgeen in 1931 is besloten. Ik meen dat de prac
tische bezwaren, die ik heb genoemd, nog al belangrijke
bezwaren zijn. Maar daar komt nog bij dat, als het
Gemeentebestuur meent dat, zooals de heer Molenaar
zegt, de Raad is gebonden aan het bebouwingsschema,
zooals dat bij de stukken heeft gelegen en waarop tel
kens blokjes van twee huizen zijn geprojecteerd, het
dan niet gaat om den grond tegen 5.— of 4.uit
te geven, maar dat de grondprijs dan nog zal moeten
worden verlaagd en dat het dus in zooverre een kwestie
van geld is. Nu is het bekend, dat het met de financiën
van de gemeente niet zóó is, dat het op een gulden
meer of minder per M2. niet aankomt. Het is hier de
kwestie: wil men het terrein volgens het schema van
1931 bebouwen, dan zal dat voor de gemeente een
belangrijke derving van inkomsten ten gevolge hebber..
Nu ben ik van meening dat. als het gaat om verbetering
van de volkshuisvesting en er in dat verband sprake
moet zijn van woningbouw en als het gaat over de
opruiming van krotten, dit dan geld mag kosten uit
de overheidskas. Maar als men komt met hoogere
huren b.v. van 5.— en 6. wordt die vraag al
weer iets anders. Als het er om gaat om menschen tegen
een huurprijs van 3.— en daar beneden onder dak
te brengen en er tegen dien prijs niet is te bouwen
als men de exploitatie dekkend wil maken, dan mag
men uit de overheidskas bijspringen, maar om voor
deze woningen, die voor dat doel niet gebouwd worden,
in den grondprijs als 't ware een subsidie toe te kennen,
daartegen heb ik wèl bezwaar. Ik ben van meening, nu
de prijs reeds is gereduceerd tot ƒ4.— en de open be
bouwing blijft gehandhaafd, dat, al is deze niet precies
zoo als men zich in 1931 heeft voorgesteld, er toch nog
een goed geheel zal komen. Ik meen dat de huizen, zoo
als die zijn geprojecteerd door den heer Heidoorn en
op de wijze, zooals hij ze groepeert, daar een heel goed
geheel zullen vormen en dat er dan nog een aardige
beplanting mogelijk is, die niet zoo veel verschilt van
het plan van 1931. De Raad moet echter de beslissing
nemen, maar wil de Raad de bebouwing volgens het
plan van 1931 uitvoeren, dan kost dat de gemeente een
belangrijk grooter bedrag dan bij het plan. dat op het
oogenblik is voorgesteld. Als ik de zaak zoo stel, dan
meen ik haar juist te hebben gesteld. Het is hier een
kwestie van meer of minder; het principe van de open
bebouwing wordt niet aangetast, maar het gaat er om:
wat heeft de Raad er voor over.
De heer Vromen heeft opgemerkt, in de eerste plaats
dat het plan-Heldoorn moet worden uitgevoerd, zoodat
men daar niet 12 maar 17 woningen moet bouwen en
verder wilde hij een open gedeelte
De heer B. Molenaar: Neen, volgens het schema van
1931.
De heer Vromen: Ik wilde het plan-Heldoorn ook
reduceeren.
De heer De Boer (wethouder): Dus het komt dan
hier op neer, dat er dan minder huizen zullen komen
en dat dan dus de grond ook tegen een minderen prijs
dan 4.'zal moeten worden uitgegeven
De heer IJtsma: Neen, ge verkoopt minder grond.
De heer De Boer (wethouder): De heer Vromen wil
dus het standpunt innemen, dat de stukken grond bij
de woningen wat kleiner moeten zijn en dat dan de
andere grond aan de gemeente moet blijven en door
deze als plantsoen moet worden onderhouden. De heer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Augustus 1933.
237
dromen is echter in 1931 met het voorstel van Burge
meester en Wethouders meegegaan, omdat hij het hier
en daar verspreid liggen van kleine plantsoentjes een
□root bezwaar achtte voor het goed in orde houden
daarvan
De heer B .Molenaar: Dat is handig
De heer De Boer (wethouder): Ik geloof niet dat dat
je manier is om de zaak aannemelijk te maken; ik ge
loof ook dat het onderhouden van die heele kleine plant-
ioentjes voor de gemeente een bezwaar is.
De heer B. Molenaar: Mijnheer de Voorzitter. Ik
jou nog een enkele opmerking willen maken naar aan
leiding van de opmerkingen van hen, die mij hebben
□estreden.
Ik wil beginnen met te zeggen, dat ik niet heb ge-
gd, althans niet positief heb gezegd, dat Burgemeester
en Wethouders bij het vaststellen van de erfpachts-
prijzen rekening zouden hebben gehouden met plant-
soenaanleg in die omgeving. Dat heb ik niet positief
gezegd, maar ik heb gezegd: ik zou mij kunnen inden
ken, waar in 1925 een crediet aan den Raad is gevraagd
voor den stratenaanleg daar en toen Uwerzijds op een
vraag mijnerzijds is geantwoord: die kwestie van al of
niet plantsoen is hier niet in het geding, ik zou mij kun
nen indenken dat Burgemeester en Wethouders, waar
de zaak toen bij hen zelf ook nog niet tot een beslissing
was gekomen, toen bij het bepalen van den grondprijs
rekening hebben gehouden met de mogelijkheid, dat
daar een plantsoen zou komen.
Als ik dan op het rijtje af ga, dan begin ik bij den
teer Terpstra
De heer Wiersma: Een zware concurrent
De heer B. Molenaar: Neen. U noemt den heer Terp
stra een zwaren concurrent en meestal kan hij dat wel
wezen, maar van middag is hij dat niethij is wel
zwaarder dan ik, maar hij is geen zware concurrent.
Want ik heb mij van middag wel eenigszins verbaasd
over het betoog van den heer Terpstra. Ik kan mij be
grijpen dat hij is begonnen met over de moeilijkheden
en zwarigheden te spreken, die hij in de Commissie
oor Openbare Werken heeft gehad om tot een uitdra
gende stem te komen, maar ik kan mij niet begrijpen
lat de heer Terpstra thans hier in den Raad zóó spreekt,
)mdat dit lijnrecht in strijd is met wat hij in de com
missievergadering naar voren heeft gebracht
De heer Terpstra: Nou, dat is kras!
De heer B. Molenaar: Dat is kras, zegt U. maar ik
:al het precies zeggen; ik meen dat ik verplicht ben om
lat naar voren te brengen, om te bewijzen dat juist is
wat ik heb gezegd.
De heer Terpstra heeft in 1931 met mevrouw Buis
man behoord tot de warme voorstanders om daar een
)lantsoen te brengen
De heer Terpstra: Juist
De heer B. Molenaar: De heer Terpstra heeft dus
egen het voorstel van 1931 gestemd, dat het plantsoen
:ooveel mogelijk benaderde. Nu sta ik altijd nog op het
standpunt en de heer Terpstra staat daar ook op
als men het geheel niet krijgen kan de heer Terpstra
irukte in 1931 toch ook op de moreele verplichting, die
de gemeente had dan neemt men toch zooveel mo
gelijk en dan wenscht men hier dus ook zooveel moge-
ijk plantsoen te nemen. Nu had ik er vast op gerekend
:iat in de vergadering van de commissie de heer Terp
stra zich tegen dit plan zou verklaren, dat immers nog
verder van het plantsoen afwijkt dan het plan van 1931.
In de commissievergadering ontpopte de heer Terpstra
zich echter als vóórstander van dat plan, mits als tege
moetkoming aan de bewoners van de andere huizen
daar zou worden betoond dat zij hun erfpacht wat om
laag konden krijgen. Hier zegt de heer Terpstra, mijn
heer de Voorzitter het financieele staat bij mij beneden
het moreele, en in de Commissie voor Openbare Wer
ken ging bij hem het financieele boven het moreele
De heer Terpstra: Neen
De heer B. Molenaar: Als dat niet zoo was, dan had
de heer Terpstra de gelegenheid moeten aangrijpen om
er aan mee te werken, dat het plan was uitgevoerd vol
gens den gedachtengang van 1931, om althans nog zoo
veel mogelijk plantsoen daar te krijgen. Krasser nog,
de heer Terpstra heeft zich in de commissievergadering
zelfs nog als volgt uitgedrukt: de bewoners stellen zelfs
geen prijs meer op een plantsoen, als daar maar een
goed trottoir wordt aangelegd, waar de kinderen op
kunnen spelen; dan kan om hen het terrein wel volge
bouwd worden.
Nu kan ik mij niet begrijpen dat de heer Terpstra
aan mijn adres zegtde heer Molenaar is tegen een
plantsoen en in dat opzicht ben ik het niet met hem
eens. Neen, de heer Molenaar heeft in 1925 naar aan
leiding van de behandeling van het stratenplan in de
commissievergadering in den Raad een vraag gesteld,
omdat hij in de commissievergadering een voorstander
was van het aanleggen van een plantsoen, maar in
1931, toen het sportpark nader in het verschiet lag en
de toen gegeven oplossing voor het Deliplein zooveel
mogelijk de gedachte van een plantsoen benaderde,
heeft de heer Molenaar zich los gemaakt van de ge
dachte van een plantsoen en daarvoor aanvaard het
plan van 1931.
Mijnheer de Voorzitter, nu is door den heer Hettinga
en door enkele anderen de crisis er bij gehaald. Wij
weten allen wel dat het crisis is, wij spreken er altijd
over, maar laten wij van middag nu de crisis er even
buiten laten; dit is toch niet een kwestie van voor een
of twee jaar, maar het is een kwestie voor een geslacht.
Het is een bebouwing voor een of twee geslachten, die
wij daar tot stand brengen en daarmee moeten wij ook
rekening houden.
De heer Vromen heeft de opmerking gemaakt of het
niet mogelijk zou zijn in deze richting te gaan, als ik
het goed begrepen heb, dat aan het schema van 1931
als leiddraad werd vastgehouden, maar dat daarbij een
kleinere hoeveelheid grond aan de woningen werd toe
gevoegd en de overige grond van gemeentewege als
plansoenbeplanting werd aangelegd en onderhouden.
Ja. mijnheer de Voorzitter, als dat kan ik vrees dat
het meer geld zal kosten dan het plan van 1931 zelf
dan voel ik daar wel wat voor, Het zou mij niet slecht
toelijken, als in die richting een oplossing kón worden
gevonden, mits wordt vastgehouden aan den eisch, dat
het groen overheerscht en dat niet de woningen zullen
domineeren en daaraan zal worden voldaan, als het
plan van 1931 wordt uitgevoerd. Het gaat er dan dus
alleen om of het mogelijk zal zijn dat er minder grond
aan de woningen wordt toegevoegd en dat de overige
grond door de gemeente wordt beplant en onderhouden.
Of dat mogelijk is, kan hier niet zoo maar even in den
Raad worden uitgemaakt, maar dat zal nader onder de
oogen moeten worden gezien.
De heer De Boer heeft dat voorstel om het plan van
1931 te volgen bestreden en ik wil zoo vrij zijn nog
enkele opmerkingen, die door den heer De Boer zijn
gemaakt, te weerleggen. De heer De Boer heeft gezegd
dat aan dit soort woningen niet zoo'n bijzondere be
hoefte is. Wij hebben in de Commissie voor Openbare
Werken ook in die richting gesproken en daar heeft
de heer De Boer gezegd: als de eigenbouwers daar nog
licht in zien, maak je dan maar niet ongerust. Die mee-